Pargr. 44                      HET VERBOND DER GENADE

343
Ook heidenen zoeken verlossing. Bedreiging van Genesis 2,17 niet direct uitgevoerd. 
Er is toorn en genade. Na de val heeft de mens schaamte over de zonde en vrees voor God. 
Hij komt niet in storm en onweer, maar in het ruisen van de bomen in de avond.
Straf voor man en vrouw. Daarin tegelijk ook zegen (bijvoorbeeld: arbeid). 
Zelfs tijdelijke dood is straf en weldaad.

344
Genesis 3 noemt het verbond niet.
Nieuwe kritiek meende dat Israel aanvankelijk geen notie had van het verbond. 
Inderdaad kwam dit in de tijd der profeten sterker op de voorgrond te staan. 
Verbond werd toen vastheid van geloof en grond der hoop.
Gods trouw tegenover onze ontrouw: Jer.31:31-34; Jes.55:3; Jer.33:20; Ps.89:29.
Verbond echter wel bekend voor der tijd der profeten: Genesis 15; Exodus 21-23; 34:7 eap.

VERBONDSLUITING OP DE SINAI IS GRONDSLAG VAN AL WAT VOLGT.

Het Hebr. Woord tyrb hangt hiermee samen. Afgeleid van Bara, snijden (van dieren in twee stukken), doorgaan. 
Aan de orde komen: 1. belofte; 2. vloek; 3. ceremonie.

Afspraak onder Gods hoede gesteld; dus onverbrekelijk.

Monopleurisch: ligt vast in Gods ontferming;
NT:  diaqhkh, niet sunqhkh; betekent wel vaak: testament? HB betwijfelt dit. LXX koos dit woord.

Diaqhkh:
Plechtige handeling, waarbij overdracht van rechten goederen plaats vond (niet primair: dood als oorzaak). 
Komt 33x voor in NT. Slechts in Hebr.9:15-17 en waarschijnlijk Gal.3:17,18 betekenis van TESTAMENT.

Andere plaatsen zijn vaag. St. Vert. vertaalt met  "verbond” als het betrekking heeft op het OT.; testament als het betrekking heeft op het NT.
In NT een betekenis bijgekomen: testamentaire beschikking van de Zoon, zie Luk.22:29; Rom.8:16; Gal.3:17,18; Hebr.9:15-17; 1 Joh.3:1,2; 1 Petr.1:4.

345
In kerkgeschiedenis twee richtingen van belang:
JUDAISME: stelde het OT hoger dan het NT;
GNOSTICISME: verachting van het OT. Dualisme van geest en stof; Demiurg (God van OT) stond zeer laag; deze was verantwoordelijk voor de diefstal in Egypte en de dood van de eerstgeborenen; schepper van het kwaad; gaf verkeerde wetten.
OT-ische vromen zeer ondeugdelijk.
Deze Jodengod liet Christus kruisigen, maar werd door Christus ter hel verwezen.

Dus twee fronten:
Men moest eenheid (tgo. Gnosticisme) en onderscheid (Tgo. Judaisme) stellen.
Onderscheid doet de eenheid niet teniet. 
Augustinus: In vetere testamento novum latet, in novo testamento vetus patet (In het OT is het Nieuwe verborgen; in het NT wordt het Oude duidelijk).

ANABAPTISME: afschaffing van het gezag van de HS; het leerde het inwendig licht; OT mist alle evangelische inhoud.

SOCINIANISME: OT lager dan het NT; Afgeschaft. Christus is nieuwe Legislator.

ARMINIANISME: OT-isch verbond bevat slechts tijdelijke goederen; Zo ook de Luthersen. OT een wettisch verbond, geen foedus gratiae.

Het verbond kreeg vooral aandacht bij Zwingli, Olevianus en Ursinus, Calvijn, Bullinger, Gomarus, Boston.

Bijzondere plaats COCCEJUS.
Niet in hem bestreden zijn verbondsleer, maar zijn historische methode; OT had volgens hem geen rechtvaardiging; slechts zwakke troost, wet door engelen, slechts type en schaduw; dus ondermijning van het OT.

OT was een langzame afschaffing van het werkverbond; hier verwantschap met Kant en Schleiermacher; geen achting voor het OT; Schriftkritiek staat sceptisch tgo. OT.

346
PACTUM SALUTIS: Raad des vredes. Ontwikkeld door Olevianus, Coccejus, Witsius en Brakel. 
Locus classicus: Zach.6:13. Zegt niet alles (HB). Hebr.7:22 is ook onzeker.

Toch is het Pactum salutis een schriftuurlijke gedachte.
Christus is als Middelaar aan de Vader ondergeschikt; Hij noemt Hem Zijn God, Hij is Zijn Knecht (Jes.49) aan Wie het werk is opgedragen; Hij ontvangt loon (Joh.17:4,11,17,24).
Ook tijdens het OT was de Middelaar werkzaam; Hij werd van eeuwigheid tot Middelaar verkoren (Jes.42:1; 43:10; Matth.12:18; Luk.24:26; Hand.2:23; 4:28; 1 Petr.1:20; Openb.13:8).
Hier, tussen de Goddelijke Personen is het verbond de hoogste realiteit; het is hier volkomen sunqhkh;

Het werk der zaligheid is een werk van de drie Goddelijke Personen. 
Het Pactum salutis legt verder verband tussen Gods werk in de eeuwigheid en Gods werk in de tijd.
Het verbond der genade rust op een eeuwige grondslag.
HB: Het verbond der genade ligt van eeuwigheid gereed in het Pactum salutis.

347
Men onderscheidt het FOEDUS GRATIAE in engere en in ruimere zin. 
Aanvankelijk zijn de beloften voor de gehele mensheid (ttv Adam).

In de periode van Adam tot Noach een bijzondere bedeling van algemene en bijzondere genade.
De oorspronkelijke krachten van de creatie werken nog na in lange levensduur, machtige werking van de elementen.
In die tijd echter ook schrikkelijke goddeloosheid. Zie Gen.6:5; en Matth.24:37. In deze tijd dragen natuur en mensheid een ander karakter dan daarna.

Met NOACH een andere periode.
FOEDUS LONGANIMITATIS: vloek beperkt, natuur aan banden gelegd, verwoesting gematigd; jaargetijden wisselen.

Dan ontstaat een mensheid die zachter is. Ook korter van duur.
De genade Gods treedt na de vloed krachtiger op dan ervoor. FOEDUS NATURAE geldt dan heel de mensheid.
Het geldt ook als voorbereiding op de komst van Christus. Joh:1:9; Hand.14:16; 17:27.

348
Dan FOEDUS GRATIAE met Israel.
Gratia specialis aan de volkeren onbekend. Slechts nawerking van het werkverbond. 
Bij Israel is alles gratia specialis van God tot de mens.

Het Sinaïtisch verbond heeft continuiteit met het verbond met Abraham. Het is ook genadeverbond !! Zie aanhef van de wet!
Eeuwig verbond: Deut.4:31; Richt.2:1; Psalm 89:1-5; Rom.11:1; 2 Cor.1:20.
Hier dezelfde verbondsweldaden die ook aan Abraham beloofd werden.

Tijdelijke zegen: Kanaän, vruchtbaarheid, lang leven, welvaart;
Geestelijke zegen: Gods wonen bij  Zijn volk (Ex.29:45); vergeving der zonden (Ex. 20:6; Deut.4:31); het zoonschap (Ex.4:22; 19:5,6; Deut.14:1; Jes.63:16); heilgmaking (Ex.19:6).
Echter niet zo duidelijk aanwezig als in het NT.

Maar:  
DE WET VAN MOZES IS NIET TEGENGESTELD AAN DE GENADE, MAAR DIENSTBAAR DAARAAN.
Leidt heen naar Christus.

In OT gold geen verkapt werkverbond, maar een versluierd genadeverbond. Er kwam een andere bedeling, een hogere genade.

Eenheid van O en NT:  Luk.1:68-79; Hand.2:39; 3:25; Rom.1:2; Gal.3:8; Hebr.4:2; 2 Tim.3:15.

349
Foedus naturae is verbond der genade in ruimere zin.
Foedus gratiae verschilt geheel van het foedus operum; het is nu alles genade.
Het werkverbond veronderstelt de vrije wil van de mens.
Niet door God, maar door de mens verbroken.
Het genadeverbond is onverbrekelijk. Ook niet afhankelijk van enige voorwaarde. 
GENADEVERBOND IS HERSTELLING VAN HET WERKVERBOND.

HB erkent het verschil tussen het Pactum salutis en het foedus gratiae. Toch accentueert hij de eenheid.

ER ZIJN IN DE HS SLECHTS TWEE VERBONDEN !

350
Soms sprak men van voorwaarden des verbonds (Calvijn, Gomarus).
Anderen verwierpen dit: Olevianus, Brakel, Comrie, Vitringa.
Feitelijk zijn er geen eisen en voorwaarden.

Hoe te denken over de ongelovigen binnen het verbond?
Men onderscheidde in uitwendig en inwendig verbond, absoluut en conditioneel verbond, verbond en verbondsbedeling.

Maar: verbond der genade is één. Er zijn kwade ranken aan de wijnstok.