VRUCHT OP DE PREDIKING -1- 2006
De vraag naar vrucht op de prediking, wordt door ieder die bij een visitatie betrokken is, als heel erg belangrijk ervaren. Wordt die vraag gesteld, dan zijn we toe een een wezenlijk onderdeel van het kerkzijn.
Het visitatie-formulier stelt de vraag nadrukkelijk en ook later wordt de zaak van het geestelijke leven der gemeente nog eens aan de orde gesteld. Of deze vraag nog steeds, buiten de visitatie om, de gemoederen bezig houdt, is nog maar de vraag.
Zo ongeveer een dertig, veertig jaar geleden werd dikwijls de bede uit Hooglied aangetroffen in en classisverslag: "Ontwaak Noordewind en kom gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof….” Deze bede werd aangehaald nadat de verslagen art. 41 waren aangehoord. In deze verslagen geven de afzonderlijke gemeenten tijdens een classisvergadering een indruk van het reilen en zeilen van de gemeente. In die jaren werd dan meestal uitgesproken dat er, ondanks het goede dat gehoord werd, toch wel behoefte werd gevoeld aan de doorwerking van Gods Geest en aan een vollere openbaring van het werk der bekering in het midden van de gemeente. Men voelde een tekort in de vraag naar de geestelijke vrucht.
Er heeft zich op dit terrein wel een verschuiving voorgedaan. In de genoemde verslagen tegenwoordig worden vaak andere gemeentelijke zaken belicht. Men geeft bijvoorbeeld aan hoe het gaat met de verenigingen, hoeveel belijdeniscatechisanten er zijn, welke nieuwbouwplannen er bestaan of op welke manier men de gemeente pastoraal bearbeidt. In deze verslagen klinkt een wat "vrolijker toon” door dan jaren geleden, toen het geestelijk tekort meer werd aangevoeld. Men bezag voorheen over het algemeen de zaken meer in geestelijke perspectief dan thans. Of zou het zo zijn dat de geestelijke legering tegenwoordig meer wordt bedolven onder een stroom van menselijke activiteiten om daardoor maar een zekere schijn op te houden? Verzwijgen we op die manier niet de eigenlijke armoede? Het zal ook te maken hebben mete en veelheid van sociale en maatschappelijkke en kerkelijke problemen, die de eigenlijke vragen van geestelijke aard, op de achtergrond houden.
Ik heb, evenals vele van mijn ambtsbroeders, in de loop der jaren heel wat gemeenten bezocht en ik heb uiteraard ook als deel van een kerkenraad zelf visitatie-bezoeken meegemaakt; een overheersende indruk is wel, als deze speciale vraag wordt gesteld, dat er een zekere stilte valt; we zijn er eigenlijk wel wat verlegen mee. We komen aan, zo lijkt het, op een moeilijk terrein. De vruchten liggen zo maar niet voor het oprapen. Er wordt misschien ook aangevoeld, dat er een zekere windstilte of een bepaalde onvruchtbaarheid heerst in de gemeente. Toch is de kerkenrad de aangewezen instantie om er weet van te hebben als er vrucht is. De broeders doen jaarlijks huisbezoeken, dus men is daarmee naarstig om het aangezicht der schapen te kennen. Dat is ook roeping en plicht.
Ik wil in dit eerste artikel nu reeds op enkele zaken wijzen. Vrucht op de prediking bestaat niet in uiterlijke activiteiten en kerkelijke productiviteit. De vraag, waar het over gaat, omschrijft zelf al heel juist de bedoeling van het onderwerp: ”Is er vrucht op de prediking, uitkomend in geloof en bekering en in een opwassen in de genade en de kennis van de Heere Jezus Christus, zodat u kunt spreken van een gebouwd worden van de gemeente?” Dat is een duidelijke omschrijving die allerlei actvistische antwoorden en menselijke werken uitsluit. Natuurlijk hebben allerlei dingen er indirect wel mee te maken. Het aantal catechisanten dat belijdenis doet, een hoge deelname aan het verenigingsleven enz. zijn factoren die wel te maken kunnen hebben met de staat en stand van de leden der gemeente, maar er mag hier geen vereenzelviging optreden. Dat geldt ook van het aantal kerkgangers en hun trouw daarin en ook niet van de dichtheid van de deelname aan het Heilig Avondmaal. Dat laatste overigens zou er heel dicht bij kunnen komen, maar het is niet de vrucht op zich. Van een toegenomen schare Avondmaalgangers werd en wordt overigens wel meermalen gedacht dat het een klaar bewijs is van geestelijk leven. Dat kan natuurlijk wel zo zijn, maar dat is het op zichzelf beschouwd, toch niet.
Een andere valkuil, waardoor we aan de eigenlijke intentie van de vraag niet toekomen, kan gelegen zijn in de uiteindelijke reactie dat we de eigenlijke vrucht vaak niet kunnen waarnemen. We hebben niet anders te doen dan te zaaien en de Heere weet uiteindelijk alleen wat de ware vrucht is op de prediking. Goedbedoelde opmerkingen aan het adres van de predikant in deze geest worden wel eens te makkelijk gemaakt. De rechtgeaarde dienaar zal zich juist wel afvragen wat de vrucht is op al zijn arbeid. De Heere laat er op Zijn tijd ook wel eens iets van zien. Onvruchtbaarheid binnen de gemeente zal de prediker brengen tot zelfonderzoek. Jesaja moest, hij wist het vantevoren, gaan ploegen op rotsen, maar hij vraagt wel: "Hoe lang, Heere?” (Jes. 6:11). De Heere Jezus Zelf heeft de vrucht heel duidelijk aan de orde gesteld in enkele gelijkenissen. De vrucht is waarneembaar in allerlei gewenste en ongewenste gevolgen. De gelijkenis van de Zaaier is wel een heel duidelijk voorbeeld. Maar ook die van het onkruid tussen de tarwe, waarin de arbeiders waarnemen dat er tweeërlei vrucht op de akker wordt gevonden. Hun vraag is verstaanbaar, ook voor ons: " Heere, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Vanwaar heeft hij dan dit onkruid?” (Matth.13:27).
Sprekend over de wijnstok en de ranken, wijst de Heere Jezus Zelf op de noodzakelijke vruchten die gezien zullen worden. "Die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht” (Joh.15:5); er wordt ook gesproken over "alle rank, die in Mij geen vrucht draagt…” (15:2). In Lukas 6:44 lezen we dat iedere boom aan zijn vruchten wordt gekend. En wat denkt u van de onvruchtbare vijgeboom uit Lukas 13, waar het onderzoek naar de vrucht bepalend is voor het toekomstig lot van de boom? Daarom zegt ook de apostel Paulus, dat hij weliswaar niet de gave zoekt, maar wel de vrucht (Filip.4:17).
Ambtsdragers hebben derhalve de taak om het maaiveld te overzien. Zoals de landman vanzelf-sprekend de situatie op de akker in het oog houdt.
Ik kan zelfs nog verder teruggaan. Niet alleen de dienaren, ook de gemeenteleden zèlf moeten de stand der vruchtbaarheid bijhouden. Een moeilijk punt. Onze Catechismus zegt toch dat "elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij….” (vraag en antwoord 86). Ook een teer punt. Ook daarover bestaan soms wel verkeerde meningen. Kunnenw e dat zelf wel weten? Anderen kunnen het zien, maar je kunt het zelf niet waarnemen. Hoezeer kunnen Gods kinderen hiermee vastlopen in de onvruchtbaarheid van het eigen hart. Want waarin bestaat die vrucht? Hoe weinig kunt u er zelf van zien. Hoe verdrietig als u zelf almaar bepaald wordt bij uw onvruchtbaarheid. Juist dat laatste moet diep ingeleefd worden, het moet ook betreurd worden dat we er zo weinig van zien. Gelukkig als we zien mogen wat de Heere zegt dat "uw vrucht uit Mij gevonden is” (Hos.14:8). Het houdt Gods volk klein en dichtbij de Heere Jezus, als het goed is.
Maar als het dan zo is, dat een christen hetzelf vaak niet zien kan, dan zal toch zeker de ambrsdrager eer wél iets van kunnen zien. Gods volk draagt de lantaarn op de rug. En dat zal hen persoonlijk te meer bezig houden, omdat het ten nauwste samenhangt met hun prediking en hun ambtswerk. Wat kunnenw e ons overigens hierin vergissen. Er was eens een prediker die de vraag voorgelegd kreeg naar de vrucht op zijn bediening. Hij gaf toen een merkwaardig antwoord. Er waren een behoorlijk aantal mensen die hij had mogen bekeren door zijn prediking. Maar, zei hij, er is niets van overgebleven. Er zijn er ook een aantal die de Heere heeft veranderd, en dat duurt nog voort en brengt vruchten aan het licht. Hierin ligt een diepe waarheid!
De dienaar is naar mijn vaste overtuiging geroepen tot een ernstig onderzoek naar de vruchten op de akker van de geemente. Hier zijn echter wel beperkingen aan te brengen.
De eerste is dat er inderdaad vruchten zijn, die zich niet terstond voordoen, zodat we er van spreken kunnen. Er is een tijd in het leven van Gods kinderen, dat de vrucht nog verborgen is. De zaken liggen nog te teer om er groot van te spreken. Ook dit vinden we uitgedrukt in een gelijkenis, namelijk die van de zaaiende landman uit Markus 4. Er staat van hem in vers 27, dat hij, na gezaaid te hebben "sliep en dat het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist hoe”. Pas als de vrucht zich voordoet, dan zendt hij terstond de sikkel daarin (vers 29). De boer gaat niet direct de aarde omwoelen om te zien of er al leven is. Hij moet het geduldig afwachten. De vruchten moeten gezìen worden. Dus geen krampachtig gewoel in de grond om het zaad te verontrusten en daardoor juist de vrucht te belemmeren.
Dan is het soms ook zo, dat de vruchten van de voorganger door de opvolger pas duidelijk worden gezien. Hij mag oogsten wat anderen hebben gezaaid. De Heere Jezus spreekt erover als Hij zegt dat het een ander is die zaait en een ander die maait. "Ik heb u uitgezonden om te maaien hetgeen gij niet bearbeid hebt” (Joh.4:38). Er zijn bekende voorbeelden van. Er wordt van de bekende prediker M’Cheyne verteld, dat hij zelf weinig zag van zijn prediking, terwijl na zijn vertrek zijn opvolger daar juist heel veel van mocht zien. Ook in onze kerken zouden er namen en gemeenten te noemen zijn, die dit verschijnsel te zien gaven. In Driesum diende een zekere ds. Woldringh 29 jaar lang de geemente en zijn prediking had vooral als thema de grote ellende van de zondaar buiten Christus. Zijn prediking werd gekenmerkt door ernst en waarschuwingen. Maar toen daarna zijn opvolger ds. Holland een ruimere prediking bracht, mocht er geoogst worden. Ds. Holland zei ervan dat bij zijn komst de schapen al voor de deur lagen; hij behoefde die deur alleen nog maar open te zetten. Zo kunnen verschillende accenten bij verschillende dienaars toch een goed geheel vormen. Toen na de liefelijke prediking van ds. Driessen in ’s Gravenzande na hem ds. Salomons kwam, bleek duidelijk dat de verschillende accenten die beide dienaren aanbrachten, toch beide mochten meewerken aan een afgewerkt geheel. Het strekte tot opbouw van de gemeente. Zo vertelde men het indertijd.
Tenslotte wordt de eigenlijke vrucht onderzocht en bevaagd door de grote Kerkvisitator, de Heere Jezus Christus. Hij alleen kent volmaakt de vruchten, maar Hij weet ook van mislukte opbrengsten. De Heere getuigt bij monde van Jesaja: "Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven voortbrengen zou en hij heeft stinkende druiven voortgebracht?” (5:4). Maar juist vanwege die ernst is het zo nodige dat wij ons een getrouw beeld vormen van de geestelijke staat van de gemeente en haar leden. Zeg niet langer: we kunnen het niet weten en overzien; alleen de Heere kan het. Heel veel kunnen we wel overzien en het is duidelijk dat er veel zaad verkeerd terecht komt en zich verkeerd ontwikkelt. Brengt dan vruchten voort van geloof en bekering, zo riep Johannes de Doper. Wat heeft mijn prediking uitgewerkt en wat heeft uw levensboom voortgebracht? Dat zijn voor u en mij gewichtige vragen. Iedere boom wordt aan zijn eigen vruchten gekend.
VRUCHT OP DE PREDIKING -2- 2006
We willen in dit artikel speciale aandacht geven aan het tweeledige doel, dat in de visitatie-vraag genoemd wordt: Is er vrucht op de prediking, uitkomend in geloof en bekering en in een opwassen in de genade en kennis van de Heere Jezus Christus, zodat u kunt spreken van een gebouwd worden van de gemeente?
Het gaat om twee dingen: bekering en geloof alsook groei in het geloofsleven. Het zijn de twee lijnen die de Catechismus trekt: Bewaar en vermeerder Uw kerk. We moeten oog hebben voor deze beide aspecten.
Men kan deze beide lijnen verwaarlozen, zodat we slechts een van beide beklemtonen. In de kring van onze kerken zullen de accenten heel verschillend gelegd worden. Gaat men ervan uit, dat er zeer velen onbekeerd zijn in de gemeente, dan beklemtonen we vooral de bekering en het geloof. Bekeert u en gelooft het evangelie, zo klinkt door alles heen, telkens weer, iedere zondag.
Het komt in deze tijd ook heel vaak voor, dat men eigenlijk de gedachte heeft dat de gehele gemeente deelt in de genade. We komen toch naar de kerk en bewijzen daarmee toch dat het ons ernst is? De oproep tot een principiële eerste omzetting en verandering lijkt achter de rug te liggen; deze opdracht is bij wijze van spreken uitgevoerd en we moeten het nu voortaan hebben over de dagelijkse bekering, over een groei in het geestelijke leven. U hoort misschien ook wel eens om u heen zeggen: ik wil groeien in mijn geloofsleven. Het wordt algemeen om te spreken over "mijn geloof”; alsof bekering een gepasseerd station is.
Vele jaren geleden zei een mede-ambtsbroeder eens tegen me dat de gemeente die hij diende een gearriveerde indruk maakte. Hij heeft toen eens tegen de gemeente gezegd: Wat heb ik als predikant hier eigenlijk te doen? U bent er in feite allemaal al, zo denkt u.
De beide in de vraag genoemde elementen worden op die manier uit elkaar geplozen en men wordt eenzijdig in de prediking. De trein rijdt over een rails.
Treffen we het eerste gevaar vaak aan? Zijn er veel predikers die in een kerkdienst staan als in een evangelisatiedienst? We kunnen vrijwel zeker stellen dat dit in onze kerken niet algemeen voorkomt; zo wordt er onder ons niet gepreekt. Ook in de engere kring gemeenten die zich aangesproken weten door de doelstelling van Bewaar het pand; laat ik het kind maar bij de naam noemen, niet om separatistisch te doen, maar om duidelijk te zijn. Het is echter wel zo, dat in genoemde kringen gevoeld wordt dat de mens wederomgeboren moet worden en dat hij nimmer ontkomt aan de noodzaak van zelfonderzoek.
Is het Bijbels om zo over de gemeente te denken? Zegt de NGB niet dat de kerk een heilige vergadering is van alle ware schriftgelovigen, al hun zaligheid verwachtend in Christus Jezus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest (art. 27)? Dat is de kerk inderdaad naar haar wezen. Zoals we kunnen zeggen dat er koren op de akker staat, terwijl we natuurlijk weten dat stro en kaf veel moeite veroorzaken, als er geoogst wordt. We vergeten echter niet dat de kerk dit in haar wezen is. Dat moet vast staan. Spreken we echter over de gemeenten, dan hebben we het over de verbondsgemeente. Daarover kunt u nader onderwijs krijgen in de Heid. Catechismus, in antwoord 74 ( de kinderen zijn in het verbond Gods en Zijn gemeente begrepen), in antwoord 54 (de gemeente wordt vergaderd uit het ganse menselijke geslacht); ik wijs ook op antwoord 65: (de Heilige Geest werkt het geloof in onze harten door de verkondiging van het heilig Evangelie). Er is een tweeërlei aspect als we spreken over de gemeente: het is de verbondsgemeente en teglijk in haar wezen de gemeente, uitverkoren ten eeuwige leven. Dit hangt ook samen met het tweeërlei aspect van de schenking en de deelachtigmaking. Ik heb hier enkele woorden aangehaald van wijlen Professor Kremer (Priesterlijke prediking, blz. 61,62).
Maar, mogen we toch de gemeente niet wat hoger aanslaan? We vinden in de Schrift heel veel sterke aanduidingen van de geestelijke positie van de gemeente. Is zij niet een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom (1 Petr.2:9)? Het zout der aarde, een stad op een berg en een licht op de kandelaar (Matth.5:13,14)? Let eens op de aanhef van de meeste brieven van Paulus, waarin hij hooggestemd de gemeente aanspreekt op het volle heil in Christus. Het ontbreekt die gemeente aan geen gave (1.Cor.1:4v). Het valt niet te ontkennen dat de gemeente zeer hoog wordt neergezet in Gods Woord. Noemt de Heere Jezus de discipelen niet Zijn vrienden en broeders? In al deze aanduidingen treffen we het ideale beeld van de kerk aan.
We moeten hier goed onderscheiden. Om met het laatste over de aanspraak tot de discipelen te beginnen: het valt mij vaak op dat heel dikwijls de doorsnee geementeganger op één lijn wordt gesteld met de discipelen. Dan maken we echter wel een grote sprong. Dat gebeurt nogal eens rond het Avondmaal. Christus begeerde grotelijke dit Avondmaal te houden met Zijn discipelen. Dat wordt te makkelijk, te snel overgebracht op de gemeente. Vergeet u niet dat buiten die kring van twaalf mensen de verbondsgemeente van Israel en Jeruzalem leeft in openlijk verzet tegen Christus; straks zullen zij Hem kruisigen. Hierover zou nog wel meer te zeggen zijn. Stel altijd de vraag tegen wie de Heere in Zijn Woord spreekt. De aanspraak "Gemeente des Heeren, of: gemeente van onze Heere Jezus Christus” wekt te grote verwachtingen. Men kan deze aanduidingen goed opvatten, maar meestal hoort de gemeente er meer in dat ermee bedoeld wordt, als het er al niet mee bedoeld wordt.
Ik stel hier de volgende zaken verder tegenover: De verbondsgemeente was uitgeleid uit Egypte en deelde ruim in de beloften. Maar de apostel verklaart van hen dat zij allen onder de wolk waren, terwijl de Heere in het meerden deel geen welgevallen had (1 Cor.10:1v). Zelfs hebben zij allen dezelfde geestelijke spijs gegeten…. Wel uitgeleid, maar niet ingegaan (in Kanaän). Door ongeloof. De uittocht uit Egypte was geen zaak van werkelijke levendmaking, het zag op het apart geplaatst worden als uitverkoren volk. Denkt u later aan de prediking van de profeten onder het OT. Het volk wordt genoemd: koeien van Bazan (Amos 4:1), gerusten te Sion (6:1); Hosea moet in 1:9 het volk benoemen met de namen van Lo-ammi (niet Mijn volk), Loruchama (niet ontfermd). Er zijn zo heel veel voorbeelden te geven. De gang van het bondsvolk onder het OT is één grote teleurstelling. In de dagen van de Zaligmaker is het niet anders. Christus spreekt onthutsend ernstig tot het volk: Gij zijt uit de vader de duivel (Joh.8:44). In het zesde hoofdstuk van dezelfde apostel gaan duizenden massaal bij de Heere vandaan, terug naar huis. Hier spreken we over de verbondsgemeente.
Ja maar, dat wordt later na Pinksteren anders? Zeker wel. Paulus spreekt positiever over de gemeente? De hoge bewoordingen van deze apostel, die ik zoëven aanhaalde, betreffen de gemeente van Corinthe. Juist deze gemeente wordt in dezelfde brief aangesproken op verschrikkelijke ongeestelijke wantoestanden. Er was sprake van verdeeldheid, van dronkenschap rond het Avondmaal, er kwam hoererij voor, de opstanding werd geloochend, de censuur moest veelvuldig toegepast worden. De tweede brief van Paulus aan die gemeente tekent een onthutsend beeld. Ik heb zoëven aangegeven er goed op te letten tot wie de Heere spreekt. Maar let er ook op op welk tijdstip de Heere spreekt. Is de gemeente kortgeleden gesticht, dan is de bekering een duidelijk waar te nemen zaak; maar bestaat die gemeente wat langer, dan rukken de dwalingen en de ketterijen op, dan is er dat sluipende proces van verval en afval. Deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden. In evangelische kringen wordt gesteld dat men eens voor altijd bekeerd is. Maar dat is onder ons nooit zo geleerd, in de tijd toen de prediking in onze kerken nog algemeen krachtig en overtuigend klonk. Van de zeven gemeenten zijn er twee in de meest ernstige nood, het is vijf voor twaalf (Sardes en Laodicea). Twee zijn in heel gezegende staat, zoals het geval was in Smyrna en Filadelfia. De overige vier gemeenten vertonen een gemengd beeld. Deze zeven brieven vertonen het beeld van de kerk in alle tijden, terwijl Laodicea naar veler oordeel vooral ook speciaal een tekening is van onze tijd.
Het is nodig om de eerste lijn uit de vraag bilijvend aan de orde te stellen, namelijk die van bekering en geloof, als een aanvankelijke ommekeer in mensenlevens. Algemeen zal men dat toestemmen in onze kerken. Iedere classis zal hierover eenstemmig lijken te zijn. Toch moeten we van alle kanten eerlijk zijn en erkennen dat in veel preken en meditaties, die u allemaal lezen kunt, een ander beeld wordt geschetst. We zijn toe aan gemeenteopbouw, aan groeigroepen, aan kerkplanting, waarin uitkomt een bewogen activiteit naar de wereld, dat ons aanspreekt, maar helaas wel met de optimistische achtergrond, dat de gemeente er toch wel is. En daar lijken geestelijk de wegen toch uiteen te gaan. Hier moeten wij afhaken van de tijdgeest. Het kan toch niet worden ontkend dat de Heere Jezus, Die toch de beste prediker aller tijden mag worden genoemd, juist zo onderscheidenlijk sprak tot het volk van die dagen.
Welnu, is er in uw gemeente sprake van bekering en geloof in uw gemeente, zo luidt de vraag? Hoe is dat in ùw gemeente? Het is er te weinig, zo moeten we allen erkennen. Gelukkig echter zien we ook nu nog jonge mensen veranderen, vertonen sommigen in de gemeente een plotselinge koerswijziging en leeft er binnen een gemeente soms een levende honger naar het Woord. De roep om een opwekking klinkt meermalen en duidelijk.
Toch moeten we erkennen dat het te weinig wordt gehoord. Daarom is deze vraag heel belangrijk. Het is verleidelijk om een positief beeld te schetsen. Tijdens een visitatie doen we daar allemaal nogal eens aan mee. We hebben toch nog een goede en trouwe gemeente en de mensen komen trouw naar de kerk. Veel goede dingen. Daartegenover weten we dat in veel gemeenten de kerkverlating ernstige vormen aanneemt.
Om aan Johova-getuigen te ontkomen, plakken soms mensen een sticker op de deur: we zijn al bekeerd. Vreselijk, als u daar goed over nadenkt. Maar denken soms kerkmensen niet dat die sticker op hun voorhoofd of op de kerdeur zit? En dat moet er dan eerst af! Want zondaren worden door de Heere ontvangen en Hij eet met hen, maar rijken worden ledig heengezonden. Hebt u het ook zo geleerd? Dat is dan juist toch een heerlijk woord, dat zij, die alles verliezen, in Christus alles zullen kunnen vinden?
VRUCHT OP DE PREDIKING -3- 2006
bevinding
Het eerstgenoemde kenmerk van vrucht op de prediking ligt, zo hebben we gezien, in geloof en bekering. Of: bekering en geloof, want deze volgorde vinden we ook vele malen in de Heilige Schrift. Dat maakt geen wezenlijk verschil, maar het legt wel een ander accent.
Het tweede gevolg, waaraan ik nu enige aandacht wil wijden, is gelegen in de opbouw van het geestelijke leven. Er staat letterlijk: "een opwassen in de genade en kennis van de Heere Jezus Christus, zodat u kunt spreken van een gebouwd worden van de gemeente?”
We komen nu dan toe aan hetgeen de Heere Jezus sprak tot Petrus: "Weid Mijn schapen”. In de gemeente bevinden zich gelukkig ook kinderen Gods en deze zoeken voedsel en onderwijs onder de prediking. We kunnen dit element uitnemend weergeven met de aanduiding: het bevindelijk element. Merk op dat dit tweede geformuleerde doel ook weer gericht is op de eigen gemeente. Er wordt niet zozeer hier gezegd dat de gemeente, nadat zij tot geloof is gekomen, nu uitsluitend haar roeping naar de wereld moet gaan vervullen. Deze gedachte wordt tegenwoordig door meerderen zo vertolkt. Dat lijkt de enige overblijvende taak en roeping van de kerk. We worden hier vermaand te denken aan de voortgaande opbouw van de eìgen gemeente en als vrucht daarvan zal dan de roeping tot evangelisatie gestalte krijgen. Dat is de goede orde.
Hier ligt uiteraard een breed terrein, dat niet in een enkel artikel uitputtend kan worden behandeld. Ik wil zien hoever ik ermee kom. De gegeven formulering vinden we ook terug in de Bijbel. Zo lezen we in 2 Petrus 3:18 Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen.
We kunnen ook denken aan de volgende uitspraken van Gods Woord: "Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus” (Ef.4:15); en daarnaast: "En, als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen”(1 Petr. 2:2).
Het woord "opwassen” is een nadere verklaring van het begrip "vrucht”. Het staat zo mooi in Markus 4:28, waar we lezen: "Want de aarde brengt vanzelf vrucht voort, eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar”. Let op de volgorde.
De Schrift gebruikt ook andere beelden, zoals die van het lichaam of van een gebouw dat zijn voltooiing nadert. Dat laatste vinden we ook genoemd in het laatste deel van de betreffende vraag.
Wat is nu opwassen?
groei
Ds. L. Vroegindeweij noemt in een van zijn preken een mooi voorbeeld. Als we na jaren mensen terugzien, die we als kind hebben gekend, zeggen we vaak: Wat zijn jullie groot geworden! Maar bij Gods kinderen ligt de zaak juist andersom. We zeggen dan na jaren: Wat zijn ze kleìn geworden! Maar dat maakt het nu juist zo moeilijk voor u, die de Heere vreest. U zoekt vrucht en toename daarvan en u zult uzelf daarop ook onderzoeken, als het goed is. Maar helaas, het kan zijn dat u deze vrucht niet voldoende ontdekt in uw leven. Moet u daar dan zo naar zoeken? Jazeker, want Gods Woord roept ons op tot zelfonderzoek, op allerlei plaatsen. Het valt me vaak op dat ook onze oude schrijvers zo heel sterk hebben aangedrongen op een onderzoeken van het eigen hart. En op grond van dat onderzoek ook een besluit opmaken aangaande uw staat voor de eeuwigheid. Het is voor mijzelf en u de vraag of wij dat nog wel echt methodisch kunnen. Bent u bekend met de schuilhoeken van uw eigen hart en bent u bekend met de gronden waarop uw geestelijk leven steunt? Of gaan we toch teveel af op het eigen gevoel, op een innerlijke rust of gerustheid?
Maar u vindt geen vrucht bij uzelf. Ik weet dat ik nu de tolk ben van velen uwer, die de vruchten bij zichzelf missen. Maar nu zou het kunnen zijn, geliefde vriend(in), dat u het toch teveel zoekt in het groter worden en minder in het kleiner worden. Groeit u nu omhoog of groeit u naar beneden? Het voorbeeld van de stratenmaker wordt wel gebruikt. Hij gaat het meeste vooruit als hij achteruit gaat. Hij werkt op zijn knieën en legt de straat aan en onderwijl moet hij dan wel naar achteren werken.
Bedenk verder dat we allen een zeer beperkt beeld hebben van de kennis van Christus. Deze kennis richt zich naar het woord van Paulus op een steeds dieper inzicht in de volheid die er is in Hem. Dat heeft te maken met de drie ambten van de Middelaar, het heeft te maken met de beide staten van Christus, het richt zich op een zich verdiepende kennis van Zijn Persoon en van Zijn werk. Profetisch zal de Heere meer en meer Zichzelf door Zijn Geest verklaren aan het hart, daarbij plaats makende voor meerdere genade en dus daarbij meer en meer ontdekkend aan de eigen dodelijke kwalen van de ziel. Daarin ligt het kleiner worden van hen die de Heere vrezen. Het is een diepe droefheid in hun leven dat zij geen vorderingen zien. Maar hangt het bij u samen met een teruggang in eigen kracht, zoals ook Johannes dat uitdrukte: "Hij moet wassen, ik minder worden?” Ik weet dat het ook te maken heeft met een geestelijke dorheid, die het geestelijke leven van onze dagen zo kenmerkt. De klacht daarover is nodig en actueel. Er kunnen verschillende oorzaken zijn voor het klagen over eigen gebreken en zwakheden en zonden. Dorheid moet soms ook nog meehelpen om tot geestelijke kleinheid te komen, al mogen we het daarmee niet toedekken en goedpraten.
De opwas in de kennis van Christus hangt verder ook samen met de beide andere ambten van de Zaligmaker. Zijn offer op Golgotha en de overdenking daarvan leidt tot een grotere rouwklacht dat we Hem door onze zonden doorstoken hebben en tevens tot een diepere vrede des harten dat nu alle zonden zijn verzoend en er daardoor vrede met God mocht ontstaan. Koninklijk leert de Zaligmaker dingen die zelfs voor bevestigde christenen een gevoel van diepe afhankelijkheid bewerken. Prof. Wisse merkte daarover op dat juist in dit deel van de weg van de Heere mensen nog ellendiger worden dan ze ooit tevoren waren. Daarin wordt ondervonden de hardnekkigheid van het vlees der zonde en gaan we zodoende nog weer steeds dieper afdalen in de breuken van het eigen hart.
Ik noem ook nog de diepere kennis betreffende de beide staten van de Heere Jezus. Paulus spreekt erover in Filip.3:10: "Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende”.
Het gaat hier om gelijkvormig te worden zowel aan de dood van Christus alsook aan Zijn opstanding. Dat houdt in dat we dat ook gaan ondervinden in ons. Het gaat hierbij dan niet alleen om de Christus voor ons en buiten ons, maar ook om de Christus ìn ons. De gelijkvormigheid met de dood van Christus duidt op het feit dat Gods kerk met Christus gekruisigd wordt (Gal.2:20) en dat is een zaak ook van droefheid en strijd. Hierin ligt ook weer het element van het minder en kleiner worden opgesloten. We zullen in die weg gaan ondervinden dat de wereld Hem gehaat heeft, maar dat dit ook gaat gelden van al de Zijnen. We komen te staan in het krachtenveld van de poorten der hel, die reeds door de Heere Christus werden aangekondigd. De Catechismus verwoordt dit alles uitnemend in vraag en antwoord 43: "Wat verkrijgen wij meer voor nuttigheid uit de offerande en den dood van Christus aan het kruis? Dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de boze lusten des vleses in ons niet meer regeren, maar dat wij onszelven Hem tot een offerande der dankbaarheid opofferen”.
onderzoek
Hieruit blijkt wel dat Gods kinderen niet na hun bekering direct continu en voor altijd alleen maar roemen in de blijdschap en de vrijheid, maar dat toch het leven van een arm zondaar mede ook het bestaan van Gods kerk blijvend blijft bepalen. Hiertegen worden juist tegenwoordig veel bezwaren ingevoerd, met name ook in evangelische kringen en alle kerkelijke eigen gelederen, die hiermee nauw verwant zijn.
Daartegenover staat dan ook heerlijk (en het een kan niet zonder het ander) dat er ook is een gemeenschap oefenen met Christus in de kracht van Zijn opstanding. Daarmee wordt bedoeld het nieuwe leven der heiliging, dat nu uit Zijn kracht geleefd mag worden in de vreugde van een nieuw leven, zoals de apostel daarvan zegt dat wie in Christus is, een nieuw schepsel is (2 Cor.5:17).
Op deze wijze zal de gemeente gebouwd moeten worden. Elke prediker zal moeten erkennen dat hij zeer veel tekort komt in zijn preken in het uitwerken van deze gelijkvormigheid met Christus. Ieder van Gods kinderen begeert deze dingen wel te bevinden, maar het volbrengen wordt niet gevonden. Dit bewaart voor allerlei triomfalistische gevoelens, waarin de afsterving van de oude mens te weinig tot zijn recht komt.
We moeten helaas zeggen dat deze fundamentele zaken de scheidslijn markeren tussen de prediking van onze kerken van verleden en heden, zonder hierin te willen generaliseren. Maar er ligt een duidelijke scheidslijn. Te spreken over allerlei kerkelijke zaken die slechts de vormen raken, verdoezelt de eigenlijke geestelijke nood die er is. Wie deze Bijbelse lijnen zoekt in de prediking en deze niet aantreft, verkommert en wendt zich vroeg of laat af van datgene dat hiermee gebroken heeft.
…"zodat u spreken kunt van een geestelijk gebouwd worden van de gemeente….?” Daar staat een vraagteken. Dit is iets anders dan uiterlijke kerkbouw, hoezeer we dat ook mogen nastreven. De term "bouwen”wijst heen naar een gebouw, zoals de gemeente dat ook is. Een geestelijk huis! Daarin worden levende stenen ingevoegd en bebikt om pasklaar in dat gebouw ingevoegd te worden. Dat geestelijk gebouw werd zichtbaar in schuren en boerendelen waar in moeilijke tijden gepreekt werd en waar mensen samenkwamen die levende stenen waren. Zoals een natuurlijke steen niet kan leven, zo konden zij alleen ook maar leven door het wonder. Bent u nu zo’n steen?
Wat zullen de broeders van de raad nu antwoorden op deze wezenlijke vraag? Wordt werkelijk de gemeente gebouwd? Of vertoont het bouwwerk scheuren en lijkt het op die vallende scheur, uitwaarts gebogen in een hoge muur, waarover Jesaja spreekt (30:14)? De bouwlieden van deze tijd mogen erkennen dat zij het niet kunnen en dat slechts de Heere het is Die Jeruzalem verkiest en bouwt. Daarin ligt troost, maar ook vermaan. Wij moeten wel wachters zijn op Sions muren, om zoals Nehemia deed, de situatie in ogenschouw te nemen. Dan moge het onze begeerte zijn, die de bekende regels vertolken: "Reeds verlangen Uw knechten, hare stenen op te rechten; elk heeft deernis met haar gruis, elk toont ijver voor Gods huis”. God van de hemel zal het ons dan doen gelukken en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen.
PINKSTERPREDIKING 2006
Ditmaal onderbreek ik de serie artikelen over de kerkvisitatie en wil ik enkele gedachten doorgeven over de preek die Petrus hield op de Pinksterdag. Ik doe dat niet in de vorm van een meditatie, maar ik zoek meer enkele bouwstenen voor de prediking in zijn algemeenheid. Hoe moet er gepreekt worden en hoe gebeurde dat tijdens de Pinksterdag, toen Petrus het woord nam? We mogen ervan uitgaan dat die preek, zo kort na de uitstorting van de Heilige Geest, zuiver en helder de diepste bedoelingen weergeeft betreffende de verkondiging van het evangelie.
drie punten?
Het meest opvallende lijkt mij het feit, dat Petrus in eerste instantie geen volledige preek met een uitgewerkt evangelische boodschap geeft. Als hij bij wijze van spreken amen zegt, heeft hij de mensen feitelijk alleen nog maar hun schuld voorgehouden. Had hij drie punten gehad, dan was het eerste geweest: uw schuld; het tweede zou weer gaan over: uw schuld en het derde zou opnieuw uitlopen op: uw schuld. Er staan wel verzen in, die spreken van Gods rijke genade, zoals bijvoorbeeld vers 15-18 en 21, maar dat gaat dan niet over zijn hoorders. Zij worden slechts geconfronteerd met hun zeer ernstige zonde in de krusiging van de Zaligmaker. In vers 23: " Deze hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood”, en in vers 36 (het slot): "deze Jezus, Die gij gekruisigd hebt”. Tot de hoorders wordt voor vers 36 geen belofte gericht. Deze volgt pas later in ruime zin, als de mensen in vertwijfeling hebben uitgeroepen: "Wat zullen wij doen, mannen broeders?” Hij spreekt wel over Christus, maar dat gaat dan vooral over het Koningschap van Christus en over de grootheid van Zijn Persoon.
Had Petrus deze mensen niet direct het volle evangelie met Gods beloften hen moeten voorstellen? Wordt Gods Geest uitgestort, dan zouden we toch verwachten dat de stromen van Gods genade ruim en zonder omwegen worden gezien en gepreekt? Men zou zich nog kunnen voorstellen dat de hoorders Petrus in de rede zijn gevallen met hun vraag en dat de spreker nog niet gereed was met zijn preek, maar dat lijkt mij niet aannemelijk. Petrus is er bewust op uit geweest, om deze mensen confronterend op hun schuld te wijzen. Hij spaart hen op geen enkele wijze.
We zien dat meer in Gods Woord. Als Nathan tot David komt na zijn zonde met Bathseba, spreekt hij alleen maar over de ernst van de zonde en over de gewisheid van Gods oordelen. Pas als David daarop zijn zonde beleden heeft, volgen woorden van vergeving. Deze volgen direct. Nathan had de opdracht van de Heere al bij zich om David te spreken van Gods genade, maar hij deed dat nog niet direct. Dat komt later.
We moeten hier wel de conclusie uit trekken dat Petrus er bewust bedoeld heeft, nee dat de Heilige Geest het erop aangelegd heeft, om deze mensen te overtuigen van hun schuld. Bedenk echter dat dit reeds de uitwerking van een rijke belofte is. De Geest zal de wereld overtuigen van zonde….
Hoe zouden de mensen gereageerd hebben als de spreker hen in één adem zou hebben gesproken van vergeving en verzoening? Dan zouden de mensen wellicht over de zaak van hun schuld makkerlijker heengestapt zijn. Als Petrus later, in Hand.3:12-26 opnieuw een kortere preek houdt tegen de Joden, gebeurt het wel iets breder en ruimer, want daar klinken wel beloften, maar de kern ook van dat betoog ligt toch in de bekendmaking van hun schuld.
Leerzaam voor onze tijd! Veel mensen zitten met een weegschaaltje in de kerkbank om nauwkeurig af te wegen hoe de verhouding is van zonde en genade, wet en evangelie. In deze tijd, ik zeg niet te veel, is de conclusie dan al heel snel dat er teveel zonde is en te weinig genade. Je krijgt soms de indruk dat men meent een zeker recht te hebben op het evangelie. Of men spreekt zo, omdat men meent dat men anders geen moed en kracht zou overhouden. Het zou de mensen maar depressief maken als de ellende breed wordt uitgemeten. Dat zou ook best kunnen. Hoorders ervaren soms de prediking van de schuld als een (te) zware belasting en daar kan in bepaalde gevallen begrip voor zijn. Niettemin kan het soms zo gaan lijken op een prediking naar de mond van Jeruzalem.
Toch is Petrus niet enghartig, want nadat de schuldbelijdenis geklonken heeft, wijst hij zijn hoorders een duidelijke weg van behoud. Dan is hij heel ruim en richt hij zich tot "een iegelijk van u” en hij spreekt duidelijk over Gods grote genade, dat de door hen gekruisigde Christus vergeving der zonden wil schenken. Het gaat er dus niet om dat we hem zouden mogen verwijten dat hij tekort doet aan het evangelie, maar hij hanteert een zekere orde daarbij. Dat is niet op te vatten als een voorwaarde, maar wel als een weg waarin een zondaar deze dingen leert.
Laten wij ons daaraan houden. De vraag van deze mensen is voor ons allen nodig: "Wat zullen we doen, mannen broeders?” Onder veel preken, die onder ons en door ons gehouden worden, wordt deze vraag niet zo vaak meer gesteld. De genade ligt binnen handbereik. Men behoeft er, volgens velen in deze dagen, niet over in te zitten. Met gevolg dat, wonderlijk genoeg, de mensen er nooit ècht uit komen. Juist deze beslissende vraag vraagt om een duidelijk antwoord en dat klinkt terstond. Ik meen dat wijlen ds. van der Vlies eens gezegd heeft: We richten de mensen soms te vroeg van hun knieën op. Begrijpen we die uitdrukking? Ze mogen en moeten wel opstaan, maar op Gods tijd. Er moet echt een wonder gebeuren.
Jezus Christus
Een tweede opvallende lijn in deze Pinksterpreek is, dat Petrus op een bepaalde manier over de Heere Jezus spreekt. Hij spreekt vooral over Zijn Persoon en minder over Zijn werk. Zijn lijden en sterven stonden in het teken van Gods raad. Zijn opstanding, door de Joden ontkend, is een daad van God in de hemel geweest. Heel scherp komt hier de Persoon van Christus naar voren. Hij is weliswaar wel Jezus, de Nazarener, maar Hij is een Man van God, Hij is een Heere en Christus. Over de vruchten van Zijn kruisoffer horen we hier nog niet direct alles. De heerlijkheid van Zijn naturen wordt hier bekend gemaakt. De conclusie moet wel zijn dat Hij de Zoon van God is.
Het is een rijkdom dat het bloed van Golgotha reinigt van alle zonden. Het is een heerlijke waarheid, dat daar de bronnen van vergevende liefde uitstromen naar zondaren. Maar in deze preek gaat het om vooral twee andere lijnen, namelijk om Zijn Goddelijke zending en om Zijn koninklijk ambt. Dat is heel opmerkelijk.
Ook Christus heeft Zelf meermalen gesproken over Zijn Persoon. "Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?”, zo vroeg Hij. Zijn heerlijke Persoon werd ook beleden en erkend: "Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods”. Ook de hemel heeft gesproken over Zijn Persoon en over Zijn zending: "Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik al Mijn welbehagen heb”.
Onze tijd leegt de nadruk op de menselijkheid van Jezus. Dan wordt Hij een vriend genoemd, een leidsman of een lichtend voorbeeld. Het zou goed zijn als we naar Petrus leren luisteren. De Heilige Geest verheerlijkt Christus. In de gesprekken met de Joden ging het er steeds weer om dat zij mochten zien wie Hij is. En juist daarover ontstonden de problemen. Hij werd ook veroordeeld vanwege Zijn vermeende godslastering.
Het zal er ook voor ons op aankomen meer zicht te verkrijgen op Zijn Persoon. Wanneer u daarover gaat nadenken, krijgt u meer zicht op de alomvattende betekenis van Zijn werk. Wat ligt er al niet opgesloten in de drie ambten van Profeet, Priester en Koning. In dit drieluik openen zich brede perspectieven, die het geestelijke leven kunnen verdiepen en verbreden. Zijn beide naturen hebben voor de kerk van alle tijden een diepe rijkdom blootgelegd, waarin des te meer de volheid van Zijn werken naar voren kwam. Beseffen we dat wel, als we uitsluitend soms maar spreken over Jezus, terwijl er soms geen besef is wie de Christus is? Het gehele betoog van Petrus gaat er juist om, dat Jezus de Christus is. Dat is een diepe waarheid. Dan blijkt ook de kracht van de Gereformeerde belijdenis, als juist de Heidelberger daar zo breed op ingaat.
Een van de vereisten voor de prediking wordt vaak vertolkt in de gedachte dat het gaat om Christusprediking. Maar beseffen we wel waarom we dan vragen? Men bedoelt vaak met deze term dat in de Christusprediking de belofteprediking en de ruimte van het evangelie naar voren komen. Dat is terecht, maar slechts ten dele. De volle, rijke Christusprediking is de prediking van ellende, verlossing en dankbaarheid. Hij ontdekt profetisch aan de wet; denkt dan maar aan de uitleg van de wet in de Bergrede. Hij verzoent priesterlijk de zonde in al haar gruwelijkheid en dat blijkt in Zijn onderwijs, maar vooral ook aan het kruis. En koninklijk regeert Hij in het hart der Zijnen, opdat zij aller zonden vijand mogen zijn. Prof. Wisse schreef daar helder en diep over in zijn boekje over de ambtelijke bediening van Christus in de gelovige. We moeten vrezen dat de Christusprediking verschraalt en langzaamaan steeds smaller en eenzijdiger wordt. Daarin komt een geest van oppervlakkigheid naar voren, die schade toebrengt aan het geestelijk verstaan der dingen. Het is heel opmerkelijk dat juist op Pinksteren de Heilige Geest bijina uitsluitend spreekt over de Persoon van Christus.
Hierboven merkte ik al op dat het opvalt dat Christus vooral wordt voorgesteld in betrekking tot Zijn Vader. Er wordt telkens weer van Hem naar de Vader gewezen; zie de verzen 22,23,24, 32,33 en 36.
Als we hier echt zicht op krijgen, wordt ook duidelijker de noodzaak van de komst van de Heere Jezus gezien. Hij moest voldoen aan de opdracht van God. Zijn werk en Zijn offer werden reeds in de Raad Gods van eeuwigheid vastgesteld. Hier gaat voor ons oplichten wat wel eens werd opgemerkt: we moeten niet met Christus, maar met God verzoend worden. Op deze wijze krijgt ook het Oude Testament te meer betekenis.
Het werpt verder licht op de uitverkiezing, een zaak, door velen als benauwend ervaren, terwijl daaruit juist de stroom van Gods genade in Christus naar voren komt. Hier worden de diepere perspectieven zichtbaar en zo gaan we ook meer verstaan van de rijkdom van de Drieëenheid.
Kortom, de preek van Petrus, zo nauw verbonden met en bepaald door de komst van de Heilige Geest, kan ons wijzen op een bredere en diepere invulling, die wij vaak missen, tot schade voor het geestelijke leven.
Er zijn nog meer opvallende zaken in deze Pinksterpreek. Misschien daarover een volgende keer nog eens wat meer genoemd. Kijkt u er zelf ook vast eens naar. Het gaat er tenslotte om, dat ook tot ons gezegd zal worden: "Gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”.
PINKSTERPREDIKING (2)
concrete zonde
In het vorige artikel heb ik willen aangeven, dat Petrus veel aandacht geeft aan de overtuiging van zijn hoorders betreffende hun zonde. Omdat het Pinksteren was, mogen we zeggen dat Gods Geest daar Zijn werk van maakt, om in die weg plaats te maken voor de Heere Jezus.
Ik wil daar nog nader op ingaan. Want hoe overtuigt Hij de mensen van hun zonden en om welke zonden gaat het? Het vraagt om nadere onderscheidingen, als we spreken over zonde en schuld. We moeten eerlijk erkennen dat heel veel spreken en preken over zonde toch niet raakt aan de eis der Schrift. Vaak blijft alles heel algemeen en onpersoonlijk. Wat is nu concreet zonde en wat is ùw en mijn zonde?
Petrus spreekt over de bepaalde zonde van zijn hoorders tegenover de Heere Jezus Christus. Zij hebben Hem in ongeloof en vijandschap gekruisigd. Er is zonde tegen de wet en er is ook zonde tegen het evangelie. Hier gaat het om de zonde tegen het evangelie des kruises. Tegen de liefde van Christus. Tegen de Zoon van God. Dat lijkt toch wel de ergste zonde die er bestaat. Nee, het is niet de enige zonde, zoals wel geleerd wordt. Dan zegt men dat het ongeloof de enige zonde is, de enige werkelijke zonde. Dat mogen we nooit zeggen. Er is ontdekking nodig vanuit de Wet Gods, zoals ook de Heildelberger zegt. Christus heeft ook Zijn hoorders overtuigend gewezen op hun misverstaan van de wet en hun zonde daartegen als de uitgedrukte wil van God. Maar hier gaat het om hun zonde tegen de liefde van de Zoon Gods.
Natuurlijk, zo kunt u denken. Deze zonde hadden zij zojuist bedreven en zij hebben het dan ook zelf uitgeroepen dat Hij gekruisdigd moest worden. Dat ligt bij ons anders. Dat is ten dele juist, maar in feite staan ook wij schuldig aan deze zelfde zonde. De Heilige Geest overtuigt van zonde, zo sprak Christus, "omdat zij in Mij niet geloven”. Daar hebt u de zonde belicht als zonde tegen Christus.
Het komt voor dat deze zonde voor velen niet zwaar weegt. Dat gebeurt daar waar de eis tot geloof niet scherp gebracht wordt. Ongeloof is dan geen zonde. Er is dan ook geen zonde tegen Christus, want men zal zeggen dat zij Hem niet kennen en dus kan men dan ook niet tegen Hem zondigen. Zonde wordt dan veel meer gezien als hetgeen er gebeurde in het paradijs. Dat is een Bijbelse waarheid en het is heel belangrijk dat daarop gewezen wordt. Maar het wordt voor de persoon zelf weinig concreet, vanuit een misverstaan van de Schrift. Ongeloof is dan geen zonde, want men kan immers niet geloven? Terwijl onze Belijdenis hierover zegt: "Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid vann de offerande van Christrus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld” (DL, 2,6) Hoe heeft ook Christus juist de Joden niet overtuigd van hun verzet inzake het geloof in Zijn naam. In het vorige artikel spraken onze vaderen in de lijn der Schrift over het bevel van bekering en geloof.
Zonde tegen het evangelie als tegen de liefde van Christus ligt diep. Zacharias heeft daarvan gesproken: "zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen; zij zullen over Hem bitterlijk kermen….; te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn” (12:10,11). Een doorstoken Zaligmaker, door onze zonde en tegenstand, door onze haat jegens God en Zijn eer, is een smartelijk gezicht. Daar komt de zonde in zekere zin tot haar hoogtepunt. Hebben we dat persoonlijk wel mogen zien? Verstaan we de ernst van deze rouwklacht? Gezondigd te hebben tegen een goeddoend God, Die in Christus Zijn liefde toonde. Dan wordt ook uw ongeloof tot zonde, tot een zeer zware zonde. In het afwijzen van Christus door het ongeloof kroont u alle andere zonden in uw leven en geeft u aan dat u die zonden bemint en handhaaft. Op Golgotha blijkt de zonde van het paradijs in haar diepste ernst. We hebben in Adam gezondigd tegen God en die vreselijke zonde handhaaf ik nu, staande bij een doorboorde Heiland. Ik spreek ermee uit dat de zonde zo erg niet is, terwijl juist het sterven van Christus de diepte van het recht Gods laat zien. God neemt uw zonde zo ernstig dat Christus zo zwaar moest lijden en boeten, terwijl u en ik zelfs dat lijden nog hebben verzwaard. In Christus spreekt de hemel diep ernstig over de zonde tegen de wet; Christus droeg die heilige wet en daarom moest Hij sterven. In Zijn dood blijkt nu verder ook Zijn liefde en tegen die liefde en dat evangelie zondigt een ieder die volhardt in ongeloof.
Van deze zware zonde heeft Petrus zijn hoorders overtuigd. Hij wist wel dat zijn hoorders juist van nature deze zonde volkomen zouden ontkennen en van de hand wijzen. Hij wist dat hij hun diepste verzet opriep met deze overtuigende preek; maar hij heeft eerlijk zijn hoorders aangegrepen in hun diepste verzet tegen Christus en hij heeft hun schijnvroomheid ontmaskerd. Dat zal met ons ook steeds weer moeten gebeuren. Als we dat gevoelen, lopen we niet meer zo gerust de kerk uit na de prediking van Zijn recht en genade. We blijven dan ook niet langer steken in onze onmacht, maar we krijgen dan oog voor onze onwil. Maar dat moet de Heilige Geest wel leren. Anders blijft alles een slag in de lucht. Hier heeft de Heilige Geest van die zonde overtuigd en dat geeft ons onderwijs aangaande de prediking.
bekering en geloof
Een tweede opmerking over de preek van Petrus heeft te maken met zijn antwoord op de vraag van hen, die verlegen werden onder hun schuld. Hij houdt deze mensen dan de eis van bekering voor. "Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt….”. Had hij niet beter kunnen oproepen tot geloof? Hier ligt een verschil. Vraagt de Heere nu geloof of vraagt Hij bekering?
Voor mijn waarneming wordt in onze dagen de eis tot geloof sterk benadrukt. Vaak ook zonder de noodzaak van waarachtige bekering te stellen. Christus heeft beide zaken beklemtoond: "Bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark.1:15). Twee woorden en twee zaken. In deze beide woorden ligt de ommekeer van de zondaar verklaard. Zeker vinden we ook in Gods Woord soms alleen sprake van geloof of van bekering, maar deze beide woorden samen geven de volle werkelijkheid aan. Paulus riep de stokbewaarder op tot het geloof in Christus (Hand.16:31). De profeten uit de dagen van het Oude Testament spraken doorgaans over bekering.
Het woord dat Petrus gebruikt voor bekering, betekent o.a.: berouw hebben. Door de preek van Petrus loopt, alhoewel niet als zodanig benoemd, wel de lijn van het geloof, maar de bekering staat toch voorop. Anders dan in veel preken van onze tijd, zoals ik al zei. De oproep: Je moet geloven, is wel een Bijbels bevel, maar men vergeet dan de eis: Bekeert u. Dat betekent: kom tot berouw, ga anders denken over uw schuld, kom tot een andere levenswandel. Ik vrees dan dat vaak het geloof wordt aangegrepen, zonder de eis der bekering. Geloof geeft dan blijdschap en er behoeft maar weinig mis te gaan of we zien dat geloof als een daad van de mens. Bekering echter brengt ook tot een heilzame droefheid. Dus is de oproep tot geloof, zonder de noodzaak van de bekering, een eenzijdige benadering. U komt dan in de buurt van wat de Heere Jezus Zelf zei dat er mensen zijn die het Woord met blijdschap aannemen, maar slechts voor een tijd.
Ik weet natuurlijk wel dat er ook mensen zijn die alleen maar spreken over de noodzaak van de bekering. "Je moet bekeerd worden!” Een bekende uitdrukking, waarin u toch ook een misverstaan van Gods Woord opmerkt. Want de Schrift zegt bijna altijd: Bekeert u! (als een bevel).
Bekering en geloof. Daarin gaat de vrijmacht Gods en de verantwoordelijkheid van de zondaar samen. Gods werk, uitkomend mede ook in het werk van mensen. Blijdschap èn droefheid, hoofd en hart, geloof en wandel.
Juist bij de uitstorting van de Heilige Geest, is het verrassend te zien dat Hij primair spreekt over bekering. Ik trek daar dan de conclusie uit dat de weg der bekering absoluut nimmer verzwegen mag worden. Niet alleen geloven, maar ook zich bekeren. Niet alleen zich bekeren, ook geloven. Geloof denkt men soms in een enkel moment, eens en voor altijd, te kunnen bewerken, maar bekering ziet op het gehele leven. Juist tegenover het accent op de blijdschap, spreekt de tekst over berouw en droefheid. Gewerkt vanuit de liefde Gods.
Er ligt voor mijn besef een groot gevaar in het eenzijdig accentueren van het geloof als blijdschap, terwijl men, vreemd genoeg, juist zich verzet tegen droefheid en berouw. Men verstaat dan de kracht en de rijkdom er niet van. Er is een blijdschap waarvan Gods Woord zegt dat het hart zelfs in het lachen smart zal hebben (Spr.14:13). In de droefheid over de zonde ligt een innerlijke, verborgen vreugde. Het is een droefheid, gemengd met hoop en verwachting. Er ligt liefde Gods in verklaard. Het zwaard der wet, zei Wisse, is gedoopt in het bloed van Christus.
Zie het als een volle Bijbelse waarheid dat bekering en geloof samen gaan. Er is geen bekering zonder geloof en geen geloof zonder bekering. Van beide zaken komen echter wel schijngestalten voor. Dat kan nooit gebeuren, als de volle schriftuurlijke waarheid klinken mag. Bekering en geloof. U kunt u slechts bekeren door de kracht van een verborgen geloof. Hoezeer gaat een verloren zondaar in de weg der bekering geloof hechten aan Gods Woord. Juist door dat Woord te geloven, komt hij tot berouw. Berouw omdat er gezondigd werd tegen Gods wil en wet; berouw omdat de liefde van Christus zo versmaad werd. Vanuit dat verborgen geloof komt er dan ook een koerswijziging inzake de levenswandel. Mogen we deze lessen leren, dan blijkt er ook geen geloof zonder bekering te zijn. Geloof kan niet optreden zonder bekering. Het geloof in Christus brengt dan tot waarachtige dankbaarheid, waardoor het leven anders wordt.
Wat een rijkdom, als Gods Geest meekomt in de weg der bekering, zoals hier in handelingen. De hoorders werden dodelijk gewond in hun hart, zo lezen we. Wat een heilzame vraag: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Vooral als dan gehoord wordt dat er niets te doen valt dan het werk Gods te aanschouwen. "Gijlieden hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u nemen” (Joh.16:22); dat geldt ook van deze droefheid. Over het karakter van deze droefheid zou nog veel te zeggen zijn, maar ik laat het nu hierbij. Tot de bedroefden van hart, klinkt het woord: " deze dag is onze Heere heilig; bedroeft u niet want de blijdschap des Heeren, die is uw sterkte” (Neh.8:11). Christus kwam om de treurenden Sions te troosten. En zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden!
BEELDEND PREKEN 2006
Het zal de lezers bekend zijn dat tegenwoordig in diverse gemeenten de gewone zondagse kerkdiensten onder andere namen worden aangekondigd. Er zijn bijvoorbeeld: Diensten met belangstellenden (DmB), er zijn gezinsdiensten, themadiensten, jeugddiensten, enz.
In deze kerkdiensten kan dan een andere vormgeving aangehouden worden. Er worden andere liederen gezongen, er worden alternatieve vormen van verkondiging geboden.
Een toenemende trend op dit terrein wordt gevormd door aanschouwelijk, visueel onderwijs in de dienst. De voorganger bepaalt zich niet tot het Woord dat verwòòrd wordt, maar hij zoekt naar voorbeelden, die beeldend aangeven waar het over gaat.
Het gebeurt al jarenlang, dat men soms een voorwerp meeneemt naar de kansel. Bijvoorbeeld een steen die een stenen hart moet aanduiden. Dat gebeurt dan in speciale diensten voor minder begaafden en men kan zich dat voorstellen. Het kan iets verduidelijken. Nu echter doel ik op andere zaken.
Een heel sterk voorbeeld hiervan is de predikant, die tijdens de dienst een motor, die eens gebruikt was bij kampioenschappen, voor in de kerk plaatste en daar telkens de aandacht op vestigde. Het liefst had bedoelde voorganger, zo vertelde men mij, deze motor onder de kerkdienst de kerk binnen laten komen, in vol bedrijf. Dan begrepen de mensen het nog beter.
Dat komt in onze kerken niet voor, tenminste niet in die verregaande vorm. Toch gebeuren er dingen tijdens kerkdiensten, die veel vragen oproepen.
Beeldend preken!
Men zou bijvoorbeeld, prekend over de ladder Jakobs, het betoog kunnen dienen door voor in de kerk een ladder op te stellen en deze tijdens de dienst te beklimmen. Ik geef maar een willekeurig voorbeeld. Of, als het gaat over de voetwassing zou men kunnen beginnen de voeten van een kerkganger te wassen om zodoende de tekst beter tot zijn recht te doen komen. Als het zou gaan over de intocht van de ark te Jeruzalem, zou de dominee huppelend de kerk binnen kunnen komen. U zult ongetwijfeld denken dat ik nu overdrijf, maar de genoemde voorbeelden zijn niet van elke realiteit ontbloot. Ik hoor steeds meer geluiden van mensen, die zeggen dergelijke zaken te hebben gehoord of te hebben meegemaakt.
Een van mijn catechisanten vertelde mij dat zij zo’n dienst had meegemaakt; het was een dienst voor gehandicapten. In zulke diensten wordt al jaar en dag aanschouwelijk onderwijs gegeven en dat kunnen we allemaal tot op zekere hoogte plaatsen. Wat er in die dienst gtebeurde, ging heel erg ver en mijn catechisante was daardoor toch wel in verwarring gebracht.
Op een van mijn bezoeken vertelde men mij dat de kleinkinderen opgetogen hadden verteld over een kerkdienst, die zij hadden bezocht. Volgens zeggen moesten de mensen allemaal op een blad papier hun moeiten en hun zonden opschrijven; vervolgens moest men het geschrevene op een kruis spijkeren, dat voor in de kerk stond opgesteld. Men kan hier slechts op geruchten afgaan, omdat je niet overal bij bent. Maar het zijn anderzijds publieke handelingen, die publiek besproken dienen te worden.
Het is de stijl van de EO-familiedagen en de jongerendagen, waar al een behoorlijk aantal jaren allerlei visuele attributen het podium bevolken. Dat men soms zulke technieken en presentaties gebruikt om de onkerkelijke mens te bereiken, zou nog te accepteren zijn? Al gebruikte Paulus zich nooit van zulke vormen en hìj had toch duidelijk te maken met natuurlijke mensen.
Maar, gebeurt dat nu ook in navolging van moderne uitingen om ons heen, in gewone kerkdiensten?
We moeten vrezen dat dit inderdaad het geval is. Ik meen op deze veschijnselen de aandacht te moeten vestigen, omdat deze dingen geruisloos worden doorgevoerd. Moet ertegen gewaarschuwd worden, of kunnen we deze nieuwere vormen dit keer welwillender beoordelen?
Er is blijkbaar veel aan de hand. De naam "Willowcreek” moet hier in één adem genoemd worden. Het heeft verder te maken met de cultuur van onze dagen, die vooral visueel ingesteld is. De kerk speelt daar op in. In de Bethelgemeente in Drachten, waarover iki reeds eerder geschreven heb, komen dit soort dingen ook regelmatig voor. Ik liep jaren geleden eens op een zaterdagavond een rondje in een van mijn vorige gemeenten; ik zag toen overal het blauwe licht, ook bij mijn gemeenteleden. Ik heb me toen wel zuchtend afgevraagd hoe ik deze mensen de volgende morgen het Woord van God zou kunnen duidelijk maken.
Men zal ongetwijfeld op diverse kansels vanuit goede bedoelingen trachten de mensen duidelijker onderricht te geven vanuit de Bijbel. De aantrekkelijkheid van kerkdiensten zakt weg tot een minimum; in diverse classes wordt de tweede kerkdienst problematisch aan de orde gesteld. Modern ingestelde mensen zeggen weinig meer te begrijpen van de preek. Iedere dominee zal ermee worstelen. Hoe maak ik dit nu duidelijk?
Men zegt dat een mens maar twintig minuten geconcentreerd kan luisteren. Maar daar zit nu juist het probleem. Ik geloof dat een mens, een natuurlijk mens, nog geen minuut geconcentreerd kan luisteren. Want de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Ze zijn hem een dwaasheid. Hij begrijpt ze niet en wil ze ook niet begrijpen. WE trachten hem wel te bereiken in vertrouwen in onze Zender, maar we moeten wel realistisch uitgaan van de doodsstaat van de mens.
Het zaad valt in de bekende gelijkenis van de Zaaier aan de weg en daarmee zijn zij bedoeld die het Woord horen maar niet verstaan. Paulus zegt in 1 Cor.3:2: " Ik heb u met melk gevoed en niet met vaste spijs; want gij vermocht toen niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet”.
Zou niet bedacht moeten worden in ernstige zelfkritiek wat we lezen in Hebreën 5:11, waar gezegd wordt dat er veel dingen gezegd zouden moeten worden, die zwaar zijn om te verklaren, omdat de hoorders traag om te horen geworden waren.
Veel predikers zullen het misschien zwaar hebben om allerlei zaken te verklaren, maar anderzijds kan het ook zijn dat de hoorders traag geworden zijn om te begrijpen.
Alleen Gods Geest kan de uitlegging geven. Mensen die nog maar kort echt tot verandering kwamen, lijken soms de schade van jarenlange onkunde en onbegrip en ontbering in korte tijd te kunnen inhalen vanwege een grote geestelijke honger. Als de Heere Zelf het Woord niet verklaart en als we geen geestelijke antenne hebben, missen we alle begrip. We gaan absoluut blind varen als we gaan inspelen op de huidige onkunde van de moderne mens en als we dan met de beste bedoelingen ons gaan beperken tot het meest haalbare.
Het treft mij persoonlijk altijd weer diep, als ik de opdracht aan Jesaja lees: "Maak het hart dezes volks vet en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, nocht met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, nocht zich bekere en Hij het geneze” (Jes.6:10). Ik vraag mezelf ook wel eens in arren moede af of iets daarvan ook in deze tijd en misschien wel in alle tijden heerst. O, wat zou het vreselijk zijn, geliefde lezer, als dat onze gemeenten zou gelden en als onze tijd zo getypeerd zou moeten worden. Het is wel nodig dat we diep ontsteld mogen zijn of worden als we dat lezen. Waarom zou het toen wel zo zijn en nu niet? Heeft ook de Heere Jezus Zelf deze woorden niet aangehaald om ook het volk van Zijn dagen te typeren?
Roept de kerkganger het soms ook niet in onze dagen uit: We kunnen niet zien en we kunnen niet horen en daarom kunnen we ons niet bekeren. Het hart is zwaar en vet geworden van de welvaart! Dat geldt de gemeente, dat geldt evenzeer ons als predikers. Niemand ontkomt aan de klem van dit woord.
Maar Gods getrouwe knechten zullen dan toch wel roepen met Jesaja: "Hoe lang, Heere?” En dan is er gelukkig een "totdat”, maar wel in een ernstige vorm. "Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij en de huizen dat er geen mens zij….”.
Zijn het niet bange gedachten? Toch zal het heilig zaad het steunsel zijn zoals de eik en de haageik dat steunsel tonen na de afwerping der bladeren. Dat geeft moed, vanuit God en vanuit Zijn belofte.
U begrijpt, wij kunnen het misverstaan niet wegnemen door te simplificeren. Daar is een wonder van boven voor nodig. Bij ons als predikers en bij u als hoorders.
Petrus schrijft er ook over als hij zegt dat Paulus naar de hem gegeven wijsheid over "deze dingen” spreekt; "in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun verderf” (2 Petr.3:16).
Laten we niet trachten in menselijke kracht de nood op te heffen, maar zoeken we toch vanuit de Goddelijke belofte het èchte middel te vinden, waardoor gezegd kan worden: "Hoort en uwe ziel zal leven”. Wie oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt!
BEELDEND PREKEN (2)
In het vorige artikel heb ik willen aantonen, dat zich een geruisloze verandering voltrekt op het terrein van de prediking. Men wil zaken als toneel, drama, visuele acties enz. een plaats geven in de verkondiging, om zodoende de moderne mens nog zoveel als mogelijk is te betrekken bij het Woord. Men denkt dat dit nodig is omdat de mens van deze tijd ver verwijderd is van een goed verstaan van de Bijbel en haar boodschap. Men wil hieraan tegemoet komen, om die postmoderne mens toch nog te bereiken.
Ik heb getracht duidelijk te maken, dat dit geen goede weg is. Wie steeds meer water bij de wijn doet, houdt geen wijn meer over, maar alles wordt water. Als er structurele onkunde bestaat inzake het Woord van God, dan moeten we die onkunde niet sanctioneren, maar dan zijn er grondiger maatregelen nodig. Hoe kan dat? Dan moeten we de gemeente de nood laten zien van deze al maar neergaande beweging; dan moeten we ons als gemeente en kerk dringend afvragen of de Heere nog wel onder ons is; kortom, dan is bekering nodig en een hernieuwd reformatorisch zoeken van de kennis des Heeren. Men moet dus niet zonder meer inspelen op al maar minder belangstelling en steeds toenemende oppervlakkigheid, maar de verder weg dwalende mens moet gewaarschuwd worden voor een eeuwige ondergang, als de zaken zo doorgaan. Er moet een totale ommekeer plaats vinden, gewerkt door de Heilige Geest. Dat kunnen we als mensen niet bewerken, maar de Heere wil door Zijn Geest deze zaken uitwerken.
Het grote bezwaar tegen de huidige gang van zaken in onze kerken is dat de gemeentebeschouwing zo optimistisch blijft en dat we niet inzien, hoeveel we al verloren hebben. We redden hier de zaken niet met gemeenteopouw en groeigroepen enz., maar er zijn geestelijke vormen van bezinning nodig. In de woorden van Jesaja 6 werd een oordeel uitgesproken over de geringe kennis van de mensen van die dagen; die onkunde was zelfs zèlf een oordeel! Ten diepste zijn we op deze manier bezig om de wegen van onze tijd te stroomlijnen, alhoewel deze blijven doorleiden in de verkeerde richting, in de richting van de eeuwige ondergang, terwijl juist nodig is dat we de smalle weg ten leven weer opnieuwe ontdekken. Deze dingen zijn hard om te zeggen en om te verstaan en ik zou het zo niet durven zeggen als ik er niet tegelijk bij zou zeggen dat ik hier niemand persoonlijk veroordeel, maar dat het mijn oprechte bdedoeling is om de zaken en de verschijnselen te signaleren, die immers toch te maken hebben met eeuwig wel of eeuwig wee. Wij staan hier ook allen mede schuldig. Gesprekken en gedachten over deze zaken moeten meer de klem en de ernst krijgen van eeuwigheidslicht. Er wordt vaak te kerkelijk en te menselijk over zulke dingen gesproken. De prediking in onze tijd moet gewoon blijven wat deze is. De dwaasheid der predking worde niet aangepast; de kerk heeft altijd mogen geloven dat de prediking het doen zal als een middel van de Heilige Geest en daarom moeten we het kruit van de prediking droog houden. Dit klemt temeer omdat we de zaken die we inleveren of die we inruilen, definitief kwijt zijn.
Ik wil nu trachten om vanuit een andere invalshoek nog iets te zeggen over het onderwerp. Men zou namelijk toch de vraag kunnen stellen of het Bijbels gezien nu zo verkeerd is om deze nieuwe wegen van verkondiging te bewandelen. Zijn er soms ook Bijbelse voorbeelden te noemen van deze manier van overdracht? Moesten ook profeten als Jeremia en Ezechiël zich bij tijden niet bedienen van beeldende en uitbeeldende presentatie? Jeremia moest een linnen gordel kopen en deze begraven bij de Frath (Jeremia 13). Ezechiël moest zich "gereedschap van vertrekking” maken (12:2). Deze profeet heeft meer voorbeelden moeten geven die een visuele boodschap wilden overbrengen. Het huwelijk van Hosea met Gomer (1:2) zou ook in dit verband genoemd kunnen worden.
Nu moet gesteld worden dat een prediker nog niet volkomen op een lijn te zien is als een profeet uit het O.T. Verder zijn dit allemaal voorbeelden, die gegeven werden als laatste redmiddel, vanuit een dodelijke ernst en zeker niet om wat "hapklaar” voedsel te verstrekken. Buiten de gegeven voorbeelden echter gebeurt het maar zelden in Gods Woord, dat men zich begeeft buiten de paden van de audiële verkondiging. Het geloof blijft uit het gehoor.
En vergete men toch niet dat ook woorden op zichzelf heel veel beelden kunnen oproepen. Ook een gewone preek kan een beeldende presentatie zijn. Er zijn bekende voorbeelden geweest van voorgangers, die met hun woordkeus en mimiek alles gedaan hebben om door de prediking de mensen te raken. Dat blijft altijd nodig. Ds. N. de Jong bouwde aanschouwelijk een huis op de preekstoel en ook kinderen konden het zich dan goed voorstellen. Ds. van Pagee preekte eens over David en Goliath en toen hij in het vuur van de preek de vraag stelde: "Zou Goliath het dan toch winnen?”, toen riep een klein kind uit: "Nee hè mamma”! Zulke inlevende vormen van betrokkenheid kunnen ook plaast vinden vanuit de gave van het woord en vanuit die van het Woord.
We zouden ook kunnen denken aan de gelijkenissen die werden uitgesproken door de Heere Jezus Zelf. Wat zou het trouwens betekenen dat er van Hem geschreven staat dat Hij hen leerde als machthebbende en niet als de Schriftgeleerden (Matth.7:29)?
Deze gelijkenissen nu werden toch uitgesproken ter verduidelijking, zo meent u welicht. Ogenschijnlijk kan zo’n gelijkenis als een praktisch voorbeeld heel verduidelijkend werken. Wie begrijpt niet de loop der dingen in een bekende gelijkenis als de Zaaier?
Toch liggen de zaken hier gecompliceerder. De Heere Zèlf zegt in Matth.13:11 waarom Hij door gelijkenissen spreekt: "Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven”. Gelijkenissen kunnen dus juist ook een verhullende en verbergende betekenis hebben. De Heere spreekt zelfs over de verbòrgenheid van het Koninkrijk. Maar iedereen kan toch begrijpen hoe de gang van zaken is in zulke eenvoudige alledaagse beelden?
Dat is nog maar zeer de vraag.
De gelijkenis van de Zaaier wordt, zoals u wellicht weet, in twee fasen gegeven. Eerst wordt het verhaal, het beeld verteld en daarna, maar dan aan de discipelen alleen, de betekenis. De schare heeft alleen het natuurlijke beeld. Dat is heel aangrijpend. Juist dan spreekt de Heere over de reeds genoemde woorden uit Jesaja 6. De werkelijke geestelijke toepassing werd door het volk niet gehoord. De concrete persoonlijke betekenis van de woorden verstonden de mensen niet.
Als ik mij niet vergis, is dat een verschijnsel van alle tijden. Mensen kunnen gewoon genoeg hebben aan een bepaald verhaal of een zeker beeld, terwijl men heel erg moeilijk gaat doen als de toepassing aan bod komt. Het valt me wel eens op dat de mensen dan zeggen het niet meer te begrijpen. Als voorganger moet je jezelf dan wel onderzoeken, maar tegelijk is het duidelijk dat hier dan meer aan de hand is. De toepassing en de rechte uitleg van de Zaaier vraagt geestelijk onderscheiden. Als hoorders deze dingen echt zouden verstaan, zouden ze schrikken. Dee ontdekkende vraag komt dan op: Hoe valt het zaad van het Woord in mijn leven? Deze vraag is nodig om de weg ter bekering. Maar de schare van toen en die van nu wil zo’n vraag niet stellen. Men begrijpt het niet als de zaken zo’n persoonlijke spits krijgen en ten diepste willen we het niet begrijpen.
Gods Woord geeft dus zeker geen aanbevelingen om het gesproken woord in te ruilen voor mimiek en drama, enz. Gods Woord zegt ons en blijft ons zeggen: "Het geloof is uit het gehoor”. Daaraan moeten we blijven vasthouden. Paulus schrijft aan Timotheus: "Predik het Woord! Houd aan tijdig en ontijdig” (2 Tim. 4:2).
Deze woorden moeten voor ons voldoende zijn. Beide polen van deze tekst moeten beklemtoond worden. We hebben het Wòòrd te prediken, alsook het Woord te prédiken. Zoek daar uw kracht. De Heere wil dat Woord zegenen. En houden we dan ook aan in situaties, waarin we denken dat het ontijdig en ongelegen komt. Dat zal ten diepste altijd zo blijven. Dan gebeurt het wonder dat doden zullen horen de stem van de levende God. Het Pinksterfeest heeft ons bepaald bij de eigen talen, waarin mensen het Woord hoorden. Er was een spreekwonder en een hoorwonder. Het moge zijn en blijven dat ook de mens van deze tijd kan zeggen: Wij horen hen in ònze talen de grote werken Gods spreken!
BEELDEND PREKEN [3]
Afsluitend wil ik graag nog enkele redenen noemen, waarom de visueel getinte prediking geen acceptatie verdient.
Ik denk dan aan de beperking, die men zal ontmoeten in tekstkeus. Er zijn maar een gering aantal onderwerpen, die zich echt lenen voor "toneel”. Ja, zo noem ik het maar, want deze aanduiding wordt hier en daar ook door anderen gebruikt.
Juist die teksten, die getuigen van diepgang en grondigheid, zullen uitgesloten worden van de moderne kansel. Alleen die zaken komen aan de orde, waar je met handen en voeten iets mee kunt doen. Daardoor gaan we de melk stellen boven de vaste spijzen.
Men zal zeggen dat we toch leven in een visueel tijdperk? De mens van nu is toch groot geworden bij TV en internet? Moet de kerk daar niet op inspelen? Vraagt deze tijd niet om een eigentijdse benadering?
De fundamentele vraag is dus of we de methodieken van de wereld min of meer zouden moeten overnemen. Ik denk hierbij ook aan powerpoint-presentaties, die hier en daar ook tijdens een kerkdienst worden gebruikt. Voor wie het niet weet: powerpoint is een programma voor de computer, waarbij allerlei lijnen en thema’s uit een preek of een lezing op een scherm geprojecteerd worden. Bij het catechetisch onderwijs kan deze vorm van onderricht enige diensten bewijzen aan het goede doel. Maar in de kerk en tijdens de preek?
Ik vermoed eigenlijk dat allerlei leermeesters het ook wel aardig en leuk vinden om wat te spelen met allerlei technische hoogstandjes. We weten nu eenmaal dat er ook in ambtelijke kringen soms maar wat graag geëxperimenteerd wordt met de computer. Misschien een te gedurfde opmerking?
Maar inspelen op de mode van de tijd en de waan van de dag in de kerk, nogmaals, kan dat wel?
Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat dit een dwaalspoor is. Ik zie het als een laatste poging om de mens nog te bereiken en met die laatste poging geven we alles weg. De gewone preek van elke zondag bent u dat feitelijk kwijt.
Ik zie laatste tegen iemand dat we hier ’s zondags nog een gewone dienst hebben, zonder allerlei opsmuk; een gewone preek, zonder die schijnbaar zo vlotte en aansprekende boodschap. Toen hoorde ik aan de andere kant van de lijn verzuchten: Hadden we dat nog maar! En dat was iemand uit een gemeente binnen ons kerkverband.
Hoe ging een groot prediker als Paulus om met de neigingen van zijn dagen? Nam hij de stijl van zijn dagen over?
Wat zou hij bedoelen in 1 Corinthe 2:1, als hij zegt niet gekomen te zijn met "uitnemensheid van woorden of van wijsheid”? In die dagen waren er de Griekse redenaars, die het zochten in een schone rede en een vlotte rhetorica. Paulus heeft het nimmer overgenomen. "Mijn rede en mijn prediking”, zo zegt hij, "was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht” . Hij verkeerde in die gemeente in zwakheid en in vreze en in veel beving.
Menselijk gesproken had Paulus geen schijn van kans en kon hij niet rekenen op enig succes. Dat was zo wat betreft de vorm en de presentatie, maar dat was dan ook nopg eens een keer zo wat betreft de inhoud van zijn woorden. Deze werden namelijk bepaald door Jezus Christus en Dien gekruisigd en daar liepen Joden en Grieken al helemaal niet warm voor. In een dubbel opzicht dus een verloren zaak, deze dwaasheid der prediking.
Paulus bedient zich van wijsheid, welke de overste dezer wereld niet gekend heeft. Omdat hij niet ontvangen heeft de geest der wereld, maar de Geest Die uit God is. Daar hebt u de zaak! Het kan alleen goed gaan, als God een wonder doet. En daar mocht de apostel het van verwachten.
Natuurlijk was hij de Joden een Jood en de Grieken een Griek, maar dat kwam nooit aan de orde als het ging om de dwaasheid des kruises.
Denken we ook eens aan wat hij zegt in Galaten 6 over zijn roemen in het kruis van Christus. Hij spreekt in dit verband over hen die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees (6:12). Dat waren sommige Joodse redenaars, die van het evangelie een soort "show” maakten. In de engelse vertaling lezsen we het zo: "a fair shew”.
Werk dat eens uit. Een show maken van de preek. Dat kan op allerlei manieren. Deze dwaalleraars poetsten de preek op in een wettische geest om de mensen maar tegemoet te komen. Precies zoals de showmasters van onze tijd zich schminken en uitdossen om er zo voordelig mogelijk uit te zien.
Het is voor Gods knechten in ieder geval ook een reëel gevaar ’s zondags een show op te voeren. Met de bedoeling om indruk te maken, om invloed te krijgen of om het goede doel te dienen. Daar maken we allen ons wel aan schuldig.
Als de dominee het niet bedoelt als een show, zullen veel hoorders het wel zo oppakken, namelijk als een vertoning die bij een deel van het publiek indruk maakt
Kom, laten we ons maar houden aan de gewone preek en de gewone kerkdienst! Bij de dwaasheid der prediking met woorden die de Heilige Geest leert en niet, zo zegt Paulus, met woorden die de menselijke wijsheid leert (1 Cor.2:13).
Predikers mogen vertrouwen op de belofte van God. De Heere belooft Zijn woorden in onze mond te leggen. Hij is machtig om alle weerstanden te overwinnen en daar mag Gods dienaar op vertrouwen. Doden zullen horen de stem van de levende God en die ze gehoord hebben, zullen leven. Duidelijker kan niet gezegd zijn dat er niets is in de hoorder en dat alles van Gods kant moet en zal komen. Er is in mensen geen aanknopingspunt, maar dat behoeft ook niet omdat de Heere wakker is over Zijn Woord om dat te doen. Er is onze kerken ook altijd een volk geweest dat hunkerde naar de reine prediking; zij hoorden in die prediking de stem van God Zèlf. Hopelijk zijn ze er nog, die bedenken dat God Zèlf spreekt door Zijn knechten.
Maar wij hebben dan ook de dure roeping om in dat geloof te staan. En maakt de Heere niet elke zondag weer allerlei vrees beschaamd, als Hij op de kansel een wonderlijke kracht van Boven doet ervaren?
Laten we dus de gemeente het volle Woord brengen. Niet beperkt door de geest van de tijd, maar verruimd door de vervulling met Gods Geest. Dan kan die prediking nog grote dingen uitwerken. Dan zal op Gods tijd en wijze de vrucht niet uitblijven.
Luister zeker wel naar de stem van de tijd, waarin u leeft. Maar niet zozeer om aanpassing te bewerken, maar wel om werkelijk de mens van onze dagen te bereiken. De rijkdom van het Woord is zo groot, dat het staande zal blijven in de wereld van nu.
In het Hebreeuws heeft men een woord dat betekent: woord èn daad. Gods Woord ìs een zaak, het ìs een gebeurtenis. Gelukkig wie het zo hoort. Gods beloften zijn zowel woorden alsook zaken. En dat heeft de Kerk van alle tijden ook gehoord. Het blijft waar: Hoort en uw ziel zal leven!
LEERDIENST 2006
We hebben tot nu toe nagedacht over het preken over de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtsche Leerregels. Over de Catechismus heb ik nog niet veel gezegd. Dat komt dan nu aan de orde. De zaak is belangrijk genoeg. Het kan natuurlijk niet mijn bedoeling zijn om zondag voor zondag te gaan behandelen. Ik wil slechts enkele hoofdlijnen trekken die te maken hebben met de Catechismusprediking. Welke kenmerkende trekken vinden we in ons leerboek? Wat heeft de Heidelberger zo ongekend geliefd gemaakt en waarom is juist dit geschrift wereldwijd verbreid geworden? Ik wil graag enkele accenten aanbrengen op onderdelen die het beeld van de Catechismus mede bepaald hebben.
Ik denk dan allereerst op de bekende drie stukken, die genoemd worden, na antwoord 1. Deze indeling vinden we zo niet in de beide andere geschriften. U hebt al vaak gehoord vanaf de kansel, dat het bij deze drie stukken niet gaat om een leerschool, waarbij u achtereenvolgens de drie klassen doorloopt. Eerst de eerste klas van de ellende, daarna de tweede klas en tenslotte de derde klas. Geen boek dat als een trilogie gelezen wordt. Geen afzonderlijke perioden. Het is als met de seizoenen. U hebt al heel vaal een lente meegemaakt. Dat geldt ook van de andere drie tijden. Ze komen telkens weer terug. Zo is het ook met deze drie stukken. Gods volk heeft nimmer definitief afscheid genomen van het deel der ellende om daarna voorgoed in de verlossing te leven. En men neemt ook geen afscheid van de vragen rond de vergeving, om voortaan geheel in het derde deel van de dankbaarheid te staan. Nee, zeker niet. U valt, als u de Heere kent, telkens weer terug in uw ellendenood, u hebt steeds weer hernieuwd onderwijs nodig als het gaat om de verlossing in Christus en de vragen naar de wil van God komen steeds weer vanuit allerlei situaties naar u toe. Het is een doorgaand, zich telkens herhalend, maar ook een zich meer en meer uitdiepend onderwijs. De mening wordt in onze tijd wel alom verkondigd dat eens verlost altijd verlost is, ook voor het bewustzijn van de mens. Deze voorstelling van zaken leeft in de evangelische richting. En ik zou in dit verband kunnen wijzen op meer richtingen die zich uitsluitend laten leiden door een der drie stukken.
Toen ik eens gepreekt had over de drie stukken, merkte een ouderling na de dienst op dat het vooral om het eerste gaat. Misschien is het juister te zeggen dat alles vooral zal moeten cirkelen om het derde deel, namelijk het leven tot Gods eer. Hoe wordt God in het leven van Zijn kerk verheerlijkt? Toch lag er wel een goede gedachte in wat onze broeder zei. Hij bedoelde: wie niet gefundeerd het eerste deel heeft leren kennen, loopt vast in wat daarna komt.
Ik stel wel de vraag aan de orde of hier nu een zekere volgorde zichtbaar wordt. Daargelaten dat deze drie zaken steeds weer opnieuw terugkomen, is de vraag wel belangrijk of we kunnen spreken van een eerst en een daarna en een tenslotte. Eerst de ellende, daarna de verlossing, uiteindelijk de dankbaarheid. Of kunt u zich ook voorstellen dat het eerst begint met deel twee, de verlossing om vandaaruit de ellende te leren verstaan. Ik hoorde eens de opmerking: Neem eerst Christus aan en dan zult u als vanzelf uw ellende leren kennen. Kan dat zo gesteld worden? Het lijkt me geen Bijbels gefundeerd onderwijs.
Vooropgesteld moet worden dat we hier geen strakke en strenge orde moeten aannemen. Men heeft vaak gezegd: wat de een aan het begin leert, leert de ander achteraf. Er is zeker ontdekking, niet alleen uit de wet, maar ook zeker wel vanuit het evangelie. Het kruis van Christus is het diepst ontdekkend van alle dingen. Ze zullen zien Wie zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen en bitter kermen. Toch geldt voor de normale leiding van de Heere in een mensenleven dat deze driedeling zeker ook een element van een zekere volgorde in zich bergt. We tellen niet van drie terug naar één; we beginnen doorgaans niet zomaar ergens in het midden, maar ellende gaat toch wel aan de verlossing vooraf. Ik las juist nog in een studie van Graafland (Van Calvijn tot Comrie) dat er vanuit de Catechismus lijnen lopen naar Melanchton, naar de Lutherse traditie; bij Luther vinden we, sterker dan bij Calvijn, de gedachte dat de verbrokenheid door de wet voorafgaat aan het geloof in Christus. Hij merkt daarbij ook op dat ons leerboek bij uitstek een bevindelijke inslag heeft. Daar is trouwens de Catechismus zelf ook heel duidelijk in. We mogen gerust spreken van een zekere volgorde en van opeenvolgende onderwerpen. Het voorbeeld is bekend: de dokter stelt eerst een diagnose, daarna komt hij met de therapie.
We vinden hiervan ook Bijbelse voorbeelden. U vindt deze lijnen terug in bijvoorbeeld psalm 130 en in veel andere psalmen. De Romeinenbrief is een duidelijke illustratie van de drie stukken die nodig zijn in deze troost te leven en er eenmaal zalig in te sterven.
We kunnen het zo samenvatten: het gaat om drie zaken op rij, die telkens weer opnieuw en versterkt terugkomen. De vraag of u diep genoeg aan uw ellende ontdekt bent en of u wel tot Christus mag opzien, is geen goede vraag. Het gaat er wel om of onze ontdekking waar en zuiver is. Dan worden we noodgedwongen gedreven naar het kruis van Christus.
Drie stukken!
Let er op dat er niet staat: dàt ik ellendig ben, dat ik verlost word en dat ik dankbaar ben. Het staat er veel dieper: hòe groot mijn ellende is, hoe ik verlost wordt en hoe ik Goed dankbaar zal zijn. Het gaat om het "hoe”.
Het verschil is duidelijk. Stel dat iemand schuld heeft. Hij weet het ook. Hij weet wel dàt hij schuld heeft, maar niet hoe gróót zijn schuld is. Hij heeft er geen idee van dat hij morgen al failliet kan gaan.
Maar, zo vraagt u, is het wel nodig dat we zo diep ingaan op de nood van zondaren? U denkt er wanhopig van te worden. Mensen zouden depressief kunnen worden. Psychologen evenwel hebben aangetoond dat dat zo niet is. Waar de ellende zware accenten krijgt, zijn per definitie niet meer depressieve mensen. Dat zou men verwachten, maar het is niet zo. U wordt veel eerder depressief van onverwerkte moeiten en zorgen, waar u geen uitweg in weet. Na een operatie is de vraag belangrijk: Heeft de arts alles weg kunnen krijgen? De scan in het ziekenhuis wil alles heel nauwkeurig in beeld gebracht hebben. Hoever is de zonde uitgezaaid? Waar lopen de vertakkingen? Daar wordt de therapie, de zorgbehoefte op afgestemd. Anselmus heeft de bekende woorden uitgesproken: U hebt nog nooit gepeild hoe ernstig de zonde is. Dit wil ik in onze dagen beklemtonen. Er is op dit terrein veel oppervlakkigheid. Recht en grondig moeten we onze ellende kennen, zo staat elders in ons leerboek. Dat is juist voor u zo nuttig. Als het evangelie in de preek dan maar afdoende uitzicht biedt. Dat is wel nodig. Maar de ellende moeten we goed peilen. De omvang van de zonde, de schuld van de zonde, de straf op de zonde, enz. Staat u daar voor open? De dichter bad: Doorgrond mij, o God en zie of er een schadelijke weg in mij is….. Neem het uw predikant niet kwalijk als hij uw nood en schuld op de kansel voorstelt. Kèn uw ongerechtigheid. Tegen de wet, tegen het evangelie. Tegenover Mozes, tegenover Christus. Psalm 130 geeft eerst aan het roepen uit de diepte. Is dat genoeg? Maar daarna vervolgt de dichter: Zo Gij de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan? Dat is nog een stap meer de diepte in. Maar de jubel der verlossing is er te meer om. U leest de psalmen hier maar op na.
Maar dan volgt ook: hoe ik van al mijn zonden en ellenden (in die orde) verlost worde. Er is voor àl die zonden verlossing, zo staat hier. Nu wordt de verlossing groter. Hier komt de weg der verlossing aan de orde. Hier valt het oog op Christus. Ik vrees dat we dit onderdeel ook teveel beperken. Het kruis van Christus is een centrale boodschap, maar er is in Hem daarnaast nog zo heel veel meer. Denkt u eens aan de drie ambten van de Heere Jezus: Profeet, Priester en Koning. Hoe weinig komen we daar eerlijk en grondig aan toe. Komt de Zaligmaker niet ernstig tekort in onze beleving, misschien ook wel zeker in onze preken? Hoe wordt u verlost door Zijn profetische ontdekking (dat is al verlossing!), hoe wordt u aan Zijn voeten onderwezen in Zijn verdiensten en hoe deelt u in de vergeving der zonden door Zijn bloed en hoe wordt u een ander mens door Zijn Koninklijke almacht en regering? Hier doen zich heel veel schatten voor. Hij is voor de Zijnen in de dood gegaan, maar het is ook een stuk van die verlossing hoe u mèt Hem de dood in gaat (Rom.6: 4;Filip.3:10).
Waar slaat nu het woord "hoe” op? Op twee zaken: hoe Christus Zijn kerk heeft willen verlossen en wat Hij daarvoor heeft moeten leiden; dan gaat het om Christus voor ons. Maar het heeft ook te maken hoe Hij door Zijn Geest die verlossing uitwerkt in het leven der Zijnen. Hier komen de kleinste accenten aan de orde. Hoe u verlost wordt door dat kruiswoord of door de toepassing van Zijn doorboorde handen. Elke tekst, elke voetstap, elk woord van Hem is van het grootste belang. Ik moet wel erkennen dat we daar als dienaren heel veel aan tekort komen. Mensen vragen om een Christusprediking. Ik vraag me af of die vraag altijd goed begrepen en goed gesteld wordt. Men bedoelt met Christusprediking soms de belofteprediking, of de prediking van de verlossing. Maar het houdt toch wel meer in. In dat licht bezien kunnen we nooit genoeg spreken over de verdiensten van de Heere Jezus. Ik hoop dat u en jij een accent willen leggen op dat andere kleine woordje: "ik”. Hoe word ìk verlost?
En hoe zal ik Gode nu dankbaar zijn? Hier zal niet zozeer bedoeld zijn: hoe diep moet mijn gevoel zijn? Het zal er veel meer om gaan hoe ik moet leven tot de eer van God. Het derde deel van de Catechismus onderwijst in de wet als een regel der dankbaarheid. Hoe moet ik Godverheerlijkend leven op mijn werk en in de straat, in de kerk en in de wereld? Voeg daarbij alle vraagstukken van onze moderne tijd, dan ontrolt zich hier ook weer een wijd veld. Verwacht van de preek geen precies antwoord op uw vraag en in uw situatie. Het gaat om de algemene lijnen vanuit het Woord. U staat zelf voor de invulling van dat alles. Maar tegelijk mogen we zeggen dat hier de bediening van Gods Geest aan de orde komt. Hij zal u alles leren en u leiden, zo zegt de Heere, in àl de waarheid. Wie zou willen beginnen met deel drie, zonder de eerste delen, komt verkeerd uit. Hij overschat zichzelf, als hij niet weet hoe zwak en onmachtig en onwillig hij is; hij kan ook niet recht leven tot Gods eer, als er geen besef van grote dankbaarheid is.
Hoe zult u Gode dankbaar zijn? Bent u echt dankbaar? Bent u het wel eens ècht geweest? Dan weet u ook dat u er heel weinig van terecht brengt. Helaas. Daarvan spreekt Romeinen 7 overduidelijk. Eden heilig leven is een leven vanuit de dànkbaarheid. Zonder die dank wordt het wetticisme. Het wordt bepaald vanuit de binnenkamer.
Lezer, deze drie stukken zijn u nòdig te weten! Hier een geestelijk weten bedoeld. Het woordje "hoe” zegt dat het kleinste niet te klein is en dat alles steeds vatbaar is voor verdieping. Hier wordt de rijke volheid van de Heilige Geest duidelijk bedoeld. Hij zal u in al de waarheid leiden; Hij zal u àlles leren! Het gebed van de dichter mag het uwe zijn: "Leid mij in Uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils”.
CHRISTUSPREDIKING 2008
In sommige plaatselijke kerkboden behandelt ds. A.C. Uitslag de kanselboodschap van 1953; in die kanselboodschap, die de hand van Prof. Wisse verraadt, wordt gewaarschuwd tegen allerlei afbuigingen van de rechte leer. Het was een officieel stuk, opgesteld vanuit de Generale Synode. Ook toen kwamen er ontsporingen voor die we nu levensgroot en sterk uitvergroot hebben leren kennen. Het mooie was dat een dusdanige boodschap toen nog breed kerkelijk werd gedragen.
Ds. Uitslag zegt in zijn commentaar (afl.8) dan het volgende over een eenzijdige belofteprediking: "Men wil wel horen van Christus en Zijn verlossingswerk. Het geloofsappel mag na aan het hart worden gelegd. De schoonheid en dierbaarheid van de Heere Jezus mag breed worden aangeprezen. Hij mag worden geschilderd in Zijn noodzakelijkheid en gepastheid. Dat wil men ook graag horen: een ruime en rijke Christusprediking! Maar dan wel een eenzijdige Christusprediking en geen trinitarische prediking. Geen prediking waarin de verkiezende liefde en het toepassende werk van de Heilige Geest ook klinken. Geen prediking, waarin een mens als een uitgeklede en uitgeschudde zondaar erbuiten komt te staan. Geen prediking, waarin alles van de mens als schuld en tekort voor God wordt aangezegd. Zo’n ontdekkende, overtuigende en afsnijdende prediking wil men niet horen. Terwijl dit toch de weg is, waarlangs de Heilige Geest plaats gaat maken in het hart voor de Christus”.
Hij spreekt dus van een eenzijdige Christusprediking, die ten koste gaat van de trinitarische prediking. Onder dat laatste verstaan we een prediking, die aandacht heeft voor het werk van de drie Personen, namelijk de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Ik noem nog een naam uit onze kringen. Ik hoorde recent een lezing van Ds. J.P. Boiten over de Godsleer bij Prof. A. van de Beek. Genoemde hoogleraar stelt (met eigen woorden gezegd), dat we slechts over God kunnen spreken vanuit Christus.
Dat brengt mij tot de vraag welke plaats Christus in de prediking inneemt. Wisse en van de Beek trekken elk heel verschillende lijnen. Maar het is geen academische kwestie, alleen bestemd voor professoren. Ook u, die in ernst de Heere zoekt, hebt er mee te maken. Is er geestelijk leven buiten de bewuste kennis van Christus? Of, anders gezegd, lopen alle geloofszaken in ons bewustzijn uitsluitend over via de persoon van Christus?
Hoe begint het geestelijke leven in het hart van een zondaar? Is er onmiddellijk de kennis van de Heere Jezus, of gebeurt het ook, dat juist deze Persoon nog verborgen is? U hebt misschien gestaan bij het sterfbed van uw vader of moeder en u hebt hen gekend als mensen, die leefden in een groot gemis. Ze zochten hun leven lang de openbaring van de Heere Jezus in het hart, maar er bleef altijd iets tussen staan. Niet zelden komen zulke zoekers op het sterfbed dan wel tot volle zekerheid. Gebeurt het dat mensen in het dal van zonde en schuld verblijven, zonder bewust uitzicht op de Heere Jezus? Dit is belangrijk omdat juist nu meermalen wordt gesteld dat er buiten de bewuste kennis van Christus geen leven is. Dat kan worstelingen in het hart geven.
Het kan niet ontkend worden dat er buiten Christus geen leven is. "Niemand komt tot de Vader dan door Mij”, zo heeft Hij Zelf daarover gezegd in Joh.14:6. Er zijn veel meer teksten die van gelijke strekking zijn.
Paulus wil over niets anders spreken dan over Jezus Christus en Dien gekruisigd (1 Cor.2:2). Dat zijn heel sterke uitspraken. Niemand heeft God gezien; alleen Christus is het Die Hem ons verklaard heeft. Er is buiten Jezus geen leven. Dat moet ook zo gesteld en beleefd worden. Het zijn de Schriften die van Hem getuigen. Missen we Christus, dan missen we alles. Dus in het aannemen van Christus ligt de enige oplossing!
Betekent dit nu ook, dat we terecht kunnen komen bij datgene wat door ds. Uitslag wordt gesignaleerd: een eenzijdige Christusprediking?
Het gevaar dat hij aangeeft, is niet denkbeeldig. Zo hanteren veel kerkgangers de term "Christusprediking”. Deze term is voor hen de aanduiding van de volle ruimte van het evangelie en de brede voorstelling van de beloften. Veel predikers, die niet aan die voorwaarde voldoen, worden bestempeld als onbijbels en onzuiver. Of nog ernstiger, ze prediken eigenlijk de wet en niet het evangelie.
Het is niet doordacht om zulke dingen te zeggen. Toch kunnen we het overal om ons heen horen. Wat bedoelde Paulus in 1 Corinthe 2? Versmalt hij zijn prediking? Strikt genomen zou de apostel niet alleen uitsluitend spreken over Christus, maar hij zou zich ook beperken tot de gekruisigde Christus; zoals hij ook opmerkt in Galaten 6 dat hij niet wil roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus. Dat kan zijn bedoeling niet zijn. Nee, hij zegt deze woorden in een bepaald verband. Er waren mensen die het zochten in uitnemendheid van woorden en menselijke wijsheid. Tegenover die menselijke roem stelt Paulus het kruis. Het kruis is juist een eerloze zaak, het spreekt van de vloek, het rekent af met alle menselijke deugden en roem. Wie het kruis leert kennen, verliest alle uitnemendheid der mensen. Paulus heeft ook heel veel gesproken over het werk van God de Vader en het werk van God de Heilige Geest. Het Bijbels spectrum omvat meer dan alleen het spreken over Christus. De grond der zaligheid ligt alleen in Christus. Alle werken en alle menselijke vroomheid hebben geen enkele waarde.
Daarnaast merk ik op, dat de Drieënige God in Zijn volle bediening gestalte wil krijgen in de prediking. Prof. Kremer sprak in dit verband van heilsbeschikking, heilsverwerving en heilsbediening. Ook hij wist ervan dat men eenzijdig Christocentrisch preekt; zoals men ook eenzijdig over het werk van de Vader en de Heilige Geest kan spreken. Ik heb sterk de indruk dat de ten tijde van Prof. Kremer de drie Personen meer een rechtmatige plaats kregen in de prediking dan tegenwoordig. Dus moeten wij hier wel waken tegen eenzijdigheden.
En verder: beseft men wel waarover gesproken wordt als we het hebben over de Christusprediking? Christus was ook Profeet, Die onderwijst in de weg der zaligheid, dus ook in de kennis der ellende. Hij is Priester, Die met Zijn bloed Zijn kerk verlost en Hij regeert als Koning in het hart der Zijnen. Zo kan het zijn dat iemand profetisch door de Heere Jezus wordt bearbeid en ontdekt, zonder dat hij nog bewust weet van het kruisoffer. Christusprediking is niet alleen te vatten onder de noemer van een ruim evangelie. In de Catechismus, waarin juist heel ontdekkend de bediening der wet wordt voorgesteld, ligt deze wet in de hand van Christus. De Samaritaanse vrouw werd door de Heere ontdekt aan haar schuld, terwijl ze bewust nog niet wist wie de Messias was. Ook de discipelen deelden in de profetische bediening van Christus, terwijl het kruis hen verborgen was. In Maleachi 3 zegt Christus dat Hij Zijn engel zal zenden voor Zijn aangezicht. Hiermee wordt bedoeld Johannes de Doper. Johannes heeft heilshistorisch een bepaalde plaats. Hij gaat aan Christus vooraf. Hij maakt plaats voor Christus. Dat is ook de doorgaande lijn in de heilsordelijke lijn, dus in de bewuste beleving. Er kan kennis zijn aangaande God de Vader, zonder de bewuste kennis van de Tweede Persoon. "Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij” (Joh.14:1). En elders:”Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, Hem trekke” (Joh.6:44)
Dus kan men gevangen zitten in een gemis, terwijl men Christus nog niet bewust kent. Is er in die situatie hoop voor hen, die het volle zicht op Christus nog missen? Het is duidelijk dat die hoop er is, alleen men mag buiten de bediening van Christus geen rust zoeken en deze rust mag in de prediking ook niet geboden worden. Het gaat om de begeerte van de apostel, die begeerde Hem te kennen in Zijn volkomen bediening. Er is geen leven buiten Christus, er is wel leven buiten de bewuste kennis van Christus. U kent misschien het onderscheid tussen deze twee zaken: men kan in Christus zijn, en: men kan weten in Christus te zijn. De bewustheid van de geloofskennis speelt hier een grote rol.
Moge onze prediking dan ook zijn een heenwijzen naar de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Onder die bediening worden al Gods kinderen genoemd, de kleine en de grote, de bekommerde en de verzekerde zielen. Daar zal onze naam genoemd worden; daar wordt in ieder geval Zijn Naam genoemd. Heilsbeschikking, heilsverwerving en heilsbediening. Hierin klinkt de volle Bijbelse boodschap. Wat is er niet veel te zeggen over het werk van God de Vader. Zijn werk blijkt toch ook heel duidelijk rond het Kerstevangelie. Alzo lief heeft God de wereld gehad. Dan vallen de stralen van Gods liefde in het hart van zondaren en worden zij daardoor verwarmd. Of men staat als bij de berg Sinai, vervuld met vrees en schrik vanwege de heiligheid van de Heere. Maar we mogen het werk van de drie Personen niet van elkaar losmaken. Het is de Vader Die trekt tot Christus, het is toch ook de Heilige Geest, Die Christus verheerlijkt. Het is zelfs ook Christus Zelf, Die zondaren tot Zich trekt (Joh.12:32). Al deze lijnen mogen onderscheiden worden, maar niet gescheiden. Het is de wet Gods Die ontdekt aan onze diepe verlorenheid en schuld, maar het is tegelijk ook Christus Die uitnemend en diepgravend heeft voorgesteld wat zonde is. En datzelfde kunnen we ook zeggen van het overtuigende werk van de Heilige Geest. En zo kunnen we elke gave op de weg der genade in verband brengen met de drie Personen. Verlossing en vernieuwing komen voort uit de handen van God Drie-enig.
De prediker staat hier voor grote geheimen, waar Hij nimmer het volle licht in zal ontvangen. Het blijft in het licht van deze volheid slechts gestamel, wat er gepreekt wordt. Dat moge ons allen ootmoedig maken. Wij kennen ten dele. We zien door een spiegel in een duistere rede.
Terugkomend bij het uitgangspunt, moet dan erkend worden dat er een eenzijdige Christusprediking is. Waarin niet alleen geen plaats is voor de beide andere Goddelijke Personen, maar waarbij we ook te kort doen aan de prediking van de Heere Jezus Zèlf. Juist Hij heeft ook zonde en vloek voorgesteld en heeft het recht van God uitgedragen. Het was juist Zijn liefste werk om de wet Gods te eren temidden van zondaren; Hij sprak over de schrik der verdoemenis, Hij kwam op voor de tittel en iota der wet. En zo kunnen we zien wat de prediking van de drieënige God inhoudt.
In die zin kan de roep om een Christusprediking ook ingegeven zijn vanuit een eigen programmering en het kan betrekking hebben op een prediking naar de mens. Dat is het in Zijn Bijbelse volheid en diepte niet. Dan kan gezegd worden dat in de Persoon van Christus de ganse bediening der genade vervat ligt. Zoek in uw leven deze drieënige God te kennen. Sta naar een eerlijke prediking betreffende de weg der zaligheid. Niet ons programma, maar het raadsplan Gods zij onze troost. Vraag uzelf ook af of deze drie Personen u bekend zijn. U zult ongetwijfeld veel blinde vlekken ontdekken, maar gelukkig als het licht des Heeren in uw hart is opgegaan. In de kleinste zucht kan deze volheid reeds werken, in de eerste stap op de rechte weg liggen alle volgende besloten. Stel, u krijgt een pakket over de post. U kent de inhoud niet. Het kan een gouden horloge zijn, van grote waarde. U hebt het in handen, maar u weet het niet. Het is niet uitgepakt. Gelukkig als u het in handen hebt! En gelukkiger, voor uw besef, als het volkomen geopenbaard is, zodat het geloof het zien kan. Zo geldt voor ieder van Gods kinderen: Gij zult groter dingen zien dan deze.
DE PREDIKING 2010
Als ik spreek over de prediking, bedoel ik niet helemaal hetzelfde als wat we onder een preek verstaan. In het woord "prediking” gaat het om de structurele boodschap die in de zondagse preken doorklinkt en door moet klinken. De preek is voor mijn gevoel meer de inhoud met daarbij de vormgeving, waabij ook allerlei praktische vragen verwerkt worden. Het gaat me in dit artikel om de prediking als boodschap, als Woord Gods.
Dr. De Leede
U hebt het artikel misschien ook gelezen over de preek,
waarin gezegd werd dat deze scherper moet zijn dan wat wij gewend zijn. Het
ging daarin om opmerkingen van Dr. De Leede, die deze uitspraak deed over veel
preken binnen de PKN. Hij betrok zijn opmerkingen ook op de prediking binnen
rechterflank van de PKN. Het gaat teveel om "goed burgerschap, een
bemoedigende boodschap voor nette mensen”. Nog enkele zinnen: "De prediking moet scherp zijn. „Gods Woord is partijdig,
schept onderscheid en vraagt om keuzen. Je wilt als hoorder toch gestoord
worden, ook al wil je dat natuurlijk tegelijk ook niet. Zo paradoxaal is het.
Een preek kan scherp zijn als de te behandelen
Bijbeltekst niet uitgelegd wordt in eigen opvattingen over „cultuurchristendom,
overwinningschristendom of over de kerk die de betekenis van het Evangelie al
tevoren heeft en weet.”
In deze zinnen wordt het manco scherp blootgelegd. De Leede merkt ook op dat het Evangelie een ergernis is, zoals Gods Woord het zelf noemt. U begrijpt dat de zaak het waard is om daarover door te denken en onszelf op dat punt te onderzoeken. Eenvoudig gezegd gaat het erom of de prediking nu naar de mond of naar het hart van Jeruzalem is.
Ik betrek hierbij ook een artikel dat te lezen is op de
digitale nieuwsbrief van Eén in waarheid, een uitgave binnen de Vrijgemaakte
kerken. "In een tijd echter waarin haast met de vingers te tasten is dat
vele zonden openlijk beoefend kunnen worden binnen de kerk en men desondanks
zich met de naam christen blijft bedekken ligt dit verhaal anders. Zeker als
deze concrete zonden ook vanaf de kansel worden toegedekt en/of verzwegen. Dan
verwordt deze leer tot een leugen zelfs al zou deze leer gepaard gaan met de
biecht over die zonden. Indien de zonden niet worden weggedaan maar vaste voet
hebben of krijgen in de levens van kerkleden kan er geen sprake van absolutie
zijn al beweren predikanten ook het tegendeel. De prediking van de gerustheid
in Sion omdat niets ons kan scheiden van de liefde in Christus wordt tot een
holle frase als niet tegelijkertijd wordt opgeroepen de concreet aanwijsbare
zonden weg te doen. Vooral als daartegenover ook nog gesteld wordt dat zij die
deze zonden bestrijden in het midden van het volk maar naar zichzelf moeten
kijken. Je weet dan zeker dat het oorkussen voor het vlees verstrekt wordt door
predikers. Predikers die geroepen zijn de zonden te bestrijden i.p.v. zonden te
verbreiden door stilzwijgen en nalaten. Dat is de woekerwinst van de gifplant
van verkeerde prediking.
De sacramenten worden in de praktijk dan niet langer gebruikt als een teken,
maar als de betekende zaak. En de gemeente wordt daarmee in slaap gesust. De
arme en verslagene van hart wordt niet langer door de prediking gevoed,
gesterkt, verkwikt en vertroost, maar de gerusten in Sion krijgen
surrogaattroost aangereikt. Niet langer wordt hardop gezegd dat men het
sacrament kan ontvangen tot zijn veroordeling. Welhaast nooit meer hoor je nog
zeggen: Gebruikers van het sacrament ontvangen niet de waarheid van het
sacrament, Christus, indien zij zich niet bekeren. De bekering wordt
verondersteld en dan is het goed.
Gelukkig dat God er Zelf voor zorgt dat de onrust zich dan meester maakt van de
ware gelovigen. Zij kunnen niet berusten in een surrogaattroost vanaf de kansel
omdat zij daarin Gods Woord horen aantasten en weten dat daardoor hun kinderen
hoorbaar worden misleid. Immers het ware geloof wordt hen zo niet langer
gepredikt. Ongelovigen en schijngelovigen moet worden aangezegd, dat de toorn
van God op hen blijft rusten zolang zij zich niet bekeren. De gelovigen moet
worden verkondigd dat zij vergeving van zonden hebben en vrijspraak hebben van
schuld. Alleen die, zie zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus”.
Opmerkelijk dat deze geluiden uit deze kring naar ons toekomen. Ik wil hierbij
nog een voorbeeld voegen. Het werd gezegd tijdens een studiedag aan de TUK over
de Heilige Schrift: "Prof. dr. A. L. Th. de
Bruijne, hoogleraar ethiek aan de TUK, ging, aan de hand van de vraag of
ongehuwd samenwonen al dan niet toelaatbaar is, in op de verhouding van Bijbel
en ethiek. Een „direct beroep” op de Bijbel is bij de kwestie samenwonen niet
goed mogelijk, aldus dr.
De Bruijne. „Het huidige burgerlijk huwelijk is niet
hetzelfde als het huwelijk in de Bijbel”.
U merkt aan dit voorbeeld op welke manier de ergernis van de Schrift wordt
weggenomen door een rookgordijn te leggen rond Bijbelse uitspraken en een slot
open te breken. Dr. Veling had op dezelfde plaats tevoren al aangegeven, dat we
inzake het Schriftgezag geen juridische obiektiviteit moeten nastreven. Ieder
heeft zijn eigen context. Op die manier trekken we de zaak in het subiektieve
vlak.
Prof. Wisse
Ik heb ditmaal wat veel materiaal moeten verzamelen. Het gaat in de drie citaten om hetzelfde onderwerp: duidelijkheid inzake de eigenlijke boodschap van Gods Woord. Het is waar dat ieder zijn eigen context heeft. Ieder is bepaald door zijn opvoeding en zijn afkomst. Dat moeten we ons bewust zijn. Bescheidenheid kan hierdoor beoefend worden. Juist inzake de wisselnde tonelen van kerk en wereld is het dan zo’n zegen dat we een belijdenis hebben, die ons de vaste doorgaande lijn biedt van wat de kerk ook vierhonderd jaar geleden al geloofde. Men wijst nu vaak op de verschillen tussen de context van het verleden en het heden, maar de belijdenis wijst gelukkig de constante en blijvend geldige factor aan.
We hebben waarschijnlijk nog enige herinnering aan de catechisatie, waar we bekend werden met de verschillende opvattingen over de inspiratie. Als we die mogelijkheden naast onze tijd leggen, zien we dat onze tijd helemaal niet zo anders is, want allerlei dwalingen van nu hebben altijd al de kop opgestoken.
Het zou goed zijn op de inspiratie van de Bijbel nog eens nader in te gaan. Ik richt me nu echter speciaal op het punt van de praktische prediking. De Leede zegt dat de scherpte van de preek ook in de rechterflank wordt afgezwakt.
Hij betrekt ieder erbij, ook ons dus, links of rechts. Ik geloof dat wij zijn woorden ernstig ter harte moeten nemen. We (zonder nadere aanduiding) houden te vaak preken, die goed voldoen aan de eisen van de evenwichtige verkondiging. In onze kerken lopen we dat gevaar misschien nog eens extra, omdat we vinden dat wij evenwicht willen bewaren tussen twee uitersten. Niet teveel dit en niet teveel zo. Dat bergt het gevaar van een compromis al levensgroot in zich. De gemeente weet dat schema ook heel goed en behendig te hanteren. Het weegschaaltje werkt goed in de bank, maar ook op de kansel.
De gemeente moet aan het eind van de dienst weer wat tevreden naar huis gaan. De naam van ons als voorgangers moet overeind blijven. Er is meermalen al op gewezen dat de preek bijna uitsluitend bemoedigend moet zijn.
Maar kloppen deze criteria nu met wat Gods Woord zegt? Ligt er bij u op de kansel een tweesnijdend scherp zwaard? Klinkt in mijn en in uw preken de ergernis van het kruis door? Worden gemeenteleden verslagen (of zoals er staat: gewond) onder de prediking? Er zijn veel preken die keurig rechtzinnig zijn. We hebben aan alles willen denken. Maar het raakt de gemeente te weinig. Wie tactisch preekt, wil toch niet polariseren? En dat moet ook niet. Daar zal de Leede ook niet voor pleiten. Maar wat wordt dan bedoeld met de dwaasheid, de ergernis van de prediking? We zouden dan nog eens een preek van Luther of Kohlbrugge moeten kunnen meemaken. Of een van Micha of Paulus. En noem ze maar op: Elia, Nathan of Johannes de Doper.
Ook in bevindelijke preken worden mensen ontzien. Staat een echt zoekend mens ook onder ons niet onder een zekere bescherming? Maar voor de Heere staat niemand onder een afdak.
En tegelijk bedoelt de Heere voor iedere hoorder zijn welzijn. De prediking moet iedere hoorder het besef geven dat de Heere hem roept en hem nodigt. En de ruimte van het Evangelie noodzaakt ons om niemand tot wanhoop te drijven. Het gaat er alleen wel om op welke manier we die troost brengen. Jeremia moest afbreken en ook bouwen. Hij moest wel bouwen, maar veel moest ook afgebroken worden. We mogen de mensen tot Christus roepen, maar dat houdt tegelijk in dat we hen waarschuwen voor allerlei valse vormen van redding en hoop. De wereld moet alles ontnomen worden, maar dat moet met Gods volk ook gebeuren, ook met mij en met u. In het laatste nummer van ons blad stond een treffende aanhaling uit een boekje van Prof. Wisse: "Als God een mens gaat levend maken, doet Hij hem eerst…. sterven; als God een mens geestelijk en volzalig wil troosten, maakt Hij hem eerst geestelijk bedroefd, bedroefd naar God”.
Daar staat het precies. Toch leeft er in de doorsnee gemeente veel kritiek tegen deze wijze van preken. Ik heb vaak mensen ontmoet, die vonden dat er teveel over de zonde gepreekt werd. Ik kom ook steeds meer het geluid tegen dat er helemaal niet meer over de zonde gepreekt moet worden.
De prediking is dan aangepast, vriendelijk voor de mens. Je hoort het soms aan de toon van de preken, dat we de mensen willen ontzien. Dat gebeurt niet bewust. Mijn collega’s maken het misschien ook mee dat we, als we op de kansel komen, onder een zekere invloed van de gemeente terecht komen. Dat is niet vreemd want er moet ook een wisselwerking zijn tussen de kansel en de kerkbank. Hoe snel kan het dan niet gebeuren dat ongemerkt en onbewust de gemeente een soort dictaat, of laat ik het zachter zeggen, een zekere claim overbrengt naat de voorganger. Bovendien weten we als voorgangers allemaal wel zo’n beetje in welke gemeente we daar staan. Een bijzonder voorrecht is het dan dat je emeritus bent, anders gaat de vraag naar een beroep ook nog meedoen….. Ik weet uit ervaring dat al deze dingen mee kunnen spelen. Ik weet gelukkig ook dat we hierboven uitgetild kunnen worden.
En deze gang van zaken is nu juist het manco, waardoor de hoorders op de duur zich van de kerk afwenden. Dat lijkt inconsequent. Toch is de grote oorzaak van het brede kerkelijke verval hierin gelegen, dat de preek geen zoutvat is, maar een suikerpot. De hoorders weten eigenlijk vantevoren al wat er gaat komen. Alleen de wijze van presentatie doet er nog wat toe. Ik ben overtuigd van ieders beste en oprechte bedoelingen naar de gemeente toe. Maar laten we ons met elkaar steeds weer afvragen of we de gemeente willen leiden in "al de waarheid”.
Laten we Woord hanteren totdat het pijn doet en totdat het écht troost biedt. Laten we met elkaar achter het Woord van de Christus staan. Hij kwam aan de ene kant om vuur op de aarde te werpen en aan de andere zijde kwam Hij helemaal om de zondaren zalig te maken. Dat besef hebben de voorgangers en de gemeenten nodig!
Dit is ook het beste middel tegen de kerkelijke leegloop. De kansels moeten afgestoft worden, de hoorders moeten een doorboord oor krijgen of hebben, het hart moet vernieuwd worden. Het is hiervoor de hoogste tijd. De Heere zegt: "Versterk het overige dat sterven zou…”.
Zo klemmend is het!
IJVERIGE POGINGEN….. 2006
verlegenheid
Er gaat een verhaal van een vrouw, die een voorganger hoorde. Er viel zegen, zo, dat zij onmiddellijk geestelijk verbonden werd aan de prediker. Hij had gesproken naar haar hart. Begrijpelijk dat zij ijverig naspeurde waar die gezalfde dienaar voorging, zodat zij hem nog eens kon beluisteren. En die gelegenheid deed zich voor. Maar toen zij de preek hoorde, viel het allemaal heel erg tegen. Ze vertelde hem haar wedervaren: toen heb ik zoveel zegen ervaren en nu sprak niets mij aan. Waarop de dominee haar vroeg waarom zij in de kerk was gekomen. Om u te horen, zo sprak zij. Wel, zei hij, dan hebt u dit keer mìj gehoord. U hebt precies gekregen wat u wilde. U zag teveel van de mens en u verwachtte teveel van zijn persoon. Dat was dus voor die vrouw heel beschamend.
Ik meld dit voorbeeld om aan te geven dat een predikant enerzijds dienaar van het Goddelijk Woord is en anderzijds, dat hij een gewoon mens is. Die twee lijnen kunnen behoorlijk veel moeite geven in de gemeente, en vooral ook voor hem zelf. Het gaat daarbij niet om het vat, maar om de schat.
Ik knoop deze overweging vast aan de vraag: Stelt u ijverig pogingen in het werk om een dienaar des Woords te beroepen, eventueel met hulp van de kas onderlinge bijstand (thans OBA geheten).
Er is rond de huidige praktijk van het beroepingswerk veel dat stof tot nadenken geeft. Het is een complexe zaak, die velen voor vragen stelt. Ik neem om mij heen in diverse vacante gemeenten een zekere verlegenheid waar. Er kunnen vragen gesteld worden over de dienaren en er kunnen vragen gesteld worden over de gemeenten. De zaken liggen gevoelig. Het was een aantal jaren geleden een zeer zeldzaam verschijnsel dat een predikant zodanig onder kritiek stond, dat er een crisis ontstond welke leidde tot losmaking. Momenteel is dit een reële dreiging voor meerdere predikanten.
Hoe is dit zo ontstaan? Welke factoren hebben hiertoe geleid? Ik heb zelf het gevoel dat de diep geestelijke visie op het ambt zwaar uitgehold is. Er is een tweeslachtige visie op het ambt ontstaan. Een predikant is dienaar van Christus en geen functionaris van de gemeente. Het ambt is geen orgaan van de gemeente. De voorganger moet gezien worden als komend van "tegenover”. Hij is een man Gods. Tegelijk zijn er heel veel aspecten die hem dreigen te brengen op het niveau van een manager, die er maar moet zijn voor de gemeente. Je hoort termen als democratische verkiezingen, men spreekt over het ambt en de kerkenraad als over een afspiegeling van de gemeente, enz. Voor al deze dingen is wel iets te zeggen, maar we mogen de zaken niet uit het evenwicht trekken.
Het beroepen van een predikant in gemeenten die afkomstig zijn vanuit de Hervormde kerk verloopt anders dan in de meeste gemeenten bij ons. Daar beroept de kerkenraad een dominee en de gemeente speelt een veel minder actieve rol. Minder inbreng van de gemeente dus. In het verleden verliep alles onder ons ook minder krampachtig. Het kon in verleden tijden wel gebeuren dat er een beroep kwam uit een gemeente waar de betrokken dominee nooit gepreekt had. Er was een preek van hem gelezen en dat was de aanleiding. Natuurlijk een onvoorzichtige gang van zaken, maar aan de andere kant: zegt die ene preek of die ene zondag dat men een beroepen dominee hoort nu alles over de man en zijn werk? Kunnen we daar op afgaan?
Het heeft voorheen bij mijn weten voorheen nooit tot groteske spanningen. In onze kerken nù speelt de inbreng van de gemeente een veel grotere rol. We kunnen niet zeggen dat het beter verloopt.
de gemeente
We moeten terug naar de geestelijke invulling van het ambt. Dat geldt zowel voor de predikant als voor de gemeente.
Allereerst voor de gemeente. Een gemeente die een predikant beroept, schenkt haar vertrouwen aan hem. Zij spreekt beloften uit en biedt de nodige garanties. Er spelen tegenwoordig factoren in de kerk die allerlei gegeven beloften in rook kunnen doen opgaan. De kerkenraad die destijds beriep, is misschien na tien jaar door heel andere mensen bemand. Men weet nauwelijks hoe het beroep van weleer tot stand gekomen is. Ook in de gemeente kan veel veranderen. Er trekken mensen naar elders, er komen anderen bij. Daardoor kan er in een gemeente een deur opengaan voor een andere opstelling tegenover de dienaar. Feitelijk mogen deze wisselingen geen grond bieden voor een veranderde opstelling. Kerkenraad en gemeente dienen de continuïteit met genomen besluiten te waarborgen. Maar het komt voor dat er door de jaren heen een andere mentaliteit ontstaat. Geen kerkordelijke bepaling doet daar iets aan. Gemeenten en gemeenteleden menen soms alle grond te hebben voor hun gewijzigde visie op predikant en prediking. Maar is dat wel terecht? Moet de gemeente niet de consequenties nemen van een eens uitgebracht beroep, ook als later blijkt dat de predikant ook maar een mens is?
Wat echter veel meer betekenis heeft ligt in het feit dat de voorganger een dienaar van het Goddelijke Woord is. Hoe meer dit gaat wegen, des te meer zullen menselijke belemmeringen een mindere rol spelen. Gaan we naar de kerk met de verwachting dat de Heere spreekt? En als de preek tegen valt en niet voldoet aan de gestelde verwachtingen, lopen we dan niet het gevaar het Woord Gods daarmee af te wijzen? Denkt u maar aan het voorbeeld van die vrouw, waarmee ik dit stukje begon. Ze kwam voor de dominee en begon al verkeerd. Ze gaf de eer meer aan de voorganger dan aan de Heere. En, we weten het, met afgoden valt een mens om. Dat moet zelfs ook.
Als er achteraf frustraties optreden in een gemeente ten aanzien van de voorganger, dan kunnen deze zaken alleen maar op een geestelijke wijze opgelost worden. Men grijpe dan toch niet te snel naar menselijke en zelfs wereldlijke middelen. Dat zullen kerkelijke vergaderingen ook zeker niet doen, zo mogen we vertrouwen. Met geestelijke middelen bedoel ik eigenlijk dat de gemeente ècht een krachtig gebed tot de Heere mag opzenden om verandering.
In het verleden is het eens gebeurd dat er een dominee was gekomen in een gemeente, onder wiens prediking Gods kinderen verkommerden. Wat gebeurde? Men hield gebedssamenkomsten, waarin Gods volk bijeen kwam om voor de prediker te bidden. De Heere wilde het gebruiken om verlichting te geven. Deze mensen hadden geestelijke behoeften. Als we eerlijk zijn, moeten we nu vaak zien dat men allerlei menselijke verwachtingen vooropstelt, waaraan de dienaar moet voldoen. Een sleutelwoord daarbij is communicatie. Een moeilijk te vatten begrip, in te vullen naar ieders willekeur. Menselijke vereisten kunnen moeilijk een geestelijke oplossing krijgen. Maar het kan gelukkig, als de Heere dominee en gemeente op de knieën brengt. Als dat niet gebeurt en als er gezocht wordt naar menselijke maatregelen, lijdt dat helaas tot zware beschadiging, zowel voor de voorganger alsook voor de gemeente. Mocht het over de volle lengte van het kerkelijke leven nog eens waar worden, wat de profeet getuigde: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden. De Pinksterpreek van Petrus had alle ingrediënten in zich om tot een conflict te leiden, maar toen Gods Geest er in meekwam, vloeiden de harten ineen.
de dienaar
Maar kan er dan desondanks geen aanleiding bestaan in het optreden van de dienaar, waardoor de gemeente in verwarring komt? Zeker, ook dat is stellig waar, met inachtneming van hetgeen hierboven werd geschreven. Ook de voorganger zelf moet een levend en geestelijk besef hebben dat hij staat voor het Woord Gods. Daar komen wij als ambtsdragers allen lang niet aan toe zoals het behoort. Jeremia moest het snode van het kostelijke scheiden; hij moet geen eigen woorden mengen in het Woord van God. Dat moeten wij onzerzijds allen ter harte nemen. Dat bewaart de dienaar voor een overschatting van de eigen persoon. Dat geeft hem ook het diepe besef dat hij met de apostel moet kunnen zeggen dat hij al de raad Gods heeft verkondigd.
De gemeente geeft niet alleen garanties, maar er mogen ook verwachtingen aan de dienaren des Woords gesteld worden. Wij, ambtsdragers zijn ook behept met allerlei menselijke overwegingen en we treden te vaak menselijk op en laten ons te vaak leiden door menselijke afwegingen en visies en we verliezen te snel het geestelijk karakter van ons ambt uit het oog. Persoonlijke en zuiver menselijke pijlen afschieten vanuit de onschendbare plek van de preekstoel, het kan voorkomen en hoe vaak is het niet gebeurd. Onzekerheid over onze positie kunnen in spanning doen reageren en hoezeer moeten Gods knechten biddend waken dat zij niet in allerlei valkuilen terecht komen. Zal de Heere het in de persoonlijke strijd rond het ambt dan niet waar maken, dat Hij de Zender is van Zijn knechten? Het moet dus ook voor de voorgangers een geestelijke zaak zijn. Gods Geest zal onderwijzen in de weg naar de kansel en hoe menigmaal wordt het niet ervaren dat de Heere boven de twisten des volks wil verheffen. Verder zal de rechte dienaar bewogen zijn met de noden van de gemeente, zelfs ook met de eigenaardigheden van het volk. Maar dat zal alleen zo zijn, als we als een barmhartige hogepriester werkzaam zijn tot verzoening van de zonden van de gemeente alsmede ook tot verzoening van onze eigen schuld. Kunnen gemeente en voorganger elkaar niet vinden als dat van twee kanten beseft wordt? Gods knechten zullen er verder op ingesteld moeten zijn om verdrukkingen te lijden als een goed soldaat in het leger van Christus. Wat Elia en Jeremia en Johannes de Doper en Paulus en vooral ook de Heere Jezus overkwam, zal de rechte dienaar ook overkomen. Het grootste gevaar is misschien nog wel dat we naar de mond van Jeruzalem gaan spreken en preken. Onder de vlag van tact en wijsheid gaan we dan gewoon de kool en de geit sparen. Een ouderling uit Middelharnis zei vele jaren geleden eens: de geit gaat lopen en de kool verrot. Calvijn preekte eens met de vijandelijke ruiters om zijn kansel; dat maakt toch weerbaar, als we namelijk weten mogen dat de Heere meegaat.
het beroep
Laat dus tenslotte het beroepingswerk een geestelijke zaak zijn. Ik heb in dit artikel over de hele linie willen pleiten voor een geestelijke bezinning op de moeiten van het moment. Dat houdt dan ook in dat een beroep niet te snel moet uitgebracht worden. Zult u als gemeente trouw blijven aan de beroepen dienaar, ook als hij u niet naar de mond preekt? Het kan eigenlijk niet dat een predikant beroepen wordt op een enkele zondag preken. Een kerkenraad zou er misschien goed aan doen de structurele zaken vooraf aan de orde te stellen. Hoe gaan we om met de eisen van de mondige kerkganger, blijven we naast elkaar staan als het moeilijk wordt, gaan we niet te makkelijk over van het hosanna naar het kruist hem? En verder kan het best zijn dat een dominee een zeer rechte prediking houdt, maar in zijn beleid niet aansluit bij de lijn van de gemeente, zodat hij toch niet de juiste man is die de Heere daar hebben wil. Een beroep zal meer uitgebracht moeten worden in het besef dat men in een enkele maand misschien wel een tienjarenplan ontwerpt, of zelfs nog meer. Overzien we de consequenties? Kunnen we als gemeente ook onderscheidend luisteren?
Dit zijn alle overwegingen die biddend onderzocht moeten worden. Gemeente en voorganger zullen er wel bij varen, want de eer van God wordt in al deze zaken dan beoogd. Het was voor Israel een goed moment, toen gezegd kon worden: het volk geloofde in de Heere en in Mozes, Zijn knecht.
BELIJDEN 2006
Doornik
In plaats van de Catechismuspreek kan ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis aan de orde komen in de leerdienst. De kerkvisitatie biedt daartoe de mogelijkheid. Daarover wil ik nu iets gaan schrijven. Er ligt een link naar de actualiteit van dit moment. De auteur van de NGB, Guido de Bres, heeft dit geschrift in de nacht van 1 op 2 november 1561 over de muur van het kasteel te Doornik geworpen, om de koning van Spanje te informeren over de leer der Reformatie. Een getuigend geschrift in het politieke bestel van die dagen. Hier komt een van de doelen van de confessie duidelijk aan de orde, namelijk het getuigenis naar de wereld toe van hetgeen de kerk gelooft en belijdt.
Het is misschien wat ver gezocht, maar ik wil toch graag de lijn doortrekken naar de politieke ontwikkelingen in Nederland. Bijbelse politiek heeft ook een roeping naar de wereld, naar het staatsbestel toe. We maken het nu mee, dat christelijke politici bewust deelnemen aan het regeer-accoord. Ongetwijfeld een intensieve vorm van getuigenis afleggen naar de wereld. We merken dat nu reeds. De christenen zijn een factor geworden door deze regeringsdeelname. We worden plotseling uit de schaduwhoek van ons land naar voren gehaald. Nederland gaat ontdekken, dat er toch ook nog zulke mensen zijn als christenen die een inbreng leveren in de politiek, op dèze speciale manier. Guido de Bres beschikte niet over deze mogelijkheden. De kerk werd in die dagen bloedig vervolgd. Hij getuigde op zijn manier in die tijd, nu doet Rouvoet dat anders.
Hoe moeten we dit bezien? Er zijn ongetwijfeld voordelen verbonden aan deze opstelling. Laten we ook niet vergeten dat we zelf allemaal op een bepaalde manier deelnemen aan het maatschappelijke leven en dat we daarin ook heel veel voor lief nemen. De SGP gaat ook in op wetsvoorstellen en stemt uiteindelijk ook voor allerlei plannen en wetten. We kunnen dus niet uit de wereld gaan. Als ik het RD van ruim een week geleden goed gelezen heb, werd daarin een beeld geschetst van de CU als en partij die zich fris en eigentijds en modern en vlot wil profileren. Dat zal heel veel mensen aanspreken, met daarbij gevoegd de persoonlijke uitstraling van iemand als Rouvoet.
Maar het blijft wel de vraag of deze weg ergens heen leidt. Het lijkt nu te kunnen, maar staat het er over vier jaar ook nog zo bij? Maar vooral deze vraag: kan Rouvoet, kan de CU accoord gaan met hetgeen er nu in het regeeraccoord staat? Men zal hem en zijn partij er later nog vaak op aanspreken, dat hij onder de huidige status quo, die bestaat op het medisch-ethische vlak, zijn handtekening heeft gezet. Hij kan zich toch niet accoord verklaard hebben met de huidige praktijken in ons land? Dat zal hij dus niet gedaan hebben. Maar men zal hem er wel op aanspreken. Hier doet zich het probleem van het compromis voor. We gaan er allemaal op een bepaalde manier ook mee om. Maar kan dat wel? Als van der Vlies verklaart dat hij zijn handtekening niet kan plaatsen onder allerlei zaken, dan kunnen wij hem daarin goed begrijpen. En, zo kunnen we vragen, is er nu werkelijk wel zo heel veel bereikt? Ik vind dat allerlei organisaties op christelijk terrein te vroeg juichen. We moeten eerst nog zien dat er werkelijk in de praktijk iets verandert ten aanzien van de heikele punten die er zijn. Misschien is er in dit accoord ergens een notitie dat een handtekening niet betekent dat we het nu dus ook overal mee eens zijn en dat we overal achter staan. Ik hoop dat er zo’n bepaling is, want anders krijgt de CU hiermee nog grote moeilijkheden. Het zet mij en u nader aan te denken over onze positie in ons land. Ik wel niet bij voorbaat een botte afwijzing laten horen, maar we moeten in ieder geval wel de euforie van het moment trachten af te remmen. Ik merk daarbij ook op, dat de CU wel opschuift in een richting die zich verwijdert van de Reformatorische lijn. Ik vraag me daarbij af in hoeverre de Vrijgemaakten zich daarin kunnen vinden. Het lijkt geen grote problemen op te leveren.
Uiteindelijk blijft de vraag bestaan: Welke gemeenschap is er tussen het licht en de duisternis? Die vraag geldt ook naar ons toe. Dat maakt ons voorzichtig en moge ons op de knieën brengen om wijsheid van de Heere te begeren.
Guido de Bres kon slechts getuigen. Een heel andere situatie. Toch was de kerk van die dagen beter bij de les dan de kerken die wij met elkaar in dit tijdsgewricht vormen.
Den Haag
Vanwege het belang van de zaak ga ik op dit onderwerp nog even door. Ik moest denken aan de geschiedenissen der koningen van Juda en Israel. De kronieken laten verschillende modellen of gradaties zien van godsvrucht. Sommigen waren zeer godvruchtig, anderen waren daarentegen heel erg goddeloos. David en Hiskia en anderen muntten uit in de vreze des Heeren. Achab en Achaz en anderen maakten het heel bont in het verlaten van de Heere.
Temidden deze beide duidelijke lijnen zijn er nu ook, die er schijnbaar wat tussenin staan. Het woord "volkomen” is in deze geschiedenissen een graadmeter van de wandel der koningen. Het gaat dan over koningen, die naast goede dingen ook allerlei zwakheden en zonden aan de hand hielden. David bidt meermalen om een volkomen hart voor zijn zoon Salomo (1 Kron.28:9 en 29:19). In 1 Kon.11:4 blijkt dan helaas dat het hart van Salomo niet volkomen was, omdat hij vreemde vrouwen aanhing en hun goden diende. Het hart van Abiam was niet volkomen met de Heere; hij wandelde in de zonden van zijn vader Rehabeam (1 Kon.15:3). Hier slaat de weegschaal door naar het negatieve. Bij Amazia slaat de schaal door naar de andere kant, hoewel er van hem geschreven staat dat hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, doch niet met een volkomen hart (2 Kron.25:2). Met Asa stond het er ongeveer net zo bij: "de hoogten werden wel niet weggenomen uit Israel; het hart van Asa nochtans was volkomen al zijn dagen” 2 Kron.15:17). In het volgende hoofdstuk blijkt dat de volkomenheid van Asa vlekken desondanks vertoonde.
Uit dit korte overzicht zien we dat er verschillend over deze koningen wordt geoordeeld. Soms overheersen de zonden, soms drijft de vreze des Heeren toch boven. Maar in ieder geval wordt er wel verheugd gemeld dat het hart van een koning, ondanks allerlei zonden, volkomen was met de Heere. We mogen dus met een gerust hart ook het goede van deze coalitie noemen en daar blij mee zijn. Nóemen, niet roemen. Ik merkte al op dat er te veel roem is gehoord over het driemanschap uit den Haag. Thorbecke zei: Wacht op onze daden. En die zich aangorde, beroeme zich niet als die zich losmaakt. Maar we waarderen natuurlijk in hoge mate het goede dat er nu is. Geen D66–beginsel, maar een christelijke overtuiging. Een maand geleden heb in reeds in die richting geschreven. Waardeer het goede, maar spreek erook van dat de hoogten niet worden weggenomen. We moeten er helaas zeker van uitgaan dat dat niet gebeurt. Maar bij de Heere is dat mogelijk. Optimisten spreken hier van een goed begin, maar dat lijkt me persoonlijk te vroeg gejuicht. Want bedenk nu wel, dat de Heere (en dat staat ook in de geschiedenissen der koningen) een volkomen hart eíst.
Er staan dan nog enkele voorbeelden die misschien meespreken in dit verband. Ik noem de naam van Josafath en deze godvruchtige koning was in een bepaald opzicht laakbaar; hij werd daarover bestraft. Josafath sloot tot tweemaal toe een verbond, eerst met Achab (2 Kron.18) en daarna met Ahazia (2 Kron.20:35). De Heere heeft hem hierover ook bestraft. Is een regeeraccoord een verbond sluiten met de wereld? De Heere sprak: "Zoudt gij de goddeloze helpen en die de Heere haten liefheb-ben? Evenwel, goede dingen zijn bij u gevonden, want gij hebt de bossen uit het land weggedaan en uw hart gericht om God te zoeken” (2 Kron.19:2,3). Ook deze woorden stemmen tot onderzoek, niet tot voortijdige roem. Ik kan nauwelijks de rijkweidte van deze dingen overzien, maar het maant tot voorzichtigheid.
In de Schrift vinden we meer lijnen als we spreken over overheden. Ik denk dan aan de vorsten van Babel en later van de Meden en de Perzen. Daniël stond aan het hof en hij deelde daar in verantwoordelijkheden. We moeten wel bedenken dat het hier een tijd van ballingschap betreft. Er was sprake vane en zekere dwang. Bij Daniël wordt heel duidelijk dat hij afstand neemt van de Babylonische cultuur en dat hij ten allen tijde frank en vrij opkomt voor de dienst van de Heere. Hij waagt het Nebukdnezar te vermanen, als hij zegt: "Breek uw zonden af door gerechtigheid”. Hij kondigt Belsazar het oordeel aan vanwege zijn zonden. Toch functioneert hij aan het hof. Maar hij sluit de gordijnen niet, als hij bidt om daarmee uit te spreken dat godsdienst een privé zaak is. Zijn houding wordt gekenmerkt door standvastigheid. Helaas kunnen we dat in onze tijd niet zeggen van ons als christenheid. We moeten allemaal bij Daniël in de leer, we hebben de resolute houding nodig van de drie jongelingen. Wij allen hebben daarin gezondigd en wij allen hebben het heilspoor verlaten. Maar daar moeten we nog wel weet van hebben. We moeten ook geen aanpassingen voorstaan, die en wankelende houding verraden. Als we bedenken hoe EO en CU toenadering tonen tegenover het COC (homobeweging), dan zien we wankelende en kantelende panelen. En dat gebeurt op andere terreinen bij mij en bij u ook. Maar laten we het nooit zegenen als verkregen voorrechten. Zonde blijft zonde.
In het Niewe Testament staan de overheden er niet bijster goed op. Ten ultimale wordt in het laatste Bijbelboek de overheid een antichristelijke macht. En wat is het kenmerk van deze overheid? Dit, dat alles en iedereen op de knieën valt voor de God dezer eeuw.
Er wordt rond het regeeraccoord door voorstanders gesteld, dat de medisch- ethische paragraaf niet het enige item is dat een christen moet bezielen. Men doelt dan op het sociale gevoelen, dat een christen moet kenmerken. Het generaal pardon staat dan hoog op de agenda. Het vraagstuk is veel te massief om er alleen maar positief tegenover te staan. Toch behoort het bij een goede voorstelling van zaken dat we een plicht hebben tegenover de vreemdeling, ook vanuit de Bijbel gezien. Maar hoe staan we dan tegenover een dreigende islamitisering van onze samenleving? Dat is wel iets anders, maar het staat niet los van zaken als integratie. Als men echter zegt dat er nog andere vraagstukken zijn, waar een christen zich sterk in profileert, dan zou ik willen denken aan de werkelijk theocratische accenten, die een christen in de eerste plaats moet aanbrengen. Medisch-ethisch is nog maar een afgeleide zaak van het eerste gebod, namelijk de rechte verhouding tot de Heere. Daarna volgen de andere zaken.
Het hoge ideaal van de theocratie komt in deze dagen wel heel slecht uit de verf.
Met dit alle spreek ik geen veroordeling uit van wat nu gebeurt. Maar ik pleit voor biddende afhankelijkheid. Bedenk dit: als we nu zaken weggeven, krijgen we ze nooit meer terug. Er kunnen twee dingen gebeuren: als de christenen in de politiek getrouw zijn, zal er een moment komen dat de wereld hen uitwerpt. Als ze ontrouw zijn, zal de afval hierdoor nog des te sneller voortgaan. Wat zal het zijn? Wij weten het niet. We kunnen alleen maar bidden tot de Heere om een volkomen hart voor onszelf en voor Rouvoet en allen die met hem zijn.
Trouwens, het komt erop aan dat u en ik getrouw zijn. We hebben al zo vaak een verbond gesloten. Toch zal de ware christen er geen vrede mee hebben, dat hij of zij een verdeeld hart heeft. Er wordt gebeden: Neig mijn hart en voeg het saam, tot de vrees van Uwe Naam.
Ik heb deze dagen ook moeten denken aan mensen als van der Vlies en van der Staay. Ik zou me kunnen indenken dat ze door deze ontwikkelingen inn een dubbel isolement terechtkomen. Hun positie wordt nu extra gemarkeerd als "niet vele edelen, niet vele machtigen”. Er kon ook, zo hoorden we deze dagen, geen subsidie af voor deze kleine partij. Ze staan echt buiten spel!
Hopelijk vinden zij rechte geestelijke steun in de woorden van de apostel, die toch ervan wist dat God het verachte heeft uitverkoren…. We hopen dat zij, maar ook de CU, daar persoonlijk kracht in mogen vinden. Dan geeft het niet waar we precies staan, maar dan zullen we toch mogen leren dat we alleen maar roemen kunnen in de Heere!
ONDER DE WET 2007
Een nieuwe wet
We zijn eraan gewend dat iedere zondagmorgen de wet gelezen wordt. Dat gebeurt echter lang niet overal meer. En dat niet alleen omdat de taal voor de jeugd wat ouderwets klinkt. Veelmeer, omdat velen geloven dat we nu niets meer te maken hebben met allerlei geboden en regels. Dat behoorde bij het tijdperk van het oude verbond. In het Oude Testament hoort de wet thuis; niet meer in onze tijd, waarin het evangelie de boventoon viert.
Dat hebben velen voor onze dagen ook al vaak geacht. De wet behoort tot het verleden. Dus geen wet meer van tien geboden. Dat was der oude wet. Nu hebben we een nieuwe wet, een veel betere regel. Geen wettische geboden meer, zo zegt men, maar eigenlijk maar één gebod, een nieuw gebod en dat is dan het gebod om te geloven. Dat ene gebod geldt nu voor ons allen. Verder niets. Kort en goed: de oude wet is afgeschaft; er is een nieuwe wet voor in de plaats gekomen, namelijk deze regel: Je moet geloven. Zo wordt het evangelie veranderd in een nieuwe wet. Het evangelie wordt afhankelijk gesteld van de voorwaarde van het geloof. U kunt slechts gerechtvaardigd worden door God, als u voldoet aan deze voorwaarde: u moet geloven. Uw geloof vormt de basis waarop u kunt delen in de vergeving der zonden.
Moeten we dan ook niet geloven? Is er geen bevel tot geloof en bekering? Zeker, maar in de eerste plaats brengen we hiertegen in, dat de oude wet niet is afgeschaft; deze heeft ook nu nog haar functie voor ons. In de tweede plaats kunnen we niet zeggen dat het geloof geldt als een wettische eis, die de mens zelf kan volbrengen. Het geloof is wel een verplichting, maar dan vanuit het evangelie.
Nu is het opvallend dat in Romeinen 3:27 gesproken wordt over de wet des geloofs. Dus leerde Paulus misschien ook een geloof als vrucht van de wet? Zeker niet. Het woord "wet” kan meerdere betekenissen hebben. Hier zou het vertaald kunnen worden met het woord "leer”: de leer van het geloof.
Bovengenoemde dwaling noemen we het Neonomisme of het Neonomianisme. Het kwam vooral voor voor in Schotland, in de dagen van de Puriteinen. In de bekende school van Saumur nam het verder een duidelijker gestalte aan. Vandaaruit kwam het ook naar Nederland. Vooral in evangelische kringen worden de mensen voor de klemmende eis tot geloven gesteld. En die eis gaat dan vergezeld van nog enkele dwalingen. Ik noem er enkele:
- U mòet niet alleen geloven, maar u kúnt het ook. De mens is daartoe feitelijk niet onbekwaam. Pelagius’ ketterij kijkt hier om de hoek. Hij leerde dat de zonde van Adam ons niet echt onbekwaam gemaakt heeft tot het goede, omdat er geen lijn loopt van Adam naar ons toe. De zonde van Adam wordt ons niet toegerekend. we hebben een vrije wil. Hij leerde daardoor ook dat we de toerekening van Christus gehoorzaamheid niet nodig hebben; zo de mensen al verlossing nodig hebben, dan kunnen we daarover in eigen kracht beschikken.
- U moet geloven per direct. John Wesley sprak van drie punten: kom in geloof, kom nù en kom zoals u bent. U kunt nù alle problemen oplossen.
- Houd op met zelfbeschouwing en getob. Dat is geheel overbodig. Geloof dat uw zonden vergeven zijn in Christus; geef u aan Hem over.
Deze gedachten zijn ook òns in deze dagen niet onbekend. Er zijn kerken waar de eis tot geloof alles overheerst. Het komt dus niet alleen voor in evangelische kringen. Zelfs hoort men soms wel uitspraken in Reformatorischer kringen, die erg ver in deze richting gaan. Daarom is er een actuele noodzaak om hierover na te denken.
Een nieuw evangelie
Als we ons beperken tot het gelezen hoofdstuk, Romeinen 3, dan vinden we daar reden genoeg om kritisch te staan tegenover de gedachte van een wet tot geloofs. De Gereformeerde leer heeft hier altijd tegenover gesteld, dat de mens verkeert in een situatie van absolute onmacht. Niemand is verstandig, niemand zoekt God, allen zijn afgeweken (vers 10,11). Er is geen vreze Gods voor onze ogen (18). Daarom moet er hulp van een andere kant komen. Deze doodstaat van de zondaar wordt ontkend, als we denken dat de mens in eigen kracht kan geloven. De Heere heeft gezegd: Zonder Mij kunt gij niets doen.
Verder lezen we de uitspraak dat de wet Gods ieder verdoemelijk stelt voor God (19). Omdat wij de wet van God niet volmaakt houden kunnen. Gods wet eist volmaakte gehoorzaamheid. Zou er een wet des geloofs in eigenlijke zin bestaan, dan zou die wet ons ook moeten verdoemen, want het geloof van zelfs de allerheiligsten is met veel zonden omgeven.
Let er ook op, dat er meermalen in dit gedeelte juist wordt gezegd dat zondaren gerechtvaardigd worden "zonder wet” (zie vers 20,21,27,28). Ondenkbaar dat de Heere dan een nieuwe wet zou hebben gegeven.
Deze afdwaling leert dat de gelóvige wordt gerechtvaardigd. Maar, integendeel, de goddeloze wordt gerechtvaardigd (4:5; 5:6). Dat is een levensgroot verschil. Daarin ligt de rijkdom van het evangelie. Nu kunnen zondaren zalig worden. De Heere Jezus roept verloren zondaren, Hij heeft alles verworven en er behoeft van de mens niets bij. Onze goddeloosheid is geen belemmering. Christus is de grote Rechtvaardige, Die zorgt voor voldoening. Denk aan het rijke woord uit Ezechiël 33: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb ik de dood des gòddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere en leve (vers 11).
En verder leert Gods Woord dat het geloof een gave Gods is (Ef.2:8). Dat doet velen aan de uitverkiezing denken. Je kunt er dus zelf helemaal niets aan doen. Maar is daar dan nog behoefte aan, als God alles wil doen, als de Zaligmaker heeft uitgeroepen: "het is volbracht?” Zeker, we mogen geen stokken en blokken kweken. Het gaat in een bepaalde weg, er is een drang tot gebed en de Heere eist alles van ons. Maar juist tegenover die eis staat Gods gave. Daarin ligt de ruime mogelijkheid tot geloof. Christus zorgt niet alleen voor de verwerving, maar ook voor de persoonlijke toepassing der zaligheid. De trekkende liefde van de Vader en de verkondigende kracht van de Heilige Geest brengen de genade binnen handbereik.
Er is nog meer in te brengen tegen deze voorstelling van zaken.
Onze Catechimsus houdt zich ook met deze zaken bezig, en wel in vraag en antwoord 61. "Niet dat ik vanwege de waardigheid van mijn geloof Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid mijn gerechtigheid voor God is en dat ik die niet anders dan door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan”. Het gaat, zo lezen we hier, om de geloofsinhoud. De kraan produceert zelf geen water, maar laat het slechts door. Het oog is niet de zon. Iemand kan zeggen: Als ik mijn ogen open doe, is het licht. Maar het is niet licht alleen maar omdat ik mijn ogen opendoe, maar omdat de zon schijnt. Niettemin heeft het oog wel een functie in dit geheel, maar het zou dwaas zijn te menen dat ons oog de bron van licht is. Het is het middel.
Een ankerketting is niet de ankergrond. De ketting is wel van belang. Mar als de golven hoog gaan en de stormen zich verheffen, dan gaat het om een goede ankergrond. De grond in Christus is volmaakt. Dat is een vaste grond. Daar zijn in Hem stromen van levend water. Hij moet ook alleen de eer ontvangen en dat gebeurt niet als de mens roemt in eigen geloof. Bij mooi weer en een kalme zee kunnen we met voldoening de ankerketting bekijken en menen dat alles goed is. Maar de ketting moet haken achter een vaste grond, buiten het schip.
Een nieuwe wet van alleen geloof? Als we Gods Woord lezen, treffen we meestal ook andere begrippen aan, naast het geloof. Zowel Johannes alsook de Heere Jezus hebben gepredikt: Bekeert u en gelooft het evangelie (Mark.1:15). Wie alleen over geloof spreekt, zonder bekering, doet afbreuk aan de Bijbelse volheid. Bekering spreekt immers ook van berouw en van de kennis der zonde. Anderzijds, als we alleen maar zeggen dat een mens bekeerd moet worden, vergeten we dat dit alleen maar mogelijk is in nauwe verbondenheid met het geloof. Maar zou het niet tekenend zijn voor onze tijd, dat men de eis tot geloven er speciaal uitlicht? Tegen de gemeente van Laodicea begon de Heere niet direct te spreken over het geloof, maar Hij maakte haar eerst bekend met haar onbekende kwalen. En daarna spreekt Hij over Zijn nodigingen om tot Hem te komen.
Laten we niet vergeten dat er een weg is tot Christus en Zijn genade. Wie zegt: Geloof nù dat uw zonden vergeven zijn, lijkt op iemand in Maastricht, die binnen twee minuten in Amsterdam wil zijn. Dat kan natuurlijk nooit: er is een weg naar Amsterdam en die moeten we nu eenmaal gaan. Maar wonen we in Zaandam, dan is de weg korter. Zo is er verschil tussen de een en de ander.
In Johannes 3 lezen we het bekende gesprek met Nicodemus. Later in het hoofdstuk wordt de deur van het geloof in Christus ruim geopend. Maar eerst spreekt de Heere over de wedergeboorte. Als u de gesprekken van de Heere Jezus leest met de blindgeborene en de Samaritaanse vrouw bijvoorbeeld, dan merkt u dat er een bepaalde orde is in het komen tot Hem. De Heere kan Zich soms zelfs verbergen voor een tijd, omdat Hij in de weg van schriftuurlijk onderwijs plaats wil maken voor Zichzelf. Dat blijkt bij de Emmaüsgangers; hun ogen werden gehouden……
Maar, wat dan wel heel belangrijk is, Hij doet dat wel Zelf. Hij is van begin tot einde reeds de grote Leermeester, Die onderwijs geeft aan Nicodemus. Maar de Heere gaat deze wetgeleerde eerst laten zien, dat het gaat om het wáre geloof. Nicodemus zou zeker wel geantwoord hebben dat hij wel geloof hecht aan de woorden van Jezus. Maar het ware geloof kan niet zonder de wedergeboorte. Het gaat dan om de vraag of we mogen verkeren op de leerschool van Christus. Hij onderwijst de wet in een hoofdsom. Hij leidt blinden op de weg. En het grote doel is dat u niet onderweg blijft steken en dat u gaat rusten op menselijke steunpunten. Het gaat erom, dat we mogen komen tot de vergeving der zonden. Maar de Heere regelt souverein de mate en de tijd, waarin dat gezien mag worden.
De reeds aangehaalde Wesley preekte eerst in hevige mate de toorn Gods, zo zelfs, dat de hoorders zenuwaanvallen kregen en flauw vielen vanwege de angsten der hel. En daarna maakte hij gebruik van het moment om de mensen zonder dralen te prediken dat er vergeving is in het bloed van Christus.
Komt het neonomisme onder ons ook wel voor? Ik wil daarover graag een volgende keer nog iets zeggen. We hebben u nu iets laten zien van het leven onder de wet. En bij heer Wettisch kon Bunyan’s christen geen rust, maar enkel schrik vinden. Alleen Christus biedt de ware rust aan.
NEONOMISME [2]
Gods bevel
We hebben gezien dat er stromingen zijn (geweest) die een onverbiddelijke eis tot geloof prediken. Hebben we hier met een dwaling te doen en waarom dan wel?
Het geloofscommando neemt het karakter van een dwaling aan, als gemeend wordt dat de mens zelf in eigen kracht in staat is te geloven. Het gebeurt ook, als het geloof wordt losgemaakt van andere Bijbelse zaken zoals wedergeboorte en bekering.
Maar, zo kunnen we vragen, de Heere Jezus eiste toch Zelf ook het geloof van Zijn hoorders?
Spreken ook de Dordtsche Leerregels niet van het bevel van bekering en geloof (II, 5)? Zeker, maar er wordt ook gesproken van het feit, dat de mens hiertoe onmachtig is (III,4,5). En er wordt aan toegevoegd dat er niettemin toch een mogelijkheid tot bekering en geloof is, welke gelegen is in de kracht van de Heilige Geest en door de bediening der verzoening.
Het verschil ligt dan hierin dat onze Belijdenis het vermogen tot geloof niet zoekt in de mens, maar in de genade Gods.
Hoe gaan we daar in de praktijk mee om?
Het kan voorkomen dat de eis tot bekering en geloof wel doorklinkt in de prediking, maar dat er tegelijk aan wordt toegevoegd dat de zondaar niet meer kan geloven. Als dit stelselmatig gebeurt, wordt het bevel tot geloof, zoals de Heere Jezus dat Zelf ook verwoord heeft, ontkracht. Het is absoluut niet dienstig om de onmacht van de zondaar telkens weer te noemen, want van nature is de rechtzinnige belijder uitstekend op de hoogte met het feit dat hij niet kan geloven. En dus bestaat het gevaar dat hij het bevel van de Heere naast zich neerlegt.
Het is wel te begrijpen dat predikers de onmacht van de mens heel duidelijk aangeven, omdat er mensen zijn die zeggen dat we het wel kunnen, omdat de Heere het eist. Anders zou Hij het niet eisen.
Gods Woord verklaart de mens ook onmachtig tot geloof, maar dan niet bedoeld als excuus.
Persoonlijk geloof ik dat we met klem de eis tot bekering en geloof op de gemeente moeten leggen. Alleen als dat gebeurt, kan het ongeloof tot schuld worden. Dat moet ook gebeuren. De Heere heeft er recht op, dat we Hem op Zijn Woord geloven en dat we ons wenden tot Christus. En als ik daartoe nu onbekwaam ben, dan ben ik heel diep gezonken. De eis tot geloof wekt dan in het hart van zondaren een verlegenheid en een besef van grote nood. Vanuit die doorleving van eigen nood en schuld, wil de Heere dan een uitweg tonen in de kracht van Zijn Geest. Wat dan bij mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. Hoed u er dan voor om u te verontschuldigen tegenover de Heere door u te beroepen op de ernst van uw doodstaat.
Ook onder ons wordt dus het bevel zeker ook gehoord, alleen leggen we de uitwerking daarvan niet in handen van de mens, maar we wijzen de onmachtige hoorder op de kracht van Gods genade in Christus.
Gods gave
Nu zijn er ook wel geweest, die allerlei neonomiaanse smetten hebben ontdekt in heel veel preken en verhandelingen van de zgn. oude schrijvers ( à Brakel, Witsius, van der Groe, Hellenbroek e.a.) en in hun spoor ook bij hen, die zich hun geestverwanten noemen. Genoemde predikers schilderden de weg tot Christus als een afsterven aan de wereld en de zonde en een diepgaande ontdekking aan eigen zonde en verlorenheid. Zij wisten ook van een hongeren dorsten naar de gerechtigheid, terwijl men de zekerheid en de vastheid nog mist.
Hoe komt men nu tot een beschuldiging van velen, die zo gepredikt hebben??
In het neonomianisme gaat het geloof en de eis daartoe gelden als een voorwaarde, waaraan de mens zelf moet voldoen. Hij wordt slechts gerechtvaardigd, als hij voldoet aan de voorwaarde van het geloof.
Men hoort dit voorwaardelijke ook in een gedachte als deze: wie niet aan zijn schuld is ontdekt, kan ook geen heerlijkheid zien in de Heere Jezus. Deze gedachte komt overeen met bijvoorbeeld Jeremia 3:13: "Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de Heere, uw God, hebt overtreden…..”. Of nemen we de bekende woorden uit Jesaja 55: "De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich zijner ontfermen….”. In deze en talloos veel andere teksten wordt een bepaalde weg gewezen om te komen tot de vergeving der zonden.
Al heel snel zou men zo’n zin als een voorwaarde kunnen opvatten. Eerst ontdekking en bekering, en daarna de kennis van Christus. Denkend aan de bekende beloften, zou men kunnen menen dat de Heere Jezus alleen de vermoeiden en belasten roept en de anderen niet. Of dat de Heere in Jesaja 55 alleen de geestelijk dorstigen roept. IK denk ook aan teksten zoals in 1 Cor.11:31: Indien wij onszelf oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden. De Heere Jezus geeft het ook aan als Hij zegt: die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.
Maar vergis u niet.
De Heere roept de einden der aarde, Hij roept dus alle mensen. De mensen (in het algemeen) worden geroepen tot bekering en geloof (DL. I,3). Heel vaak vinden ter onderstreping hiervan het woord: een iegelijk (die door Mij ingaat, zal behouden worden). Paulus heeft zich in zijn prediking gericht tot allen die hem hoorden.
Hier wordt geen enkele voorwaarde gesteld.
Als we dan toch horen dat de Heere Zijn beloften menigmaal adresseert aan treurenden (Jes.57:18) en aan verdrukten en door onweders voortgedrevenen (Jes.54:11), enz. enz., dan hebben we daarin niet te doen met een voorwaarde die de mens moet vervullen, maar dan wordt daarin de weg aangewezen waarin mensen kunnen komen tot het geloof in Christus. Het is een voorwaarde, die de Heere Zelf wil en zal vervullen. Het is geen werk van mensen, maar een gave van God.
Misschien worstelt u zelf met deze dingen. U ziet uit naar meer ernst, naar een dringender zoeken van de Heere, naar een radicale uitwerking van de bekering, maar zolang u dit bij uzelf niet waarneemt en opmerkt, is Christus verre van u. Dat klemt temeer daar ook Gods Woord deze zaken als noodzakelijk voorstelt. Er zou veel meer ernst en dringend zoeken in ons hart gevonden moeten worden en we zouden meer een Godzoeker moeten zijn dan een hemelzoeker. Het wordt nog moeilijker als in een onderscheidenlijke preek allerlei schijnvormen van vroomheid worden ontdekt, zodat u voor uw gevoel niets overhoudt.
Men kan dan aan een andere kant wel eens horen dat het allemaal zo niet nodig is, maar bedenk dan dat de Heere het Zelf is, Die deze dingen ontdekt. Wat u mist, hebt u nodig! We gaan een verkeerde kant op, als we genoegen gaan nemen met een aangepaste bevinding.
De grondfout ligt niet daarin dat u meent dat u met meer ernst en drang de Heere zou moeten zoeken en dat u verbroken zou moeten zijn onder uw schuld, want dat is inderdaad nodig. Maar de misvatting ligt daarin dat u meent dit ooit in eigen vermogen te kunnen bereiken. Het functioneert als een blokkade en een obstakel. Zolang u niet ernstiger denkt te zijn, houdt het u af van de weg tot Christus. U zoekt deze dingen buiten het geloof in Christus.
We leren dat er niets vanuit de mens kan dienen tot de zaligheid. Daarom zult u in eigen kracht nimmer de gestelde maat bereiken. Alles aan uw kant blijft onvolkomen en uit u kan geen vrucht komen tot in der eeuwigheid. Gelukkig is er Eén, Die dit alles geven kan. Hoe meer u de noodzaak gevoelt, des te meer zult u met Maria te vinden zijn aan de voeten van de Heere Jezus, Die onderwijst en Die u geven kan en wil, wat u zelf niet bereiken kunt.
Werp u dan voor Hem neer en raak de zoom van Zijn kleed aan. Die vrouw mocht dat niet eens doen, want ze was onrein, maar haar geloof drijft haar tot Christus. Dat is de weg die de Heere ook u voorschrijft. En als u Hem gevonden hebt, dan zal uw ernst en uw begeerte en uw drang toenemen, vanuit Hem. En ook dan blijft u een zondaar, vol gebrek, maar daardoor zult u ook dagelijks meer Hem blijven nodig hebben. Er staat in de Heidelberger dat men alles moet en kan vinden in Christus. Hij heeft alle voorwaarden voor de Zijnen vervuld en Hij wil deze ook uitwerken in hun hart.
Gods wil
Als u allerlei gestalten in uzelf zoekt, dan bent u nog onder de wet. U kunt dit alles alleen verkrijgen vanuit het evangelie, vanuit de verdienste van Christus.
Ik eindig met u enkele personen te schetsen die een bepaalde verhouding tot de wet stonden. Ze leefden alle drie in de tent van Abraham (Gal. 4:20-31).
Daar was allereerst Hagar, de dienstmaagd van Sara. Paulus ziet in de persoon van Hagar een uitbeelding van het werkverbond. Weliswaar had ze een zoon en Sara niet, maar ze bleef desondanks dienstbaar. Deze Hagar en haar zoon Ismaël staan model voor allen die leven buiten de volheid van Christus. Alles wat men voortbrengt, is en blijft een werk van de wet. En zo is het. Wat kan er veel zijn, terwijl het nog voortkomt vanuit de wet. We kunnen vruchtbaar zijn zoals Hagar en toch daarmee dienstbaar zijn en leven onder de wet. Zo zag de apostel Paulus het in zijn dagen gebeuren met het Jeruzalem, zoals hij de stad kende. De stad liep over van eigen vroomheid en men zocht het in de eigen werken, zoals bidden, vasten en aalmoezen geven, enz. Het was dienstbaar met haar kinderen. Zo kunnen we dat ook onder ons waarnemen. Hoeveel kerkgangers zijn er niet, die geen weet hebben van eigen onvruchtbaarheid en nood, terwijl men frank en vrij denkt te zijn. Aan geen ding gebrek. Men leeft als Hagar in stille gerustheid.
Daartegenover ziet Paulus dan Sara. Met haar staat het geheel anders. Ze is de vrije echtgenoot van Abraham. Deze vrijheid is een groot goed en verheft haar ver boven haar slavin. Zij is beeld van de kerk, die leeft uit de vrije genade van Christus, vrijgemaakt van de banden der wet. Er is alleen in haar leven een levensgroot gebrek: ze is onvruchtbaar, ze heeft geen kind. In één opzicht lijkt haar slavin haar meerdere te zijn. Toch zegt Gods Woord nu: Weest vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! Vrolijk zijn in onvruchtbaarheid. Vrolijk zijn in het besef van uw grote gemis. U hebt dit en dat niet, u mist alle goeds en toch vrolijk? Ja, dat kan nu vanuit Christus. In Hem heeft een onvruchtbare kerk alles. Niet maar een wettische vruchtbaarheid, maar een evangelische vrijheid. Deze vrouw heeft echter vanuit Gods genade toch een kind, maar dan bestaande in de belofte, haar gegeven. Daar kan en mag ze rijk uit leven; op Gods tijd zal de Heere het goed maken.
Dan is daar Abraham, de vader aller gelovigen. We kijken naar hem op en vermoeden dat hij op grote geloofshoogten zich verheft.
Toch ligt dat anders. Hij leeft in het dilemma tussen deze beide vrouwen, die nu beiden ook een zoon hebben voortgebracht. In zijn hart houdt hij zowel van Ismaël alsook van Izak. Hij is beeld van zovelen die aarzelen tussen het een en het ander, tussen Christus en de wet. Ismaël was toch ook een kind van hem? Zou hij met hem moeten breken? Het was echter wel zo, dat deze Ismaël een zoon van berekening was. Zuiver een product van menselijke en eigengereide overwegingen. Dat had nooit gebeurd moeten zijn! Maar nu zit Abraham er geducht mee.
Sara stuurt aan op een radicale breuk met Hagar en haar zoon. Die eis was onverbiddelijk hard en leek onmenselijk wreed. Maar het moest wel omdat Ismaël, die ruim tien jaar ouder was, hoogmoedig neerkeek op Izak en hem dagelijks bespotte. Dat viel niet alleen bij Sara verkeerd maar het bracht dagelijks twist en ruzie in de tent.
Abraham kan er niet toe komen hen weg te zenden, zoals Sara wil. Hij leeft bij de wens: "Och, dat Ismaël leve voor Uw aangezicht”. Deze woorden had hij gezegd toen er nog geen Izak was. Hij toonde daarmee geen echte behoefte te hebben aan een Izak als de vervulling van Gods belofte. Hij had genoeg aan Ismaël. Zo kan een diep gelovig mensenkind genoeg hebben aan de eigen wettische werken en zo kan hij het stellen buiten de genade Gods in Christus. Daarom wilde hij ook geen gevolg geven aan de wens van Sara om de dienstmaagd uit te werpen. Maar Sara bleek gelijk te hebben in Gods ogen. We mogen en moeten niet blijven hinken op twee gedachten, tussen de dienstbaarheid en de vrijheid, tussen wet en evangelie, tussen Mozes en Christus.
Werp de dienstmaagd uit en haar zoon! Breek met alle eigen wegen en middelen en houd het alleen met de belofte, met Christus, met het genadeverbond in Hem.
Als Abraham daar nu nog last van had, wat zullen wij dan zeggen? Ook wij willen leven tussen Sinaï en Golgotha. We willen steunen zowel op onze eigen werken, zoals onze gebeden en bevindingen en ook tegelijk wel op Christus. Maar die beginselen gaan niet samen. Want zij die naar het vlees geboren zijn, vervolgen degenen die naar het vlees geboren zijn. Deze knoop is zwaar en sterk. Als deze wordt doorbroken, ligt de weg vrij voor het leven uit Christus.
Gelukkig als van ons gelden mag: "Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije”.
Voorwerpelijk – onderwerpelijk 2009
Meermalen heb ik in het verleden het bekende onderscheid voorwerpelijk en onderwerpelijk gebruikt. In de geschiedenis van onze kerken zijn deze woorden bekend geworden. Een jonge lezer van ons blad vroeg me naar de betekenis van deze woorden. Ik heb hem wel een persoonlijk antwoord gegeven, maar het lijkt me goed ook in ons blad aan deze woorden enige aandacht te geven.
Ik heb, net als de vraagsteller, het boekje van Ds. I. Kieviet, getiteld: Voorwerpelijke – onderwerpe-lijke prediking eis der Schrift, erbij gezocht. Deze Ds. Kieviet stond destijds o.m. in Baarn. Hij heeft zich vooral bezig gehouden met allerlei vragen rondom de bevindelijke prediking. Een markante persoonlijkheid. In Baarn (dit ter inleiding) was als een wonder plaats gekomen voor een predikant van de Gereformeerde Bond. In die vacature werd hij beroepen en hij kwam zodoende in die gemeente. Als er ’s morgens een confessionele predikant had gepreekt, zei Kieviet ’s avonds: Jullie hebben vanmorgen onder een valse leer gezeten. Hij was dus nogal onomwonden in zijn benadering. Toen hij werd bevestigd, wijdde zijn bevestiger uit over het wonder dat er nu een predikant als Kieviet mocht worden bevestigd. In Baarn kerkten veel mensen die behoorden tot de elite van het dorp. Deze behoorden echter meestal tot de confessionelen; geen vrienden van de prediking van Kieviet. Het moet toen gebeurd zijn dat de bevestiger opgaf psalm 126. Toen hij was toegekomen aan de regels: " toen hieven zelfs de heidenen aan, God heeft bij hen wat groots gedaan”. keek hij bij het woord "heidenen” veelbetekenend en met een hoofdknik naar deze groep mensen, die daarna, zo heet het, nooit meer in de kerk kwam. Wel een heel straffe benadering! Deze Ds. Kieviet gaf in zijn prediking ook ruimte voor de "vierschaarbeleving”, een term, die ik nu niet nader verklaren kan, maar die misschien een nieuwe vraag oproept.
Welnu, Kieviet schreef zijn boekje en gaf daardoor bekendheid aan de hierboven vermelde woorden. Wat betekenen deze woorden precies? We kunnen de beide begrippen ook weergeven met de woorden: objectief en subjectief, echter weer niet met de begrippen: theoretisch en praktisch. Ik kan objectief spreken over een huis, zonder dat ik allerlei gevoelens van waardering of afkeuring ter sprake breng. Ik onthoud me dus van allerlei menselijke subjectieve meningen en oordelen.
Dit voorbeeld kan ons een beetje helpen om de betreffende woorden te verklaren. Voorwerpelijke prediking handelt over het evangelie "op zich”. Zoals het in de Bijbel staat. Meer objectief, zonder dat we spreken over onze persoonlijke verwerking en onze bevindelijke doorleving. Misschien zeg ik nu al iets te veel. Want Gods Woord zelf is reeds bevindelijk van aard en heeft reeds in zich de persoonlijke verwerking van het evangelie. Schriftuurlijk preken in de goede zin is al bevindelijk preken. Ik geef enkele voorbeelden: Nathan gaf aan David het Woord van God door over zijn zonde in de vorm van een verhaal; David dacht helemaal niet aan zichzelf. Het werd echter persoonlijk, dus onderwerpelijk, toen Nathan zei: "Gij zijt die man”. Of deze tekst: "De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien” (Luk.24:34). Het eerste is de meer obtiektieve, voorwerpelijke waarheid (waarlijk opgestaan), het tweede meer de subjectieve, onderwerpelijke beleving van Simon. In 1 Cor.15 meldt Paulus de opstanding: ik maak u bekend het evangelie dat ik u verkondigd heb….enz. In alle verschijningen die hij dan noemt, ligt al een schat aan bevinding. Echt strikt persoonlijk wordt het als hij zegt "ten laatste van allen is hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien”. Of: "Gelijk een appelboom onder de bomen des wouds, alzo is mijn Liefste onder de zonen (voorwerpelijk); ik heb grote lust aan Zijn schaduw en zit eronder en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet” (Hoogl.2:3). Deze tweedeling vindt u in ontelbaar veel meer teksten.
Vroeger hadden de meeste preken een bepaalde vorm, een indeling, die duidelijk maakt wat deze woorden betekenen. Voor de tussenzang werd de tekst verklaard. Heel stipt en uitvoerig. Het gebodene werd met heel veel schriftplaatsen onderbouwd. Men noemde in die tijd de preken ook wel leerredenen, en inderdaad kunnen we wel zeggen dat het zeer sterk lerend en onderwijzend was. De gemeente van nu zou er moeite mee hebben. Na de tussenzang kwam dan de toepassing. Er waren onbekeerden, bekommerden en verzekerden in de gemeente. Deze werden dan vaak apart, vanuit die tekst, aangesproken. Wij kennen dat gebruik zo niet meer; de toepassing is hopelijk doorgaans door de hele preek verwerkt.
Het mag dus wel duidelijk zijn dat deze voorwerpelijke prediking van het hoogste belang moet worden geacht. Gods Woord moet tenvolle aan het Woord komen en het vraagt een diepgaande verklaring. In de geschiedenis van onze kerken (ik heb het dan over een vijftig jaar geleden) sprak men over bepaalde predikanten als over voorwerpelijke dominees. Hoorders misten er het strikt persoonlijke element in, naar hun persoonlijke mening althans. Maar als wij nu deze voorwerpelijke preken lezen, moeten we zeggen dat de meeste ervan diepgravend en geestelijk van setting waren. Het waren gedegen vertolkingen van hetgeen de Heere in die tekst wilde bekend maken.
Wat boden dan de onderwerpelijke preken meer, wat was de toegevoegde waarde ervan? Men zei wel: waar de een al "amen” zegt, gaat de ander nog verder. Er werd meer uitwerking gegeven aan de persoonlijke spits, aan zaken als bevinding en beleving (ik vermijd het verwante begrip "ervaring”, want dit is wel een modern woord,, maar het dekt niet de inhoud van de beide andere woorden) en het werk van de Heilige Geest, Die in alle waarheid leidt. In mijn jeugd heb ik nog mensen gekend, die pas echt begonnen te luisteren na de tussenzang, dus bij de toepassing. Het andere lag boven hun bevattingsvermogen of buiten hun eigenlijke interessesfeer, wat natuurlijk onjuist was.
In de onderwerpelijke prediking komen de zaken van de doorleving aan de orde. Hoe ontdekt de Heere mensen aan hun schuld en hoe mogen zij Christus door het geloof leren omhelzen? Wat is het verschil tussen schijn en zijn, tussen ware en valse genade? Hoe komen zij ertoe om hun zaligheid niet te zoeken in het eigen hart, zodat het buiten hen in Christus wordt gevonden? Hoe leren we de drie Personen in ons hart kennen en op welke wijze krijgen we deel aan rechtvaardiging en heiliging? Voor zulke vragen werd een grote plaats ingeruimd in de prediking uit die tijd, zoals deze klonk in onze kerken. Gebeurt dat dan nu niet meer? Zeker nog wel, maar iedere tijd heeft zijn eigen vertolking en het is onmiskenbaar dat deze vertolking toen een heel sterk accent aan de preek gaf.
Ja, het gebeurt zeker ook nu nog en ook door dienaren van nu. We trachten dat te doen zoveel als in ons vermogen ligt. Maar tegelijk moet worden vastgesteld dat de prediking over de volle breedte van de kerk heel veel verloren heeft aan kracht en diepgang.
We konden er al gelukkig mee zijn, als er werkelijk voluit voorwerpelijk zou worden gepreekt op elke kansel. Maar gebeurt dat? In veel moderne preken wordt de tekst niet meer zo sterk uitgewerkt. Er wordt uitgehaald wat voor ons nog relevant en van belang is. Met het grote gevaar dat we er uit halen wat wij mooi vinden en ons aanspreekt. We laten liggen wat we niet begrijpen of wat niet op ons boodschappenlijstje staat. Er is veel wat voor de moderne mens niet meer van het hoogste belang is. Wezenlijk zaken zoals de vergeving der zonden en de heiliging van het leven. Wat de mens van deze tijd raakt, zijn zaken als nabijheid en zingeving. Gods Woord wordt toegesneden op de behoeften van de mens. Ik wil beslist geen afbreuk doen aan ernstige ijver van velen om het Woord van God te vertolken, maar de eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat hier een van de oorzaken ligt van de geestelijke vervreemding. Wij hebben daar als predikanten, misschien goedbedoeld, aan meegewerkt door bijvoorbeeld in te spelen op de zucht naar versimpeling van de preek. Of door die accenten in te slikken, waarvan je bewust weet dat deze niet populair zijn bij de gemeente van nu. Veel preken zijn zo overmatig vriendelijk en zoetelijk, te weinig krachtig en scherp als het bekende tweesnijdend scherpe zwaard. Er wordt ook zo vaak van uitgegaan dat men het wel eens is met de Heere en dat we delen in de werking van Gods Geest. Ik heb een vrouw gekend, die zei: "Ik houd van een eerlijke preek”. Of we er altijd van houden is nog maar de vraag, maar Gods volk heeft daar wel echt behoefte aan en vraagt er ook naar.
Zijn we er onbewust niet gevoelig voor wat de gemeente van de preek zegt? Hier ligt voor iedere dienaar schuld, voor mij en voor anderen. Maar het gaat er wel om dat we trachten op onze hoede te zijn voor dit gevaar.
Dus hebben we echt behoefte aan de zuivere schriftuurlijke, voorwerpelijke prediking. De preken zouden winnen aan Bijbelse diepgang; de eerlijkheid van mensen als Nathan, Micha, Johannes de Doper, Paulus, Jakobus enz. is ook nu nog heilzaam voor mij en voor u. Bij elk van de genoemde namen kunt u voorbeelden zoeken van uitdrukkingen die zij toen gebruikten en die nu grote opschudding zouden veroorzaken. Er gaapt niet zelden een kloof tussen het Woord en de kansel van u.
Het voorwerpelijke moet eerst en vooral aan de orde gesteld worden. Daarvan afgeleid komt dan de toepassing breder aan de orde. Dat is nog niet zo eenvoudig. Ieder weet dat teksten soms worden gebruikt en misbruikt om de eigen belevingswereld te dienen. Er is in bepaalde kringen zelfs een pseudo- "bevindelijke” duiding gegeven aan veel teksten. Men legt er dingen in die toch die betekenis totaal niet hebben. In de Oude kerk was het Origines die een diepere, geestelijke zin verbond aan Gods Woord. Ik hoorde onlangs nog enkele uitdrukkingen. Jonathan sprak de woorden: "De pijlen zijn van u af en verder” (1 Sam. 22:22); daarmee geeft men dan aan dat men meer moet leren. Of de vraag van Izak aan Jakob: "Hoe is dit dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon?” (Gen.27:20), om aan te duiden dat men niet zuiver aan het heil gekomen is. Dat zijn vormen van oneigenlijk gebruik.
Maar de diepe geestelijke zin voor onze tijd aan te geven, vraagt meer. Wij zijn geneigd te denken vanuit onze situatie naar de tekst, maar het is beter om vanuit de tekst naar onze situatie te gaan. Toch valt het me vaak op hoe verrassend actueel Gods Woord is. Ook in zaken van beleving en verwerking. Het is onmiskenbaar dat de echte bevindelijke prediking juist ook de moderne mens aanspreekt en in het hart aangrijpt. Heel wat zogenaamde praktische preken van onze tijd zouden overbodig zijn, als we de zuivere geestelijke lijnen van Gods Woord zouden zien en doortrekken. Ik vat samen: een schriftuurlijke preek is een schriftuurlijk-- bevindelijke preek. Gods Woord heeft alles te zeggen tegen zowel het hoofd als het hart. En beide zaken zijn van het grootste belang. Voorwerpelijk- onderwerpelijke prediking: eis der Schrift. Het hoort bij elkaar: "Des Heeren wet nochtans, verspreidt volmaakter glans, omdat ze ’t hart bekeert”; en ook: "Des Heeren vrees is rein, zij opent een fontein van heil, dat nooit vergaat”.
LEVENSBRON 2009
De reeks over het huisbezoek is nog niet ten einde. Ik moet echter nu en dan ruimte maken voor andere zaken, die de aandacht vragen. Actuele gebeurtenissen of ook artikelen in andere bladen, die van belang zijn. Ik trof een artikel aan in het kerkblad van de gemeente Kralingen, geschreven door ds. A. Hoekman. Hij bespreekt daarin een preek uit het verleden van onze kerken.
De inhoud van de behandelde preek van Prof. W. Kremer trof mij, ook al vanwege het feit dat mijn generatie predikanten werd onderwezen in Apeldoorn door deze hoogleraar. Toen ik kennis nam van deze preekbespreking, dacht ik niet allereerst aan de doorsnee preek, die anoo 2009 in onze kerken wordt gehouden; ik dacht gewoon aan mijzelf. Mijn persoonlijke toepassing was dat ik en wij heel veel kunnen leren van hetgeen hier naar voeren wordt gebracht. Ik ben het van harte eens met wat br. Hoekman aangeeft als de twee redenen waarom het nuttig is zich te verdiepen in het verleden. 1. Wat is de chr. Geref. Prediking, zoals deze in het verleden werd gebracht? 2. Wat kan ik er zelf aan onderwijs in vinden? Ik ben br. Hoekman dankbaar dat hij zich op deze wijze heeft verdiept in de geschiedenis van onze kerken. Hopelijk zullen velen met mij hun voordeel willen doen met dit artikel.
‘Uit de Levenbron’
Opnieuw wil ik met u een oudere preek bestuderen met het oog op de vraag hoe binnen onze kerken leiding werd gegeven aan het geestelijke leven. Maar ook om er nu nog onderwijs uit te ontvangen!
Het is een preek van Ds. W. Kremer uit 1929. Deze dominee behandelt een aansprekende stof: Het bezoek van Scheba’s vorstin aan Salomo. (1) De oorzaken van dat bezoek. (2) Het verloop van dat bezoek. (3) De vrucht van dat bezoek. De toepassingen naar het geestelijke leven lopen als een rode draad door heel de preek. De geschiedenis wordt uitgelegd en voortdurend worden er lijnen getrokken naar het geestelijke leven. Deze gedeelten wil ik voor het voetlicht halen.
Nadat Ds. Kremer de mens heeft beschreven die zich niet druk maakt om de vragen van de eeuwigheid zegt hij: ‘Dat wordt anders, wanneer Gods Geest wederbaart. Dan worden de eeuwige belangen vragen, raadselen, die wij zelf zo maar niet kunnen oplossen. Dan wordt door de Geest Gods, Die een Geest der ontdekking is, de vraag aan de orde gesteld: Hoe zal ik voor de Heere bestaan? Hoe zal ik voor Hem verschijnen? Dan komt de vraag der schuld aan het woord: Hoe zal mijn schuld worden uitgewist? Hoe zal ik, de schuldige, met de rechtvaardige God in gemeenschap kunnen komen? Wanneer door God die vragen in ons hart aan de orde gesteld worden, dan leren wij ook tevens onze armoede kennen. Dan worden we gewaar, dat in onszelf het antwoord op al deze vragen niet gevonden wordt. Zeker, we beproeven het wel eens met de redenering van eigen hart, doch het baart teleurstelling. (…) Zal de schuldvraag, de levens- en zaligheidsvraag voor een ontdekt hart, opgelost worden, dan is een andere weg nodig. Dan is nodig, dat onze ziel in aanraking gebracht wordt met de Christus Gods.’
Hiertoe ‘laat de Heere inzonderheid tot ontdekte zondaren uitgaan het gerucht der genade in Zijn Woord.’ De predikant geeft hier de volgende uitwerking aan. Dat is (1) Christus in Zijn Persoon: Hij is God en mens. Dat is (2) Zijn koninkrijk dat eeuwig is. Dat zijn (3) Zijn gaven (gerechtigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest). Door dit ‘gerucht’ verkwikt Hij ‘de zielen Zijner gunstgenoten’. Ds. Kremer: ‘Wanneer het Gode behaagt de Christus bij aanvang in het ontdekte hart te openbaren, dan is Zijn gerucht zo dierbaar. Dan gaat de hoop leven, dat Hij het is, Die hun ziel verkwikken kan en wil. Dan ontwaakt de begeerte met Hem in gemeenschap te komen. Die ‘weg des zoekens’ kan een weg van veel teleurstelling wezen. De Heere beproeft de zoekers soms, zoals bij de Kananese vrouw, door haar schijnbaar van Zich te stoten. Doch in het hart waar ‘de vragen der eeuwigheid’ door God Zelf aan de orde gesteld zijn, zal het zijn: ‘’k Liet niet af mijn hand en oog, op te heffen naar omhoog.’
Die weg van het zoekend hart naar de Heere is ook een weg van zelfvernedering. Dan moeten we van onze troon, waarop we zo graag zitten, af. Dan moeten we buigen en bukken. De weg der genade is een weg tegen onze natuur in. Wij willen die weg eigenlijk niet. En toch alleen, ‘wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren.’
Die weg naar de Heere is ook een weg van belijdenis. Een erkennen dat alle gebroken bakken geen water houden en dat alle paden der mensen geen paden zijn. Een belijden: ‘Nu dan, o Heere, wat is ’t dat ik verwacht? Mijn hope staat op U alleen’.
De zielsgesteldheid van ‘zulk een zoekend hart’ is dan volgens deze predikant: ‘Er is menigmaal geloof, dat hopen doet, dat de Heere degenen, die tot Hem komen, geenszins zal uitwerpen, maar ook niet minder soms bange vrees, die twijfelen doet of er voor zulke ellendigen wel redding wezen zal.’ Ds. Kremer wijst zulke zielen op de meerdere Salomo: ‘De Heere weet wie ze zijn, die in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden. Ja meer nog, het is de Heere Zelf, Die de begeerten en werkzaamheden in zulk een tot Hem vluchtende ziel levendig houdt. Niemand komt tot de meerdere Salomo, tenzij de Vader, Die Hem gezonden heeft, hem trekke. Het is die trekking Gods, die in schudding en vreze het zoekend hart zoekende houdt. Al wat de Vader de Christus geeft, zal tot Hem komen, en die tot Hem komt, zal Hij geenszins uitwerpen.’
Ds. Kremer verklaart vervolgens de ontmoeting tussen Salomo en de koningin van Scheba en past het als volgt toe: ‘O, hoe menigmaal doen zulke zielen als Scheba’s koningin. In hun zoeken en vragen, pleiten en worstelen om genade voor hun ziel, zoeken zij zo menigmaal om allerlei geschenken mee te brengen om die de Heere aan te bieden tot verwerving van de vrede van hun ziel. Straks ervaren ze echter wel, dat de grote Salomo het niet doet om hun geschenken, maar alleen om Zijns Zelfs wil, uit liefde tot hen, aan wie de wijsheid ontbreekt. Uit loutre genade zal Hij leiden ’t zacht gemoed in het effen recht des Heeren. Dat is voor het zoekend hart zo moeilijk te leren, dat de genade Gods niet wordt ontvangen in de weg van het werkverbond, maar uit louter genade. (…) Wanneer de Heere Zich echter openbaart als Salomo aan Scheba’s koningin, dan blijven de geschenken vanzelf achterwege, dan wordt het een opzien naar de enige Borg en Middelaar, Jezus Christus. Dan geeft de Heere vertrouwen des geloofs, dat doet uitgaan tot en schuilen bij Hem. (…) Zalig voorrecht, als de Heere Zichzelf bekend maakt in Zijn bereidwilligheid om de zaak der zaligheid van een in zichzelf schuldig zondaar te willen overnemen. Zalig, als de Heere Zich openbaart in Zijn algenoegzaamheid om zulks te kunnen doen. Dan worden, als bij Scheba’s koningin, al onze vragen door ’s Heeren antwoorden opgelost. Dan wordt des Heeren Woord een woord voor ons; Zijn werk een werk voor ons.’
De predikant benoemt vervolgens de gevolgen/vruchten van dit alles voor de gelovige. In de eerste plaats: ‘Wanneer het naar God bekeerde hart de Heere mag vinden en de bange vragen aan onze zijde door blijde antwoorden des Heeren worden beantwoord, dan gaat de Heere aan de Zijnen ook wel eens ontsluiten hoe dat nu mogelijk is. Dan leert de Heere Zijn volk verstaan, dat alles, wat ze ontvangen, verbondsweldaden zijn, die hun oorsprong vinden in het beminnen Gods van een schuldig en in zichzelf onwaardig volk. De laatste grond, waaruit alle heil vloeit, ja, waaruit de meerdere Salomo voor Zijn volk geboren werd, is de eeuwige verkiezing Gods. Dan wordt het gerucht een eeuwige zekerheid.’ In de tweede plaats leeft de dankbaarheid in het hart. Echter: ‘De ervaring is menigmaal zo smartelijk, dat het willen wel bij ons is, maar het volbrengen zo weinig gevonden wordt.’ Een derde vrucht is verrijkt te zijn door de Heere. Kremer: ‘Gaf de koningin van Scheba van het hare, Salomo gaf naar zijn vermogen tegengeschenken. Treffende vergelijking ligt hierin van wat de Heere met de Zijnen doet. Wanneer Zijn kinderen, door liefde gedrongen, Hem hand en hart leren geven, leren ze al gevende rijker worden uit Hem. De meerdere Salomo is gekomen, opdat Zijn volk leven en overvloed hebben zou. Het leven is reeds veel, maar den overvloed leren ze juist meer kennen, naarmate zij zich meer aan den Heere leren kwijt worden. Hij geeft dan niet alleen naar hun behoefte, dat is reeds groot en zalig, maar wanneer Hij geeft naar Zijn vermogen, dan moeten zij uitroepen: Mijn beker is overvloeiende; immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens en ik zal in het huis des Heeren blijven tot in lengte van dagen.’
Tot zover ds. Hoekman. Aaan het slot nog een korte overweging mijnerzijds. Deze preek is van begin tot eind een Christologische preek. Christus staat in het centrum. Dat heeft ook met de tekst te maken, die hier duidelijk stof voor biedt. Het is tenvolle bediening van het Woord en opening van de Schriften. Teglijk ziet u ook hoe deze Christus nu bekend gemaakt wordt in het hart van hen die van verre staan en van verre komen. Dat geloof, hier voorgesteld, ook in de ontwikkeling en de voortgang ervan, kent schuchterheid en weet van de zoom van Jezus’ klederen. Maar dan is het ook zo aansprekend, hoe Christus in de prediking tot een zoekend mens wordt gebracht. Dat zien we hier heel duidelijk.
Uit mijn jeugd herinner ik mij dat de prediking binnen onze kerken werd onderscheiden in de tweeslag: voorwerpelijk en onderwerpelijk. Een voorwerpelijke preek was er een, waarin het heil van God uit werd voorgesteld aan de gemeente. De genadeweldaden in de etalage van de prediking. Een onderwerpelijke preek betrok daarbij ook de persoonlijke beleving van de zondaar. Dan blijft het niet in de vitrine, maar wordt het ook aan de man gebracht. Om voorgangers zo aan te duiden, heeft geen groot belang. Het onderscheid zelf is nuttig om het in gedachten te houden bij het maken van een preek.
Het is duidelijk dat de hier besproken preek zeer sterke onderwerpelijke, lees "bevindelijke” lijnen heeft. Prof. Kremer zelf zou nog liever spreken van "geestelijke” leiding. Ik wil, het zij nogmaals onderstreept, de eerste zijn om te zeggen dat ik hier veel onderwijs in vinden kan. Ik erken daarmee dat wij in onze tijd over de volle breedte van de kerk toch iets missen van wat hier te vinden is. Het is moeilijk aan te duiden, wat dat is. Ik weet zelf bij ondervinding dat de persoonlijke uitwerking het moeilijkste deel van de preek is. Tijdens de biddag preekte ik over de bekende tekst uit Hosea 2: "Daarom, ziet, Ik zal ze lokken….” Het woord "lokken” trof mij toen bijzonder. Lokken en naar het hart spreken. Dat is niet zo maar een boodschap brengen, het is een schuw kind naar je toe halen met beloften en vriendelijke woorden. Dat vooral heeft de prediking destijds gestempeld. Dat betekent niet dat we nu een hard oordeel uitspreken over de preken van deze tijd. Maar wij missen op en onder de kansel de kracht van dit geestelijke klimaat. De prediking mag niet verzakelijken en aan warmte verliezen. Natuurlijk zijn er ook nu nog, die daar veel van hebben. Maar er is wel verschil. Tot dat warme klimaat behoort ook een volk in de kerk, dat gelokt moet worden, omdat ze met vreze des doods bevangen zijn. Omdat ze behoren tot de ongetroosten, de door onweders voortgedrevenen, de missende zondaren. Omdat ze worstelen met de vraag: Hoe kan ik zalig worden, zo een als ik ben? Voor zulke mensen is het een dagelijks wonder, als de kruimels van de tafel vallen.
In een jubileumuitgave van de Levensbron, enige tijd geleden, werden preken opgenomen uit het verleden en uit het heden. Soms over dezelfde tekst, door voorgangers uit hetzelfde geslacht. Enerzijds vond ik deze uitgave op die manier niet gelukkig gekozen: het verschil kwam wel heel duidelijk uit tussen toen en nu, afgedacht van de vraag hoe u en ik dat nu waarderen. Anderzijds heeft men misschien juist wel willen aangeven dat er grote verschillen zijn. Laat ik aannemen dat de redacteuren hebben willen aangeven dat de prediking binnen onze kerken rijkdommen bevatte. Zo opgevat was er heel veel te leren. Zo is het ook met de hierboven besproken preek. In ieder geval is het nodig en nuttig uw geschiedenis te kennen. En ervan te leren!
DE LEERDIENST
Heidelberg
Tijdens de kerkvisitatie komt de Heidelbergse Catechismus meer dan eens aan de orde. Er wordt gevraagd of de Catechismus elke zondag op de preekagenda staat. Geen enkele deel mag worden overgeslagen. Ook onder de vragen die gesteld worden in vacante gemeenten, brengt de kerkvisitator de catechismusprediking ter sprake.
De mogelijkheid wordt gesteld, dat er in plaats van de Catechismus gepreekt wordt uit een der twee andere belijdenisgeschriften, namelijk de Dordtsche Leerregels en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het zal voor vacante gemeenten niet eenvoudig zijn om preken te lezen die deze twee andere belijdenisgeschriften behandelen. Het komt voor dat door kerkenraden van vacante gemeenten aan de gastpredikanten gevraagd wordt te preken over een zondag van de Heidelberger. Vooral emerituspredikanten zullen dat verzoek welwillend in overweging nemen. Zij zullen het met mij als een gemis ervaren dat de geregelde catechismuspreek niet meer van zondag op zondag aan de orde komt, nu zij geen gemeente meer hebben. Dat is een schaduwkant.
Het is opmerkelijk dat de jarenlange catechismusprediking toch telkens weer nieuw is; er behoeft geen gewenning op te treden. Ook geen verzadiging. Er kan ook door de loop der jaren telkens weer anders over dit leerboek gehandeld worden.
Toch bestaat ook de neiging bestaat alom om enigermate de hand te lichten met de catechismuspreek. Deze wordt soms te snel ingeruild voor de vrije teksten uit de Bijbel. De belijdenis der kerk heeft de wind van onze tijd niet mee. Een deel van de gemeente vindt deze preken moeilijker dan bijvoorbeeld een geschiedenis uit de Bijbel. U misschien ook wel. Dat moest toch maar niet zo zijn, want het duidt op een gemis aan kennis en het zou kunnen zijn dat we een "vergetelijk hoorder” geworden zijn. Wie de lessen van de catechisatie van weleer goed heeft bijgehouden, kan veel vreugde beleven aan de Catechismus. Enige tegenzin tegen ons leerboek heeft ook bij velen te maken met een bepaalde verwaarlozing van de kerkleer en de belijdenis. Hier kan men invloeden opmerken van de evangelische richting. Tegenstanders van voorheen verwoorden hun wensen vaak met de leus: Niet de leer, maar de Heer’. Of men speelt de belijdenis uit tegen de Bijbel. Geen papieren paus, zoals men wel zegt. Legt de belijdenis niet een drukverband over de Heilige Schrift? Wordt onze vrijheid erdoor niet beperkt? Hoe wonderlijk ook: juist diegenen die pleiten voor de Bijbel tegen de belijdenis, doen dit uit een zeker verzet tegen de gehéle Bijbel.
Er zijn dan drie formulieren van enigheid, die allen wel bepreekt worden. Zeker moet de Heidelberger de primeur blijven houden. Hoe verhoudt zich de Catechismus met de twee andere belijdenisgeschriften? Daarover wil ik in dit eerste artikel iets zeggen.
Naast de Catechismuspreek kwamen de Leerregels van Dordrecht in beeld. IK weet eigenlijk niet of het altijd al zo geweest is. In ieder geval de laatste halve eeuw bestaat er onder veel voorgangers de neiging om de vijf artikelen tegen de Remonstranten bij de prediking te betrekken. Dat lijkt me geen slecht teken en het zullen niet de minsten zijn onder de ambtsdragers, die zo handelen.
Waarom? Zoals u weet gaat het in de Leerregels om het centrale thema van de uitverkiezing. Tevens wordt stelling genomen tegen de dwalingen der Remonstranten, die scherp ontleed worden. Nu weet u ook dat de Catechismus, heel merkwaardig, slechts tweemaal spreekt over de verkiezing, namelijk in de antwoorden 52 en 54. Slechts tweemaal komt de verkiezing, bijna marginaal, aan de orde. Dus stelden de opstellers van de Catechismus de verkiezing niet op de voorgrond. Des te opmerkelijker, omdat andere confessies juist wel veel aandacht gaven aan de verkiezing. We kunnen hier denken aan bijvoorbeeld de Westminster Confessie en ook de Ierse artikelen.
Men kan de verkiezing "a priori” aan de orde stellen. Dat betekent dan dat men uitgaat van de verkiezing, als een beheersend leerstuk; het stempelt al het overige. Er is ook een andere methode, namelijk die van het "a posteriori”. De verkiezing komt dan aan de orde als vrucht van het geloof. Het beeld kan bekend zijn: wie op een smalle weg, aan beide zijden omgeven door diep water, in het nachtelijk duister wandelt, en een auto komt hem met grootlicht tegemoet, zou makkelijk te water kunnen geraken. Hij wordt verblind door de felle koplampen. Maar komt de auto van achteren op de wandelaar aan, dan wordt juist het tegendeel bereikt: de weg wordt verlicht en men wordt zodoende juist bewaard voor ongelukken. Zo behandelen velen de verkiezing as posteriori, van achteren komend. Niet verblindend! Nadat men gekomen is tot geloof en bekering. Als men echter de lijn a posteriori te ver doortrekt, verliezen we de balans. Dat gebeurt als men dogmatisch de verkiezing een plaats geeft in de leer der verlossing. Het maakt verschil of de verkiezing of de raad Gods aan de orde komt in het deel over de verlossing, of in de Godsleer. Het laatste vinden we in de dogmatiek van van Genderen en Velema. Zij spreken hiermee uit dat de verkiezing voorafgaande aan de verlossing behandeld dient te worden.
Olevianus en Ursinus waren duidelijk theologen, die de verkiezing niet op de voorgrond plaatsten en er ook niet mee begonnen. Zelfs lijken zij het Goddelijk welbehagen te ver buiten de horizon te houden. Dit is te sterk gezegd, omdat toch, zonder het woord te noemen, de verkiezing wel als bepalend wordt geleerd in ons leerboek, tussen allerlei delen in. Zakelijk komt u het steeds weer tegen.
Dordrecht
Naast de Catechismus is misschien om deze reden aandacht gegroeid voor de Dordtsche Leerregels. En dat lijkt me een goede zaak. Want in de gemeente leven juist veel vragen rond de uitverkiezing. Belangrijke vragen, die vanuit Heidelberg maar weinig aandacht zouden kunnen krijgen, terwijl Dordt daar juist heel sterk op ingaat. Wie goed luistert naar preken over de Leerregels, kan veel onderwijs ontvangen over de uitverkiezing. Ook de Leerregels beginnen weliswaar met de verkiezing in hoofdstuk 1, voorafgaande aan de leer der verlossing, maar in het eerste hoofdstuk gaat dan toch de prediking van de beloften aan het noemen van de uitverkiezing vooraf. Reeds direct wordt een zondaar, ook een dogmatisch zondaar met een orthodox gewaad, van het rustbed van de lijdelijkheid gejaagd, om te vernemen dat het ongeloof de eigen schuld van de mens is.
Er is veel meer te noemen, waaruit blijkt dat de verkiezing geen "verschrikkelijk besluit” mag worden voor de gemeente.
Nu moeten we oppassen dat we niet allerlei redenen zoeken om aan de klem van de verkiezing te ontkomen. In dat geval zegt men: denk er maar niet aan! Want deze zaak behoort tot de verborgen dingen. Dat is waar. Toch is de verkiezing als geloofsstuk juist wèl geopenbaard. Er mag niet over gezwegen worden. Juist door te zwijgen hierover zullen velen temeer vastlopen met de uitverkiezing. Laten de vragen eerlijk behandeld worden. Laat de verkiezing dus ook gepreekt worden. Paulus sprak er ook over en dan vooral vanuit de zekerheid (Efeze 1).
Hoe deden de Dordtsche vaderen dat dan? Ik noem enkele dingen. Ik schreef zo-even dat in hoofdstuk 1 de verkiezing wordt voorafgegaan door de prediking van het welmenend evangelie. Maar eigenlijk is dat niet absoluut zo, want het allereerste begin van hoofdstuk heeft betrekking op het feit dat de gehele wereld voor God verdoemelijk is. Dat is een wezenlijk begin. Wie dat echt goed leert verstaan, gaat al direct het wonder van de verkiezing opmerken. God doet niemand ongelijk als Hij het gehele menselijke geslacht in de zonde en de vervloeking zou laten. Hebt u dat al eerlijk mogen erkennen? Hebt u de Heere reeds gerechtvaardigd in Zijn recht? Hoe radicaal worden we hier op onze plaats gezet. In uw beste momenten zult u dat toch moeten erkennen dat u al uw rechten kwijt bent?
Dan begrijpt u ook wel dat elk verzet tegen de verkiezing uitgaat van de eigen rechten van de mens. Hebt u meer verdiend dan zonde en vloek? Hebt u de Heere aan u kunnen verplichten door uw goede werken en geloof? Voelt u de verkiezing als onrecht aan, omdat God een mens veroordeelt, bij voorbaat, tot de dood? Zo hebben velen altijd wel gedacht; u en ik ook wel, en misschien bij tijden nòg wel. God zou u geen ongelijk doen, u die elke dag van uw leven hebt gekozen tegen God, u die Hem alle dagen verworpen hebt met een hardnekkige tegenstand.
Ik hoop dat u hiervoor gevallen bent, voor de eerste aanzet van Gods heilig recht. En juist dán zal de verkiezing een groot wonder worden. Het zal een wonder zijn dat daarna toch gesproken wordt over de liefde Gods in Christus en over de prediking van het evangelie tot álle mensen.”Opdat de mensen tot het geloof gebracht worden….” Daar gaat voor een overtuigd zondaar de deur open. En juist door deze volgorde zal die liefde Gods aangebeden worden, als onverdiend en zelfs niet begeerd.
Wie zo aan de hand van dit belijdenisgeschrift zich mag laten leiden, gaat meer en meer troost vinden in het denken en spreken over de verkiezing.
Dat gebeurt ook als er gesproken wordt over de verkiezing in Christus. Hij is de spiegel der verkiezing (Calvijn). Men bracht vroeger vaak bij bovenhuizen aan de straatkant een spiegeltje aan, zodat de bewoners van binnen konden waarnemen wat er achter hen op de straat gebeurde. U kunt ook denken aan de spiegel in uw auto. U zou zonder die spiegel helemaal niets kunnen zien van wat er achter u gebeurt en dat zou gevaar opleveren. Dankzij de spiegels kunt u echter zien wat achter u gedaan wordt. Dat verhoogt de veiligheid.
Zonder Christus verkijken we ons op de verkiezing. Buiten Hem om is er geen enkele troost. Hij verklaart de verkiezing en Hij leidt ook heen tot de verkiezing. Niet eerst de verkiezing en daarna Christus, maar eerst Christus en daarna en in Hem de verkiezing. Dan is de schrik er echt uit. Als Profeet onderwijst Hij in de weg der verlossing, ook dus in de verkiezing.
Hebt u zo mogen luisteren naar de prediking van de Dordtsche Leerregels? U hebt ongetwijfeld daarover wel eens horen preken. U hebt er misschien ook wel eens van wakker gelegen? Men heeft destijds in Dordt veel pastoraal licht ontvangen in deze dingen en dat licht hebben wij ook nu nog nodig.
Om al deze redenen verdienen bij tijden de Dordtsche Leerregels onze aandacht. Men wordt daardoor teruggeleid tot het hart van het evangelie. Door deze preekstof ontkomen we aan de verkeerde mondigheid van de moderne mens, die alles in eigen hand wil houden. Verder worden er allerlei geestelijke raadselen tot een oplossing gebracht, als we geestelijk verstaan wat de Heere hier bedoelt. Er is geen aanleiding voor wanhoop, geen grond voor zorgeloosheid, maar wel een oorzaak van roem in de vrije genade van de Heere. Er is een vast gebouw, opgetrokken naar een gemaakt bestek, en dat gebouw wankelt en wijkt nimmer.
LEERDIENST -2-
Ditmaal wil ik in het kader van de leerdienst enkele opmerkingen maken over de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). Deze belijdenis, opgesteld door Guido de Bres ademt de geest der Reformatie en met name van Calvijn. De Bres wilde de inhoud der Reformatorische leer bij de koning bekend maken, maar het gevolg is geweest dat hij in allerijl moest vluchten. In het tuinhuis, waar hij had gewerkt, werden na zijn vertrek een paar honderd exemplaren van dit geschrift gevonden, welke door zijn vrienden werden verbrand, om alle verdenking later uit te zuiveren. Maar de buren zagen de vlammen en gaven het alsnog aan, met het gevolg dat de hele bibliotheek van de Bres werd verbrand door de overheid. Daaronder waren geschriften van Calvijn, Luther, Melanchton, Zwingli en anderen. De Bres zelf werd in 1567 aan de galg opgehangen; hij bezegelde zijn overtuiging in een blijmoedig geloofsvertrouwen, waardoor zijn einde werd gekenmerkt. De Bres stond dus stevig verankerd op reformatorische bodem.
Dit belijdenisgeschrift onderscheidt zich in uitwerking en indeling van de andere twee formulieren van enigheid. Het is vooral heel opmerkelijk dat er een ruime plaats wordt ingeruimd voor de Heilige Schrift (art. 3 t/m 7). De Catechismus en de Leerregels doen dat in veel mindere mate en wat dat betreft is dit geschrift al een welkome aanvulling. Zeker in deze tijd. De Bres heeft met deze ruime aandacht voor de Heilige Schrift zich naar twee richtingen opgesteld: zowel tegenover Rome alsook tegenover de Wederdopers was het nodig het Goddelijk karakter van de Schrift veilig te stellen. Rome onthield de Bijbel aan het kerkvolk, terwijl de Wederdopers leefden bij het inwendige licht, waardoor zij de Bijbel eveneens buiten spel zetten. Nuttig ook voor onze tijd om deze gevaren te zien. De Roomse kerk leert dat de canon van de Bijbel niet is afgesloten; de traditie en de actuele leeruitspraken van de kerk vullen de Bijbel aan. We zien deze gedachte ook in onze tijd. Dwalingen vertonen zich door de hele geschiedenis heen, in een ander gewaad, maar wel als dwalingen. Het is geruststellend te weten dat er geen open canon is, dat dus de Bijbel afgesloten is en één geheel vormt. Er zijn er, die in de lijn van Rome leren, dat de Goddelijke waarheid zich, al ontwikkelende, aansluit bij de veranderende inzichten. Zo wil men de kerkelijke belijdenis ook wel zien. De NGB gold voor toen, maar wij hebben nu, naast het verleden, moderne vormen van belijden nodig.
Aandacht voor de betekenis van de Heilige Schrift is in onze tijd broodnodig. Het is nog niet zo heel lang geleden, dat er alom in de Gereformeerde Gezindte gesproken werd over de onfeilbaarheid van de Heilige Schrift als het Woord van God. Maar daarin is verandering gekomen. In onze eigen kerken verschenen boeken, die wel een sterk accent legden op de geloofwaardigheid van de Bijbel, maar in mindere mate op de onfeilbaarheid daarvan. Ook in andere verbanden gingen stemmen op, die verholen kritische opmerkingen maakten over de betrouwbaarheid van Gods Woord.
We begrijpen met elkaar wel, dat dit niet maar een van de vele dwalignen is, maar dat met dit artikel het gehele christelijk geloof valt of staat. Heeft de Bijbel geen Goddelijk gezag meer, dan is er geen gezaghebbend beroep meer mogelijk. Er komt dan alle ruimte voor de mens zelf om het eigen meetsnoer te hanteren en zelf uit te maken wat waar en niet waar is.
Op het brede erf van de theologie zijn velen ertoe gekomen om een Bijbel in de Bijbel aan te nemen. Een verschijnsel, dat ieder mens geneigd is te doen, ook wij; maar niet ieder doet dat bewust en uitgesproken.
Als we worstelen met het gezag van de Heilige Schrift, is het goed te weten dat de NGB daarover helder spreekt. Lees de duidelijke taal aangaande de Schrift in artikel 5. De Schrift is er om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. Geen innerlijk gevoel, geen menselijke autoriiteit, maar sola scriptura, alleen de Schrift kan ons helpen. In de Bijbel staat alles zwart op wit. De Heere heeft Zijn Woord gegeven. Dat geldt ook nu. In de Reformatie kwam het Woord weer op de rechte plaats. De Kerk des Heeren kan en mag leven bij de vastheid van het gemaakt bestek. Bij de beloften die de Heere heeft gegeven. Stond dit niet zwart op wit, dan had u geen enkele basis. Het is het profetische Woord, dat zeer vast is en gij doet wel, dat ge daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats (2 Petr.1:19). Het Woord is het zaad der wedergeboorte, het is in staat te bewerken dat doden zullen horen de stem van de levende God. Het is ten leven, maar het onderhoudt en bevestigt ook alle leven. Het biedt ons het brood des levens en daarom is het Woord van God voor ons van onschatbare betekenis. Ook onder ons taant het gezag van de Bijbel. Het staat er met onze Bijbelkennis slecht voor en we gebruiken de Schrift op zeer beperkte schaal. Het Bijbellezen aan tafel raakt meer en meer in onbruik. Gezinsleden eten op onregelmatige tijden en vaak afzonderlijk. Kinderbijbels en dagboeken kunnen eveneens een belmmering zijn voor het geregeld omgaan met het gehele Woord van God. Vroeger werd de Bijbel van begin tot het einde aan tafel gelezen. Vaak een heel hoofdstuk per keer. Men kwam op die manier regelmatig de hele Bijbel door. Nu is veel selectief Bijbelgebruik. De psalmen of de evangelieën genieten bij velen de voorkeur, met het gevolg dar er veel blijft liggen. De Bres zegt: wij geloven zonder enige twijfel al wat daarin begrepen is… Dat kunnen velen in deze tijd niet meer zeggen. Daarom hebben Gods knechten de plicht en de roeping om deze zaken aan de orde te stellen en de NGB kan hen daarbij goede diensten bewijzen. Er zou meer te zeggen zijn over de vraag op welke wijze de Bijbel tot ons spreekt. Maar ik moet me haasten anar een volgende onderdeel.
Naast de grote plaats die de Heilige Schrift hier inneemt, zijn er meerdere onderwerpen, die brede aandacht krijgen. Ik denk dan aan de rechtvaardiging door het geloof en ook het spreken over de kerk.
Sprekend over de rechtvaardiging, komt ook het werk en de Persoon van Christus duidelijk naar voren. Ook dat is voor onze tijd van onschatbare betekenis. U weet wellicht, dat ten tijde van de Hervorming de vraag sterk leefde: Hoe zijt ge rechtvaardig voor God? Dat zijn andere vragen dan die tegenwoordig onder ons leven. De moderne christen zegt meer te leven bij de vraag naar het Godsbestaan: Is er een God? Of hij ziet God meer als de Beschikker van zijn (tijdelijke) leven. Als in Psalm 103 gesproken wordt over vergeving en genezing, dan leeft bijvoorbeeld het laatste in onze tijd veel sterker. De vragen van Luther (Hoe krijg ik een genadig God?) en Calvijn (Hoe komt God aan Zijn eer?) zijn meer en meer op de achtergrond geraakt.
Daarom hoop ik dat bij u en mij de wezenlijke vragen naar verzoening en vrede met God nog in de belangstelling mogen staan. We zouden kunnen zeggen dat het geloof op zich de rechtvaardiging van zijn plaats verdrongen heeft. Beide zaken behoren op elkaar betrokken te worden. Toch hoort u veel meer om u heen spreken over het geloof dan over de rechtvaardiging. De Bres zegt ervan: "Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmee wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen…”(art. 22). Wie het geloof laat heersen over de rechtvaardiging, geeft ruimte aan Remonstrantse dwalingen. Hij laat de zaligheid opkomen vanuit de mens en niet uit God. De rechtvaardiging maakt de kerk tot een rechtzaal, waar de Heere recht oefent over zondaren, door middel van de prediking. Waar dat gebeurt, kan het niet anders of de algehele verdoemelijkheid van de mens komt openbaar voor een heilig God. Daar worden we ingewonnen voor de belijdenis, die de Bres ook noemt in artikel 23: "En daarom moet een iegelijk zeggen met David: Heere, ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand die leeft zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”.
Maakt dat niet onzeker? Is het niet benauwend te spreken over de diepte van onze schuld? Dat is juist niet het geval. "En daarom houden wij dit fondament altijd vast, Gode al de eer gevende, ons vernederende en bekennende zodanig als wij zijn …, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus alleen, Dewelke onze is, wanneer wij in Hem geloven”.
Terwijl de Dordsche Leerregels meer spreken over de persoonlijke doorleving van het heil in Christus, vinden we in de NGB meer de onaantastbare vastheden gegeven, welke buiten de mens liggen in Christus. Dat is de bijzondere bekoring van het preken over de NGB. Deze artikelen staan ver verheven boven allerlei gemoedelijkheid en gevoeligheden, die in feite de mens niet verder brengen. Het gaat dan niet zozeer om alles wat een mens kan beleven en meemaken en over alles wat hij in zich bevindt, maar de gronden liggen in de grote werken Gods. Wie dat wil zien, kan terecht bij de NGB. Deze zakelijke prediking hebben we nodig.
We hebben het over de leerdienst. In verband hiermee werd mijn aandacht getroffen door een artikel in het KvhN. Het ging over de jeugddienst. Eens per maand, zo las ik, een jeugddienst. Daarnaast ook Kom-in diensten. Ouderen mijdden deze diensten enigszins. Soms is er een reactie: "O nee, niet weer een dienst met al die Opwekkingsliederen en al dat lawaai”. Andere muziekinstrumenten in de dienst, zoals een drumstel, gitaar, basgitaar, saxofoon e.d. We moeten reëel zijn, zo zegt de scribent: niet- kerkelijke jeugd krijg je niet binnen de deur met behulp van een stevige, zware donderpreek. Kerkelijke mensen wel, zo vraag ik? Ik zou trouwens niet weten wat de schrijver met die aanduiding bedoelt. Men zou uit het artikel kunnen opmaken dat ouderen dus niet goed weten waarheen te gaan voor een tweede dienst, een leerdienst.
Ik dacht wel: wat kán er toch veel! Het wordt als de gewoonste zaak van de wereld meegedeeld. De classis stelt er geen vragen meer over. Het kan allemaal. Net als wat ik diezelfde avond las: een advertentie voor een pastoraal werker (m/v). Alle pastorale taken worden gevraagd, behalve de verkondiging. Ook heel gewoon, als het een vrouw is. Men heeft altijd gesust en gezegd dat de verschillen meevallen. Intussen weten we nu wel beter. Wat liggen onze kerken dan uiteen.
Ik preek meestal in gemeenten, waar de avonddienst evenveel mensen trekt als de morgendienst. Ik was laatste in een gemeente waar dat niet zo was. ’s Avonds heel veel mensen afwezig. Ik dacht: wat laten de gemeenteleden elkaar ook in de steek tijdens die diensten. Wat laten we de Heere roepen.
Al deze overwegingen mogen ons temeer doen smeken om de genade van boven. De leerdienst staat onder druk.
Hoe krijgen we de Catechismus van voorheen terug? Zou dat ooit nog kunnen? Ja, als de Heere het wil, dan kan dat. Als de tijden moeilijk en benauwend gaan worden in Nederland, zal blijken waar we nu echt houvast en steun in kunnen vinden.
En verder: als we de twee diensten nog intact hebben, dan moeten we temeer waken. We hebben er niet genoeg aan, het zit er niet in, nee. Maar de Heere wil in die kanalen wel de stroom des Geestes doen vloeien.
Paulus heeft gezegd: Predik het Woord; houd aan tijdig, ontijdig… Ontijdig, als mensen andere dingen zoeken. Houd aan! Datr is voor alle tijden nodig. Het kon in tijden van voorgheen ook goed verkeerd gaan. De voorgangers van toen werden gemaand de leerdienst te houden, ook als alleen hin eigen gezin in de kerk zou zijn…. Zo kon het vroeger ook zijn. Ik zeg het niet om te nuanceren. Ook door die tijden heen heeft de Heere Zijn kerk in stand gehouden. Hij is machtig dat ook nu te doen.
BEZINNING 2010
Tijdens de bidstond voor de Generale Synode van de Geref. Gemeenten werd opgemerkt dat niet de Synode, maar de preek het voornaamste voor de kerk is. Nu we enkele malen over de GS van onze kerken hebben nagedacht, is het mede in het licht van deze uitspraak, goed dat we nog eens verder blijven denken over de prediking als het hart van de kerk. Er is ook nieuws op dit terrein.
Er werden over de prediking twee uitspraken gedaan, die ik
graag aan u doorgeef. Allereerst herinner ik u aan enkele woorden van Prof. Selderhuis,
uitgesproken bij de opening van het Academisch jaar van de TUA: „Kerken
wilden laagdrempelig zijn, maar hebben dat begrip nauwelijks gedefinieerd. Het
gevolg was dat gemeenteleden terug moesten van vast voedsel naar melk en dat
voor wie nadenkt de boodschap in vorm en inhoud te simplistisch werd om nog
serieus te nemen.”
Dat is een hele zin!De preek werd in vorm en inhoud (!) te simplistisch om nog
serieus genomen te worden. En dit vanwege de laagdrempeligheid. Laat het niet
voldoende gedefinieerd zijn, er is wel stevig gediscussieerd over de
versimpeling van de kerkdienst. En dat van verschillende kanten. Ik heb op deze
plaats scribenten uit allerlei hoeken van de kerken aan het woord laten komen,
die dit hebben gesteld. Het ging van vaste spijzen naar de melk. Een omgekeerde
beweging (Hebr.5:12). In de gemeente der Hebreen was dat eeuwen geleden al zo.
Onze professor pleit voor hooggekwalificeerde predikanten. Het zou heel goed
zijn als bijvoorbeeld in de Wekker de bedoeling van zijn woorden nader zou
kunnen worden omschreven. De indruk bestaat dat hij vooral denkt aan een meer
wetenschappelijke basis voor de preek. Met grondige beheersing van de klassieke
talen incluis. Daar heeft onze tijd behoefte aan, zo meent hij. Ik val hem hier
graag bij. Het was toch ook bijna ongelooflijk zoals het steeds weer gesteld
werd: mensen die steeds meer studeren
voor allerlei opleidingen, zouden de preken niet meer kunnen begrijpen. En dus vierde de versimpeling
hoogtij. In de ene dienst stonden mensen aan een touw te trekken, in een andere
dienst werden briefjes op een kruis geprikt en weer elders werden de voeten van
een kerkganger op de eerste rij gewassen. En dat alles voor de
laagdrempeligheid.
Ik zou vooral willen beklemtonen wat Selderhuis gezegd heeft, namelijk dat dit alles moet geschieden aan de hand van de Schrift. Het gaat niet zonder meer om wetenschap, maar om de geestelijke diepten in de preken. En daarin bestaat de wijsheid Gods. Daar spelen ongetwijfeld kennis en wetenschap een belangrijke rol bij, maar de wijsheid die van boven is, staat daar in rangorde boven. God geve dat deze woorden in de kerk van Nederland weer gestalte mogen krijgen, ook onder ons.
Ik verbind dit met hetgeen een andere hoogleraar, Prof. W.
Verboom, zei over Arminiaanse tendensen
in de kerkdienst. Hij schetst de situatie als volgt: „De preek dient actueel te zijn, aan te spreken, gemakkelijk
in het gehoor te liggen, niet te veel moeite te kosten. De prediker moet
boeiend zijn, creatief, inspirerend, charismatisch. Of, een variant hierop: de
preek moet niet gewoon, maar heel bijzonder zijn. De prediker moet een
bijzondere bevindelijke spreekstijl gebruiken.”
Hoe bekend klinken al deze claims, die het kerkvolk stelt aan de preek. Prof.
Verboom ziet hier Arminianisme. Niet zozeer op de kansel, maar in de bank.
Reeksen voorwaarden gaan de dienst uitmaken in de kerk en de voorgangers voelen
zich bijna gedwongen de hoorders op hun wenken te bedienen. Het is goed dat
gezegd wordt dat het ook kan voorkomen in uiterst bevindelijke kringen. Ook dan
kunnen we ogendienst plegen, als mensenbehagers (Ef.6:6), al liggen daar niet
de grootste gevaren op de loer.
Wat zal de therapie zijn voor deze kwaal? Als we de zaken grondig willen aanpakken, moeten we ons bezinnen op de doorwerking van Gods Geest, uitkomend in bekering en wedergeboorte. Gemeenten en voorgangers hebben bekering nodig. Maar zij moeten zich ook persoonlijk afvragen of zij door de wedergeboorte geestelijke mensen zijn geworden. Want al de gesignaleerde zaken worden door de schrijver van de Hebreenbrief als hoogst ernstig opgevat. Het kan toch niet waar zijn dat geestelijke kerkgangers zulke wezensvreemde eisen stellen aan de prediking? Worden we als kerken wel door de Geest geleid, als we zulke denkbeelden binnenhalen? We komen er niet met meer dogmatiek op de kansel of met langere diensten alleen (al kan dat heel geen kwaad); er is geen behoefte aan moeilijke woorden of aan gewichtigdoenerij, maar het gaat erom, dat we weer eerlijk en gehoorzaam luisteren naar de Schrift: "Dewelke wij ook spreken, niet met woorden, die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende. Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden”.
Als we hiervoor weer oor krijgen, zal de kerkdienst weer een heel ander karakter krijgen. Maar zullen dan niet heel veel leden afhaken en het voor gezien houden? Dat kan heel goed zijn en dat zal zonder verdieping even snel plaats vinden, maar het is nog maar de vraag of dat zo is. Als de prediker weer echt iets te zeggen heeft, dan kan het gebeuren dat de Heere dat gebruiken wil tot opbouw van de gemeente. Naar de wereld toe kunnen we de ploeg niet te diep trekken, maar de kerk is van een andere orde. Onze leden behoren leraars te zijn "vanwege de tijd”. Wat moeten dan de herders niet zijn? Het gesignaleerde Arminiaanse gevaar heeft de kerk verziekt. Er zijn kerkgangers die alleen maar luisteren of de eigen ideeën wel voldoende aan de orde komen. Er wordt vanuit de mens gedacht. We hebben een zeef, een klok, een ontleedmes en oordoppen bij ons. U zult me wel begrijpen. Daar gaan gemeenten en predikanten onder gebukt. Ik las kortgeleden nog enkele preken van M’Cheyne. Daarin spreekt hij op een concrete wijze de gemeente aan op haar specifieke schuld; de dingen blijven niet in het algemene hangen. Dat kan bij ons en in onze tijd zo maar gebeuren. Ik moest vaststellen toen ik dat las, dat we onszelf en elkaar veel te veel ontzien. Vanmorgen las ik de woorden uit Klaagliederen 2: "Uw profeten hebben u ijdelheid en ongerijmdheid gezien en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard om uw gevangenis af te wenden”. Er wordt doorgaans geklaagd dat het volle Evangelie niet klinkt, maar hier staat iets anders en dat verdient evenzeer de aandacht, van u en van mij. Ook daarvan moeten we rekenschap afleggen als we eenmaal voor Gods troon zullen gesteld worden. Waar is het besef dat God spreekt in de prediking en dat Zijn Woord een tweesnijdend scherp zwaard is en een krachtig medicijn tegen alle kwalen?
De woorden van de apostel zijn zonder meer op onze tijd van toepassing: " En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus.
Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijs; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet. Want gij zijt nog vleselijk; want dewijl onder u nijd is, en twist, en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet naar den mens?” (1 Cor.3:1-3).
Ook Paulus werd in zijn dagen door velen niet verstaan. Daarover spreekt Petrus: "En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft; Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf"(2 Petr.3:15,16).
Petrus peilt hier in opdracht van de Heilige Geest de eigenlijke nood van de prediking, die ook reeds in die dagen bestond. Hij echter noemde de dingen die zwaar zijn om te verstaan, wijsheid. En hij beoordeelt de voorwaarden die de hoorders ten onrechte stellen, als een verdraaiing van het Evangelie, dat leidt tot verderf.
De prediking staat op het kruispunt van de wegen die voeren naar de hemel en de hel. In zo’n dilemma is waarheid dringend gewenst. Laat dat besef onder ons levend zijn. Gods eer is ermee gemoeid. En wij varen er wel bij, voor nu en voor eeuwig.
SPURGEON 2011
Dezer dagen las ik het boek van Arnold Dallimore: Charles Haddon Spurgeon. We krijgen hierin een duidelijk overzicht van het turbulente en gezegende leven van deze prediker en tegelijk geeft de schrijver ons ook inzicht in de kern, waarom alles draaide in het leven van Spurgeon. Ik vond hierin genoeg aanleiding om een artikel te schrijven over deze prins der predikers. Het is ongetwijfeld ook van betekenis voor onze tijd.
De Engelse wereld heeft grote mannen voortgebracht. Ik noem dan vooral twee voorbeelden, die de meesten van ons wel enigszins kennen: Bunyan en Spurgeon. Hun invloed strekt zich nog steeds uit over de hele wereld. Spurgeon schreef naast alle andere arbeid, iedere week een preek, die wereldwijd onder de aandacht kwam van ontelbaar veel lezers. Hij vond schrijven slavenwerk, een gedachte waar velen hem in kunnen volgen. "Het is een genot…. om mijn gedachten uit te spreken in de woorden die door mijn geest flitsen op het moment dat ze nodig zijn, maar het is ellendig gesloof om stil te zitten en te zuchten naar gedachten en woorden zonder….. ze te vinden”. Menig predikant zal zich herkennen in deze zin. Gelukkig als we op de kansel iets mogen ervaren van de bediening van Gods Geest. Desondanks beschikte Spurgeon toch wel over een vaardige pen. Zijn preken namen in geheel Europa een grote vlucht; andere talen waarin zijn preken werden vertaald waren Arabisch, Armeens, Bengaals, Bulgaars, Castiliaans, Chinees, Kongolees, Estlands enz. Ik stop deze opsomming, want er volgen nog negentien talen. In Londen en in geheel Engeland legde zijn prediking beslag op het openbare leven. In de Metropolitan Tabernacle heeft hij jarenlang voor onafzienbare scharen gepreekt. Staatslieden en koningskinderen wisten hem hogelijk te waarderen als een dienaar van God. Zijn kerk had 3600 zitplaatsen en nog eens 2000 staanplaatsen, die alle telkens weer bezet waren tot de laatste plaats, terwijl heel velen tevergeefs hoopten op een plaats onder zijn gehoor. Er was een ongekende honger naar het Woord des levens. Eens sprak hij voor ruim 23000 mensen. Nauw verbonden met zijn preekwerk waren vele activiteiten zoals die voor de wezen van de stad en de opleiding van vele honderden van predikanten. Een ongekend werkzaam leven. Lees het zelf eens na als u er meer van wilt weten.
Nu gaat het me daarom niet speciaal. Mij trof bij het lezen vooral de buitengewone bestrijding die hem, naast de zegen die de Heere aan zijn werken verbond, ten deel is gevallen. Spurgeon is voor ons de man van de volle evangelieprediking. Vanwege zijn rijke beloftenprediking wordt hij niet door ieder aanvaard helaas. Het ging hem om de hoofdwaarheden van het christelijk geloof. Ongetwijfeld werd zijn karakter ook gekenmerkt door een zekere strijdvaardigheid. En daar wilde ik uw aandacht op vestigen. Dat kan in onze tijd geen kwaad.
Er zijn twee perioden in zijn leven geweest waarin hij zwaar onder vuur heeft gelegen. Toen hij in de Londense wereld aller aandacht begon te trekken, werd wel duidelijk dat hij de godsdienstige zelfgenoegzaamheid van de massa verstoorde. Door zijn grote intellectuele gaven moest men wel onder de indruk komen van zijn machtige persoon. Daarbij en daarboven echter werd zijn optreden beheerst door de krachtige leiding van Gods Geest. Hij werd door de theologische wereld van zijn dagen daarentegen beschuldigd van brutaliteit in zijn optreden en ook van ketterhaat en fanatisme. Hij werd belasterd en belachelijk gemaakt door de kranten die in Londen verschenen. Veel cartoons dreven de spot met hem. In deze eerste periode keerde hij zich vooral tegen het zgn. Hypercalvinisme (het Evangelie is slechts voor bewuste zondaars); tegelijk was hij een warm verdediger van de leer van de Uitverkiezing, die hij harmonisch wist te verbinden met het vrije aanbod van het Evangelie aan alle mensen. Het toppunt van de vijandschap van velen tegen zijn prediking deed zich voor rond een dramatische dienst in de Surrey Gardens Music Hall. Toen daar tijdens een dienst tienduizend mensen bijeen waren, ontstond er op onverklaarbare wijze paniek, doordat iemand "Brand!” riep. Het kostte zeven mensen het leven en er waren 28 zwaargewonden. Spurgeon kreeg veel sympathie en tekenen van meeleven na deze gebeurtenis, maar hij werd hierdoor ook het mikpunt van bijtend sarcasme, dat hem beschuldigden van hoogmoed en religieus fanatisme. Hij kwam hierdoor in een diepe geestelijke crisis terecht, die hij maar moeizaam en langzaam weer teboven kwam. U kunt zich indenken hoe zwaar dit voor hem geweest is. Wat kunnen Gods wegen dan moeilijk zijn. Hoezeer hebben Gods knechten van alle tijden zware tijden beleefd. Paulus schreef er reeds over: "Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen; Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood; Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende” (2 Cor.5:8-10).
Een tweede periode van strijd brak in later jaren aan, toen de Baptisen Unie van Engeland , waartoe ook de gemeente van Spurgeon behoorde, ten prooi viel aan een zekere geest van verlichting en verval, waartegen Spurgeon krachtig partij koos. Er traden wijzigingen op in het verstaan van de Schrift. De Bijbel werd steeds meer gezien als ook een menselijk boek. Men noemde deze verandering met voorliefde de tijd van het nieuwe denken of de nieuwe theologie. Deze benadering van Gods Woord drong steeds meer door. Spurgeon was hierover ernstig verontrust. Toen hij zich teweer stelde tegen deze gevaarlijke stroom van nieuwe ideeën, vielen velen hem weliswaar bij, maar hij kreeg ook zeer velen radicaal tegen zich. Onder hen waren ook de leidslieden van de Unie, die in andere opzichten door hem bijzonder geacht werden. Het waren mensen uit zijn omgeving, met wie hij zich geestelijk verbonden voelde (Booth, MacLaren, John Clifford). Zij zagen het verval minder ernstig in en waren van mening dat de zuiverheid van de leer kon behouden worden. Het leidde er echter toe dat Spurgeon de Unie verliet (1887), waardoor er verwarring ontstond tussen de voor- en de tegenstanders van zijn besluit. Hij moest hierdoor de steun, ook de financiële steun, die onmisbaar was voor de vele semi-kerkelijke ondernemingen die hij leidde, ontberen. Ik citeer uit zijn verklaring (The down Grade): "Niemand die het Evangelie liefheeft, kan voor zichzelf het feit verhullen dat de dagen boos zijn. Toch is het onze stellige overtuiging dat het met veel gemeenten veel slechter is gesteld dan schijnt en dat ze spoedig dreigen af te zakken.(…..) De verzoening wordt verworpen, de inspiratie van de Schrift belachelijk gemaakt, de Heilige Geest verbasterd tot een werking, de straf op de zonde in een verzinsel verdraaid en de opstanding in een sprookje. Toch verwachten de vijanden van ons geloof dat we hen broeders noemen en een bondgenootschap met hen onderhouden. Deze valsheid in de leer wordt gevolgd door een natuurlijke vermindering van geestelijk leven. Bewijzen hiervoor liggen in het genieten van twijfelachtige vormen van vermaak en het moe-zijn van stichtelijke bijeenkomsten. Het feit is dat velen graag de kerk en het toneel, kaarten en bidden, dans en sacrament verenigen”. In deze opvatting lieten veel geestelijke leiders uit zijn dagen hem alleen staan. Niet alleen degenen die van harte de nieuwe beweging steunden, maar ook zij die eensgeestes waren met hem maar die desondanks de situatie minder ernstig inzagen. Dat laatste was natuurlijk ook het moeilijkste. Dat geldt ook voor onze tijd. Dat er een Hendrikse uit Middelburg ongelooftheorieën verspreidt, is erg. Maar daarnaast zijn er veel tegenwoordige verschijnselen, die weliswaar minder ernstig van strekking en aard zijn, terwijl deze toch wijzen op een ernstig geestelijk verval. Evenals toen geldt ook nu dat velen, die oprecht geestelijke mensen zijn, toch de ernst van onze situatie minder lijken in te zien. Dat is feitelijk nog het gevaarlijkste. Spurgeon kwam zodanig in een isolement terecht, dat hij, die eens gevierd werd als de grootste prediker van Engeland, nu een stemming beleefde, waarin zeven mensen zich aan zijn kant schaarden en twee duizend zich tegen hem opstelden. We kunnen ons voorstellen hoe zwaar dit alles hem getroffen heeft.
Ik vermeld dit hele relaas om duidelijk te maken dat er in alle tijden een geestelijke strijd heeft gewoed. Er bestaat overeenkomst tussen de dagen van Spurgeon en de onze. Deze strijd is er altijd geweest. Denkt u ook aan de dagen van de Reformatie en de Afscheiding. Wat is het dan moeilijk om positie te kiezen in de strijd tussen geloof en ongeloof. Want het ongeloof kan zich hullen in het kleed van het geloof. Dat is niet anders dan een wolf in schaapskleren. Daarover heeft de Heere Jezus gesproken. U begrijpt dat ik het hier weer heb over de dwaling en niet over de mensen. Maar het grootste gevaar voor Spurgeon en ook voor ons is, dat velen die uit overtuiging de Heere dienen, toch de situatie anders en milder beoordelen. Daardoor worden veel mensen een verkeerde richting in gestuurd. "Eén onderdeel van de moeilijkheid in de Unie bestond erin dat bijna alle predikanten de aanwezigheid van ongeloof in hun midden wel erkenden, maar dat velen zich voorhielden dat het waarschijnlijk geen schade zou berokkenen. Precies hiermee was Spurgeon het radicaal oneens, want hij voorzag dat deze koers leidde naar een toekomst van levenloze en vruchteloze gemeenten. Velen hielden Spurgeons opvattingen over de schadelijke gevolgen van de nieuwe theologie voor volkomen onjuist maar na verloop van tijd bleek hij gelijk te hebben. Zoals hij gezegd had, daalde het kerkbezoek waar de Schrift geloochend werd en gebedsamenkomsten krompen sterk in tot ze helemaal verdwenen. Steeds minder kon men getuige zijn van het wonder dat Gods genade een leven had veranderd en vaak ontbrak het geheel. Langzaamaan stierf in steden en dorpen kerk na kerk uit. In heel Engeland kon men zien hoe voormalige kerken nu als winkels of garages werden gebruikt. Men zocht allerlei verklaringen voor deze droeve toestand, maar de hoofdoorzaak was het ontbreken van het Evangelie op de kansel. Alle surrogaten die de kerk uitprobeerde, konden de mensen niet aantrekken”. U kunt er de krant en het kerkblad van onze dagen naast leggen. Met name twee dingen verontrusten dan: ten eerste dat er zulke geestelijke uitglijders zijn; ten tweeede dat velen, die getrouw willen zijn aan Gods Woord, deze niet echt als alarmerend ervaren, maar zich gematigd opstellen en heel veel laten komen zoals het gaat.
In dit laatste citaat is heel veel te herkennen. De dwalingen komen niet alleen op klompen, maar ze komen ook ongemerkt binnensluipen en de eerste symptomen ervan lijken absoluut niet ernstig. Daar moeten wij allen aan denken. Besef dat een kerk ten diepste telkens weer bezig is na verloop van tijd haar kracht te verliezen. De Kerk die gereformeerd is, moet telkens weer gereformeerd worden. De geschiedenis bewijst dit voldoende. Toch gebeuren dezelfde ontwikkelingen telkens weer opnieuw. En het dringt te weinig tot u en tot mij door. Het is de hoogste tijd dat de kerk van Nederland ontwaken mag. Spurgeon was niet iemand die streed tegen de dwaling, maar die streed voor Jezus Christus en Zijn Evangelie. Hij streed ook door diezelfde Zaligmaker voor de eer van God. Wij erkennen dat we de strijd schuwen en vaak de kant van de gematigden kiezen. Daarvoor lijken allerlei argumenten te pleiten, maar de kerk gaat ermee naar de afgrond en de zaak van Christus verschrompelt. Houd dus wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. Neem de lessen van de geschiedenis ter harte. Alles verandert, maar het Woord van God staat als een rots in de branding der eeuwen.
ONDERSCHEIDEN 2011
Tot de onderwerpen voor "Kerkelijk actueel” behoort ook de in Urk gehouden ontmoetingsdag van onze stichting. Er is die dag gesproken over de prediking. Ik herhaal hier mijn toespraak niet; er heeft een verslag in ons blad gestaan. Ik heb toen echter iets in het vooruitzicht gesteld, waarover ik nog even met u zou willen doordenken; dat zal hieronder aan de orde komen.
Over de dag zelf zou veel te zeggen zijn. Ds. van Heteren heeft in zijn verslag aandacht gegeven aan het geheel van onderwerpen. Het valt op dat het inderdaad een ontmoetingsdag is. Het blijft jammer en het blijft vragen oproepen waarom er zo betrekkelijk weinig belangstelling bij ons kerkvolk is, zelfs ook bij kerkenraadsleden en predikanten, al zijn we tegelijk blij met het aantal bezoekers dat telkens weer present is. Dat deze dag steeds meer een kerkelijke familiedag wordt, spreekt aan. Deze geestelijke en ook sociale contacten hebben we in deze tijd hard nodig.
In mijn aandeel voor deze dag heb ik mij wat betreft het onderwerp "Onderscheidenlijke prediking” beperkt tot het onderwijs van Christus. Er zijn in Zijn gelijkenissen ( De Zaaier, onkruid tussen de tarwe, laatste oordeel, twee zonen, grote avondmaal) heel veel zaken te noemen, die sterk onderscheidend en separerend zijn. We verstaan onder dit onderscheiden dat we oog hebben voor het feit dat er zowel bekeerden als onbekeerden in de kerk zijn. Het is nodig dat deze mensen allen hun naam horen noemen. In dezelfde mate onderscheidend is het spreken van Christus met het volk en andere individuele personen: Nicodemus, het volk (Joh.6 en Joh.8 en vele andere plaatsen), de Farizeeën, de rijke jongeling. Zelfs in de kring der discipelen moest onderscheiden worden. In de genoemde plaatsen betreft het het onderscheid dat bestaat tussen geloof en ongeloof, leven en dood.
Daarnaast is er ook onderscheid te constateren binnen de kring van hen die tot geloof kwamen; diegenen die nog zonder Christus leven bevinden zich eveneens in verschillende legeringen. Ook dat valt onder een onderscheidenlijke preek.
In eigenlijke zin behoort niet direct tot ons onderwerp dat ook de gemeente moet leren onderscheiden. Ik heb dat echter zijdelings wel genoemd, omdat ook dat onderscheiden belangrijk is. Daar zou ik nu iets over willen zeggen.
Ik wil daarbij uitgaan van het woord van de apostel Johannes: "Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. Hieraan kent gij den Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld” (1 Joh.4:1).
Johannes schrijft aan gemeenteleden. Zij hebben tot taak de geesten te beproeven. Dit beproeven heeft direct te maken met het onderscheiden van de geesten. Niet alleen moet de prediking onderscheid maken binnen de gemeente, de gemeente moet ook op haar beurt onderscheid maken in alles wat zij hoort. In de woorden van Johannes blijkt dat van het grootste belang te zijn. Het gaat immers om het onderscheid tussen De Geest van God en de antichrist. Dat is zeer wezenlijk en fundamenteel.
Let er op dat het gaat over geesten, die beproefd moeten worden. Niet zozeer allerlei mensen en predikers. Wel wordt het woord "geesten” afgewisseld met het woord "profeten”. Geesten trekken de mantel van een profeet aan, ze worden vlees en bloed in mensen. Maar we peilen de zaken niet grondig, als we bij mensen blijven staan. Achter hen doemen allerlei geesten op, die met geestelijke geweld en list te werk gaan. De apostel is hierin niet erg "flexibel”, zoals wij dat nog wel eens willen zijn. Hij zegt namelijk: Gelooft níet! De Heere Jezus heeft woorden gesproken van gelijke strekking (Matth.24:23-25). De valse profetie heeft in alle soorten en maten de rechte prediking steeds en continue vergezeld. Hoort de gemeente onderscheid? Is de gemeente in staat dat onderscheid te maken? Daar is geestelijke kennis voor nodig (1 Cor.12:10). Misschien denkt u dat het bijvoorbeeld op onze kansels niet gebeurt dat er vals geprofeteerd wordt. Dan vergist u zich wel. Afwijkingen drongen destijds door in de kring van de discipelen (Judas), in de kring van de (zeven) gemeenten. We moeten leren onderscheiden in de boodschap die van links tot rechts gebracht wordt. Niet onderscheiden in links en rechts, maar van links tot rechts, dus alles wat we van ieder horen. In alle kerken en kringen en groepen zijn er wolven in schaapskleren, of (kleine) vossen die de wijngaard verderven. Johannes: Vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. Het gaat er niet om dat we iedere dominee wantrouwen. Juist kan het onderscheiden positief leiden tot een meerdere acceptatie van Gods getrouwe dienaren. Ga ervan uit dat u zich aan hun goede leer kunt overgeven, maar dan is er wel een toetsing aan vooraf gegaan.
Nu zou deze mentaliteit snel kunnen leiden tot ongewenste ketterjacht. Zoals dat helaas zo veel voorkomt, ook en juist onder ons. Zo worden veel preken uitgebeend en nageplozen om maar iets te vinden wat niet klopt. Het gaat dan heel vaak om details, om punten of komma’s. Laten we ons daar ver van houden. Deze toetsing is niet louter negatief van aard. Johannes begint immers te zeggen dat er geesten zijn die belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is; deze geesten zijn uit God, ze worden gestuurd door de Heilige Geest. Dit kenmerk heeft te maken met de dwalingen uit die tijd. De Gnostiek ontkende namelijk dat Gods Zoon werkelijk in het vlees gekomen is. Op dat punt vooral moesten de gemeenten leren onderscheiden. Wie dat echter niet beleed, die werd geleid door de antichrist. Hier worden de dingen heel zwart-wit gesteld.
Is dit het enige kenmerk? Als u uw Bijbel kent, weet u dat er veel meer kenmerken worden gegeven. In 1 Johannes 3 en 4 (3:10,16,19,24; 4:4,10,13,20) vinden we trouwens nog meer kernmerken voor de rechte leer. De Heere Zelf sprak over valse Christussen en valse profeten, die zullen zeggen: Hier is de Christus. Wat komt het er dan op aan om te kunnen onderscheiden. Paulus ontmaskerde de dienstmaagd in Filippi als een waarzegster, ook al stootte zij heel zuivere klanken uit (Hand.16:17). Paulus wees elk evangelie af als vervloekt, als dat afweek van wat hij verkondigd had (Gal.1:9). Het ging in die gemeente om de Joodse wet, die gebruikt werd om het Evangelie van Christus te verzwakken. Zo’n kenmerk is in onze tijd ook zeker aan de orde. De bedoelde dwaling vinden we bij Rome, maar net zo goed bij elke prediking, die begint bij de mens en zijn werken en geloven centraal stelt.
Hebben wij wel voldoende oog voor deze strijd der geesten? Ligt ons hart bij de rechte prediking? Gods volk leeft toch op als ze klanken horen die hen dierbaar zijn. Wat kan er dan een band ontstaan tussen de kansel en de bank. En de keerzijde: wat kan er een verdriet zijn, als dat Evangelie niet gehoord wordt. Wat kunnen leden van een gemeente een vreemdeling worden als de boodschap is afgevlakt. Deze kerkgangers zijn er bij tientallen, ook onder ons.
We leven in een tijd waarin zich een brede mix van meningen en voorstellingen aan ons voordoet. Zet de radio aan, bezoek allerlei sites op internet, kerk in een samenwerkingsgemeente, in al die gevallen komt het op een goed onderscheiden aan. Ook als we misschien worden aangetrokken door een goede naam van een zuivere kerk en als we menen daar onze toevlucht te kunnen zoeken. Johannes zegt: Gelooft niet iedere geest. Dat moet ook gelden als ik of een collega de kansel betreedt. De gemeente moet kunnen onderscheiden. Dat is nodig in onze tijd. Ik denk dat de radio hét middel is geweest waardoor er in onze kerken zoveel afwijkingen zijn ontstaan. Begrijpelijk, want je hoort overal wel allerlei aardige en Bijbelse geluiden in. Er zit wel wat goeds in. Of er wordt gezegd: Doe maar wat die voorganger aan goede dingen heeft gezegd….. Daar heb je genoeg aan. Johannes zegt echter: iedere geest die niet belijdt…. Het komt er ook op aan wat er niet gezegd wordt. Als de verzoening verzwegen wordt, als de bekering overbodig wordt geacht, als de zonde niet benoemd wordt, als het volle Evangelie wordt ingeperkt door voorschriften en voorwaarden. Wat wordt er niet gezegd? Door al deze invloeden zijn de kerken een opengebroken stad geworden, waar dwalingen zich makkelijk konden nestelen, ondanks examinatio (onderzoek) en approbatio (goedkeuring) van een classicale vergadering. Het is hard nodig dat we al die verschillende geesten en profeten onderscheiden. Het gaat dan om de keus: belijden of niet belijden. En wees ervan overtuigd dat een verzwegen belijdenis door allerlei schoonklinkende waarheden zal worden toegedekt. Je kunt bij het horen van allerlei adviezen en preken toch wel eens de eerlijke vraag stellen waarom gemeenten het niet onderscheiden. We moeten eenkennig zijn als het gaat om de waarheid, als het de eer van Christus betreft.
De bruid vroeg om bekend gemaakt te worden met de legering van de kudde van haar Liefste en ze moest uitgaan op de voetstappen der schapen (Hoogl.1:7,8).
Wat is het dus voor de gemeente en voor u een zegen als er getrouwe dienaren op de kansel staan. Wachters op Sions muren. Zij sterken het zwakke, zij helen het kranke, zij verbinden het gebrokene en zij brengen het weggedrevene terug, zij zoeken het verlorene (Ezech.34). Ook voor deze dienaren is het maar geen gesneden koek om de zaken even uit de doeken te doen. Ook zij hebben veel gebed nodig om het snode van het kostelijke te onderscheiden. Gelukkig dan als de gemeente hen daarin biddend bijstaat. Dat kan ook gebeuren in opbouwend kritische zin. Maar als er niet beleden wordt, moet dat ook eerlijk geuit kunnen worden. Dat is tot behoud van de dwalenden en bovenal tot de eer van God.
Ik heb de laatste jaren al aardig wat mensen gesproken, die onze kerken de rug hebben toegekeerd. Deze mensen hebben moeilijke keuzes moeten maken. Dat moet ons aan het hart gaan. Met deze gang van zaken sta je dan ineens midden in de kerkelijke praktijk. En zeker, niet ieder weet te onderscheiden. In dat geval spreekt men over aspecten die onbeduidend zijn zoals zaken van liturgische aard. Daar mogen we ons niet door laten afleiden. De prediking blijft de hoofdzaak. Maar anderzijds begrijpen we ook dat veranderingen in liturgie en overige gebruiken vrijwel altijd samengaan met verschuivingen in de leer. In een tijd waarin het experiment aan de orde van de dag is, is het dan wel dubbel oppassen. Er wordt soms smalend gesproken over de status quo en grootscheepse wijzigingen in de kerk worden ten voorbeeld gesteld om de buitenkerkelijke mens maar te bereiken. Denkt u dat we dat doel halen zullen? Heeft de oude prediking van het oude beginsel afgedaan? We zouden soms op een sombere dag het wel denken. Maar, ook al zit Micha dan in de gevangenis, zijn woord zal uitkomen, terwijl de vierhondervijftig profeten van Achab door een leugengeest geleid worden.
De Heere heeft Zijn jongeren geboden dat ze in Zijn waarheid zouden blijven en dat ze Zijn woorden zouden bewaren. De zaak is het waard. Daarin ligt het leven, dat telkens weer nieuw kan worden. We mogen allen wel met leedwezen erkennen dat we zo veel laten gaan, bij onszelf en bij anderen. Onze mazen zijn zo wijd geworden. Gods Woord is levend en krachtig, ònze woorden zijn doods en zwak, ook al gebruiken we de botte bijl. De zuivere belijdenis voert ons daar waar we Niemand anders zien dan Jezus alleen.
Lijdensprediking 2012
Wij beleven de lijdensweken. En dus horen we elke zondag een preek waarin het lijden van Christus centraal staat. Er is een veelheid van opvattingen over de zin en de betekenis van dat lijden. Vele daarvan doen tekort aan de diepe zin van het lijden van de Zaligmaker. Deze diepe betekenis blijkt in een rijke diversiteit. Daarover wil ik met u nadenken.
De gronddwaling van veel oude en nieuwe theologen ligt in het feit dat zij de verzoening scheiden van de voldoening. Men spreekt algemeen wel over verzoening, maar die verzoening heeft voor velen geen plaatsvervangend karakter. De verzoening is dan geen daad naar God toe; God behoeft niet verzoend te worden, want God is liefde, maar wij moeten tot andere gedachten gebracht worden. Verzoening is op de mens gericht en niet op God (subjectieve verzoening). Zo werd gesteld door Ritschl dat wij een verkeerde visie hebben op God. Wij mensen gaan gebukt onder schuldgevoel en daartegenover openbaart nu Christus dat God liefde is. Christus brengt ons door Zijn lijden tot andere en betere inzichten. Schuldgevoel is een dwaling. Dat zijn oude stellingen, die echter ook in onze tijd veelvuldig terugkeren. U herinnert zich misschien de Groninger theologen, die leefden ten tijde van de Afscheiding. Hendrik de Cock kwam met hen in aanraking. Zij duiden het werk van Christus als volgt: De dood van Christus was openbaring van 1. Gods liefde, 2. van Jezus' volmaaktheid en 3. van de zonde des mensen. Dat leidt mensen tot berouw. Dit klinkt heel mooi, maar ook hier wordt de gedachte van de plaatsvervanging gemist. In deze discussie mengden zich eerder ook de gebroeders Socinus. De Socinianen van allerlei gading noemen zich naar hen. Zij stelden dat de gedachte van de voldoening onjuist is, omdat niemand de schuld van een ander op zich nemen kan; omdat God liefde is, wat betekent dat plaatsvervanging niet nodig is; het is verder een onbijbelse gedachte en tenslotte zagen zij zelfs een groot gevaar in de plaatsvervanging, want het zou schadelijk zijn omdat er dan niet gestreefd wordt naar goede werken. Als we goed luisteren, kunnen we dezelfde ideeën ook nu nog steeds horen. Meerderen leidden het lijden van Christus niet af uit Gods recht maar uit Zijn liefde.
De school van Saumur stelde bij monde van Amyraldus dat Christus voor alle mensen gestorven is op voorwaarde van geloof en bekering. Deze verklaring komt u in onze tijd bij heel velen tegen. We moeten ons, zegt men, nu houden aan de nieuwe wet van geloof en werken (Neonomisme).
Het is goed om deze ontsporingen in gedachten te hebben. Al deze schijnbaar goede ideeën doen ernstig tekort aan het lijden van Christus.
1. Maar wat is dan wel de betekenis van het offer van Golgotha? Uit hetgeen ik al schreef, is gebleken dat dit lijden een plaatsvervangend karakter heeft. Dat laatste woord is onmisbaar en kenmerkend. Hij leed en stierf in de plaats van de Zijnen. Maar zegt Gods Woord niet dat Hij een verzoening is voor de zonden der gehele wereld (1 Joh.2:2)? Het voorzetsel "voor” heeft twee grondvormen in het Grieks. Het ene betekent: "in plaats van” en het andere wijst in de richting van "ten behoeve van”. U ziet dat daar een verschil in nuance is.
De gedachte van de plaatsvervanging werd vooral heel sterk geleerd door de bekende Anselmus van Canterbury. Hij was van mening dat de voldoening aan het recht Gods niet alleen passend was, maar ook noodzakelijk en onontkoombaar. Theologen als de bekende Dr. Owen en Voetius volgden hem in deze gedachte. Calvijn keerde het om: niet noodzakelijk, wel passend. Dit verschil zal hiermee samenhangen dat de laatste meende dat wij nimmer strikt logisch over de deugden Gods kunnen oordelen. In het woord "passend” neemt men een zekere bescheidenheid in acht.
Toch kan niet ontkend worden dat de Schrift het lijden van Christus als noodzakelijk voorstelt. Denkt u maar aan het woord van Christus aan de Emmaüsgangers: Moest de Christus niet al deze dingen lijden (Luk.24:24)? Vergelijk ook Luk.24:46; Hand. 17:3 en Hebr.2:17. Er zijn meerdere plaatsen hiervoor aan te wijzen. Denkt u aan de hele OT-ische offerdienst; de offeraar moest plaatsvervangend de handen leggen op de kop van het offerdier. Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking, zo zegt de apostel (Rom. 4:25). Deze gedachte is het hart van het Evangelie. Paulus kon alleen maar roemen in het kruis van de Heere Jezus Christus. Dat heeft alles te maken met mijn en uw schuld voor God. Wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus. We staan allen schuldig aan de wet van God, aan ieder gebod daarvan, geen uitgezonderd. Het kruis heeft te maken met onze zonden. Niet alleen wij moeten met God verzoend worden, maar God moet ook met ons verzoend worden. Christus droeg immers de last van de toorn Gods tegen de zonden van het ganse menselijke geslacht. Onze zonden roepen om Gods toorn. Gods liefde sluit Zijn toorn niet uit. Deze heeft Christus ondergaan op Golgotha. Hebben we daar al inzicht in ontvangen? Het is ons aller streven om de zaken zelf en in eigen kracht op te lossen. Christus krijgt te meer waarde als we zien dat wij zelf geen penning hebben om te betalen. Dat houdt ook in dat al onze vermeende gronden moeten worden afgebroken. Daarom is de kruisweg een weg van minder worden, een weg van verloren gaan, om behouden te kunnen worden door het bloed der verzoening. Zo mag het kruis van Christus een teken van troost en verzoening zijn voor allen die leren geloven in Christus. Deze achtergrond geeft aan de prediking sterke accenten van afbraak en doem, maar ook van hoop en uitzicht. Waar de zonde te meerder is geworden, daar is de genade veel meer overvloedig geworden (Rom.5:20).
2. Dit is de meest centrale gedachte betreffende het lijden van Christus. We vinden deze leringen vooral terug in de brieven van Paulus. In de Evangeliën vinden we dezelfde uitspraken, maar daarbij komt ook duidelijk uit dat de Heere Jezus Zijn Koninkrijk heeft gegrondvest door Zijn lijden en sterven.
Een tweede betekenis van het kruislijden vinden we in een meer mystieke duiding daarvan. Het lijden van Christus heeft betekenis voor Zijn Kerk, maar het wordt ook uitgewerkt ín Zijn Kerk. Daarover kunnen we ook bij Paulus veel lezen. In Rom.6 vinden we de gedachte dat Gods Kerk met Christus is gekruisigd en opgestaan (vers 4). Paulus zegt in Gal. 2: Ik ben met Christus gekruisigd. Hier zien we dat de gemeenschap met Christus ook betekent dat het kruis in het leven van Zijn Kerk, dus in hun gehele bestaan, zichtbaar wordt. De lijdensgang is er niet alleen vóór Zijn Kerk, maar ook ìn Zijn Kerk. Dat bedoelt Paulus als hij zegt dat door dat kruis de wereld voor hem gekruisigd is en hij voor de wereld. Dat is niet alleen een zaak van geloof, maar ook van beleving en leiding. Dit voortdurende sterven houdt voor hen in dat zij sterven moeten aan zichzelf en aan de zonde, ook dat zij de kruisweg gaan wat betekenen kan dat zij smaad en schande moeten verduren. Niemand zoekt dat, maar in gemeenschap met Christus ligt de mogelijkheid daartoe. Als we het hier over hebben, hebben we het over de praktijk der godzaligheid. Dit is met name de bevinding van het geloof. Tegenover dit sterven staat ook het opgewekt worden met Christus. Opgewekt tot een nieuw, heilig leven. Verzoening kan niet zonder heiliging. Deze ligt ook in Christus. Het houdt heel veel in: Met Christus gekruisigd te zijn en te worden. Onze Catechismus vertolkt het met de bekende woorden, dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de boze lusten des vleses in ons niet meer regeren, maar dat wij onszelven Hem tot een offerande der dankbaarheid opofferen (vr.43). Komen deze trekken wel in ons leven openbaar? Christus is immers niet alleen gegeven tot wijsheid en rechtvaardigheid, maar ook tot heiligmaking? En daarin gaat het toch om Gods eer? Het lijden van Gods Zoon geeft op deze wijze ook ondersteuning en kracht om de weg van moeite en leed te gaan in gemeenschap met Hem.
3. Ik noem nog een vrucht van het lijden van de Zaligmaker. In de brieven van Petrus wordt vele malen gesteld dat het lijden van Christus roept om navolging (1 Petrus 4). Dit heeft te maken met wat onder 2 werd gezegd, maar er is toch onderscheid. Navolging heeft te maken met concrete situaties in de wereld en in het persoonlijke leven. Hier kan de naam van Bonhoeffer genoemd worden, die vanwege deze navolging (hij schreef een boek onder die titel) stierf, omdat hij het nationaal socialisme van Hitler openlijk bestreed. Hier kan genoemd worden wat de martelaars deden in navolging van Christus. Deze navolging blijkt ook daarin dat we de Heere leren volgen, ook als we de voeten der discipelen moeten wassen. Hij is Borg, maar Zijn weg is ook tot een voorbeeld gegeven.
Nu we spreken over het lijden van de Zaligmaker, wil ik nog één enkele opmerking maken. Christus heeft op twee manieren verlossing aangebracht, namelijk door Zijn lijdelijke en ook door Zijn dadelijke gehoorzaamheid. Dat laatste komt weinig, veel te weinig in beeld. Hij heeft deze dadelijke gehoorzaamheid tijdens Zijn gehele leven betoond. Hij doet daarmee iedere seconde van het leven van de Zijnen over, want heel ons leven is één grote mislukking. Genoeg om over na te denken en deze Bijbelse veelheid in gedachten te hebben. Leer mij, o Heere, Uw lijden recht betrachten.
2014
ONTVANGST VAN DE PREEK
Onlangs publiceerde de krant een bericht, waarin de resultaten werden bekend gemaakt van een onderzoek naar de grootste ergernissen van preken; het onderzoek werd verricht door het CIP (Chr. Inf. Platform). Het onderwerp heeft onze belangstelling. De uitslagen zijn verrassend genoeg om er aandacht aan te geven.
Zulke berichten zijn overigens wel suggestief. Als zoveel
mensen dit of dat vinden, kom ik vanzelf wel in de verleiding om ook die kant
uit te denken. Wat beweegt de mensen toch om steeds maar weer te enquêteren en
te onderzoeken? Wat vind u van dit en wat denkt u over dat onderwerp? Er komt
misschien nog wel eens een onderzoek met vragen als: "Wat vind u van die
dominee of wat zegt u van deze preek? "Duidelijk marktgericht denken. Er
zou achter kunnen zitten dat ook dominees meer het "gat in de markt”
moeten opzoeken. En natuurlijk kunnen er best leringen uit getrokken worden,
maar toch zou er meer van God uit gedacht moeten worden.
Het CIP blijkt een instelling, die vooral in EO kringen bekend is. Het zou goed
zijn als lezers van de dagbladen ook daarover geïnformeerd zouden worden. Wie
zegt wat? Het is immers belangrijk wie een dergelijk onderzoek verricht. Deze
omroep begeeft zich al veel langer op het pad van marktonderzoek. We zien daar
waartoe dit leiden kan, ook inhoudelijk.
Ook in reformatorische kringen is er een hang naar meetbaar resultaatgericht
optreden van de kerk. Een lerares concludeert, ook vanuit een dergelijk
onderzoek op refoscholen, dat veel mhbo’ers weinig begrijpen van de preek. Zij
pleit voor aanpassingen, weliswaar om de gereformeerde belijdenis overeind te
houden. Er kan bij het zien van zulke gerichte aanbevelingen serieus de vraag
gesteld worden of ook de enquêteurs zèlf wel begrepen hebben waar het in een
preek echt om gaat. Zeker wel als als bewijs moet dienen dat jongelui spreken
over de belijdenis van Ikea. Wat een voorbeeld!
Ik heb zelf mijn catechisanten van eertijds wel eens gevraagd om onder de preek
de moeilijke woorden op te schrijven, dan kunnen we er daarna over spreken, zo
zei ik. Het resultaat verbaasde mij. Het ging om vijf woorden met een
bovengemiddelde moeilijkheidsgraad. Er zijn kinderen van vier jaar die veel
meenemen van een preek. Vraag er eens naar.
Terug naar het CIP. Het woord ergernis valt. Dat woord
roept bij mij de woorden van de apostel wakker die sprak van de ergernis van
het kruis. Daar ging het in deze enquête niet over. Wie zou daar ook over
durven spreken? Het lijkt mij echter dat dit de grootste en de meest
voorkomende ergernis is. Daar kunnen dan weer veel andere ergernissen uit
voortkomen. De ergernis van het kruis heeft te maken met aandacht voor de zonde
en Gods toorn daarop, accenten op de strenge eisen van Gods recht; evenzeer en
nog meer heeft het te maken met de diepte van Gods liefde. Het kruis is immers
een kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft. Kerk en wereld echter
ergeren zich hieraan. Ergernis in de kerk: een natuurlijk gegeven. De
natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die van Gods Geest zijn. Hij noemt
deze dwaasheid. Gisteren gepreekt over de vraag: Waarom heeft Christus Zich tot
in de dood moeten vernederen? Over deze vraag is veel getwist. Vergeving kan er
toch ook wel zijn zonder het kruis? De bloedtheologie roept verzet op.
Pelagianen in soorten erkennen nog wel de noodzaak van Christus’ Persoon, maar
zij hebben bezwaren tegen het plaatsvervangend sterven van de Zoon van God.
We weten allemaal hoezeer het kruis ons kan ergeren. Gelukkig als we daarvan in
beginsel verlost zijn, maar ook dan duikt de ergernis nog wel eens op.
In Paulus’ dagen waren er de dwaalleraars die de ergernis wilden uitsluiten.
Toen ook al! Die ergernis bracht voor hen vervolging met zich mee, en daar
hadden zij het niet op begrepen. Hier zit de kern van de zaak. Vraag één zou in
een enquête wel mogen zijn: Ergert u zich wel eens aan het kruis, aan de Heere
Jezus, aan het Evangelie en ook aan de wet? Wat ga ik daar nu op antwoorden?
Deze vraag is beslissend voor de volgende vragen die allemaal min of meer iets
zeggen over de vorm van de preek. Ik wil beslist niet zeggen dat er geen
kritiek op de vorm kan en mag zijn. Zeker, en we doen verstandig om daar
(binnen bepaalde grenzen) aandacht aan te geven. Dat gebeurt tijdens de
preekcolleges in Apeldoorn ook. Maar zou het kunnen zijn dat we allerlei ergernis
aan de preek beleven omdat we ons ten diepste ergeren aan de waarheid van het
kruis? Ik ben bang dat hier voor ons allen de grootste angel ligt. Het kruis
roept ook in onze moderne eeuw verzet op. Het is volkomen wereldvreemd.
Stel dat men een enquête organiseert naar de werking van een bepaald medicijn.
Men vraagt naar de stripvorm, naar het doosje, naar de bijsluiter, naar de
smaak; wat een misser als er niet gevraagd zou worden naar het effect van dat
medicijn. Zulke onderzoeken worden er nu in kerkelijke kringen te veel
gehouden. Vraag eerst naar de werking, daarna naar de vorm. Zo moet de volgorde
zijn. Vraag eerst naar de vrucht, daarna naar de bijkomstige factoren.
Is het dan niet van belang dat we de inhoud ook verpakken
in een passende vorm? Zeker, maar nadat we inhoud en werking van de preek aan
de orde hebben gesteld. Het zal u misschien wel verbazen dat ik als predikant,
enig invoelvermogen had toen ik de "andere” ergernissen over de
presentatie en de vorm zag genoemd. Het nadenken over de ontvangst van de preek
en het kritisch bezien van ons kanselwerk kan echter dan pas goed gebeuren als
we de ergernis van het kruis overeind houden.
Petrus stemde zijn boodschap aan het Sanhedrin (Hand. 4) niet af op de
gevoeligheden of de acclamaties van de hoorders, integendeel. Als hij het al
deed, had het een averechts effect. Hij begon duidelijk te stellen dat de
zaligheid in geen ander is. Niet in Mozes, noch ook in Abraham. Dat heeft zijn
hoorders ergernis gegeven. We zouden hem geraden hebben toch liever
"positief” te spreken over de liefde van Jezus, want dan zouden de
wetgeleerden vanzelf wel een mildere houding aannemen. Maar hij prikkelt juist
het verzet. Hij zei ook rustig dat hij hen niet kon gehoorzamen. Daarna
predikte hij hen de volheid van Christus. Deze Naam is onder de mensen en onder
de hemelen gegeven; zie daarin de liefde van God. En juist tegen de Joden zei
hij dat we door die Naam moeten zalig worden. We zouden kunnen stellen dat zijn
preek een antithetische setting had.
De Heere Jezus vraagt het Zijn volgelingen of Zijn woorden over Zijn lichaam en
bloed hen ergeren: "Ergert u dit?” Hun reactie was namelijk dat deze rede
van de Heere Jezus hard was. Allemaal bewijzen dat het geen vreemde zaak is dat
de prediking ergernissen oproept. Het is wel diep teleurstellend voor de
predikers als zij zien dat hun boodschap afstand of vervreemding bewerkt.
Zou het dus kunnen zijn dat allerlei ergernissen rond de preek ten diepste hun
aanleiding hebben in eren afwijzing van de kern van de preek? Omdat niemand dat
zo zou durven zeggen, draaien we er maar om heen en richten we onze pijlen op
de vorm. Zelfs Gods kinderen kennen deze ergernis, juist zij. Zij hebben leren
inzien dat de natuurlijke neiging van hun hart telkens weer gericht is op een koesteren
van de eigen gerechtigheid. Ik bedoel daarmee dat zij hun zaligheid willen
bouwen op de eigen gronden, zoals de bekering of het berouw, onze werken van
heiligheid, buiten het kruis van Christus om. Het kruis daarentegen spreekt
erover dat wij allen onder de vloek zijn en dat al onze gerechtigheden een
wegwerpgelijk kleed zijn.
Als nu Gods levende kerk deze ergernis al zo sterk beleeft, hoe zal het dan
diegenen vergaan die nog leven in hun natuurlijke staat? Zal de Bijbelse
prediking niet altijd verzet oproepen? Ik meen zelfs dat de rechte prediking er
juist op uit is om te prikkelen, om de mens zodoende te ontdekken aan zijn
natuurlijke verzet. In die weg wordt de behoefte aan genade geboren. Vijanden
worden met God verzoend.
Het gevaar van marktonderzoek tenslotte is ook dat er een
soort kanselconfectie ontstaat. Geen maatwerk, maar te veel standaardvormen. In
mijn jeugd waren er predikers die een eigen, persoonlijke stijl hanteerden.
Denk aan mensen als Wisse en van der Schuit, Smits of de Jong. Ze waren te
kennen aan hun eigensoortige of eigenaardige bijzonderheden. Ze durfden
zichzelf te zijn. Ze werden juist daarom ook aanvaard door de gemeente. De
mensen zaten er gewoon op te wachten dat zij hun karakteristieke uitspraken
deden. Men "genoot” ervan. Ook omdat hun presentatie de kern van de
boodschap diende. Mits goed verstaan, lijkt het me een goed advies aan de
prediker: wees uzelf. God heeft u deze gaven gegeven. Verdraagt dit zich niet
meer met de mondigheid van de moderne mens? Ik denk dat dat meevalt. Ook nu
accepteren veel mensen die leidslieden die iets te zeggen hebben en die
herkenbaar zijn te midden van de grauwe massa of de grijze muizen. De grootste
predikers zijn diegenen geweest die in hun tij het meest kritisch werden
bejegend. Kunt u zich indenken dat Luther of Spurgeon zich zouden voegen naar
de vraag van de mensen? Gelukkig niet. Daarin lag juist hun kracht.
Er wordt geplant en er wordt nat gemaakt. Ieder heeft zijn eigen stijl en zijn
eigen gaven en zwakheden. Dat alles dient het doel, als de Heere de wasdom
geeft. Daar komt het op aan.
Nadat ik bovenstaande regels had geschreven, hoorde ik de lezing van dhr. Toes die hij hield tijdens de Haamstede conferentie. U hebt er misschien ook kennis van genomen. Zijn woorden kwamen ongeveer overeen met wat ik hier boven al weergaf. Nadrukkelijk werd gesteld dat de kerk kennisoverdracht niet mag opgeven als niet meer van deze tijd.
2015
PROFETIE
Ruim een maand geleden konden we een interview lezen met Prof. Schuurman (RD, 27 februari). Misschien hebt u het ook gelezen en werd u er ook door getroffen. Ik geef graag enkele indrukken door over hetgeen er ter sprake werd gebracht.
Prof. Schuurman komt uit de kringen van de CU en de
Nederlands Gereformeerde kerken. Hij geeft aan dat er zich een zekere
verdieping in zijn leven voltrok rond een operatie in het ziekenhuis. Hij werd
daardoor meer bepaald bij de eigenlijke geestelijke waarden. Als hoogleraar was
het zijn taak de vinger te leggen bij allerlei ontwikkelingen in de
maatschappij. Door de genoemde periode van bezinning kwamen opnieuw allerlei
eigentijdse vragen bij hem aan de orde. Hij kwam tot het inzicht dat de
profetie in deze tijd te weinig gehoord wordt.
Het is belangrijk dat iemand met deze achtergrond tot deze opmerkelijke conclusie
komt. Hij kent immers van binnenuit de moderne Gereformeerde wereld. Er viel,
als we hem goed begrijpen, voor hem persoonlijk Geesteslicht over zijn leven en
over zijn tijd.
Wat heeft hij ons te zeggen?
Ik citeer enkele zinnen: "Wordt er voldoende scherp gepreekt in de
gereformeerde gezindte? Efeze 4 leert ons dat we onze oude mens moeten
afleggen. Ons denken en onze geest hebben vernieuwing nodig. Elke dag. We
moeten, zo leert Paulus ons, de nieuwe mens aandoen. Ouderen dienen op dit punt
een voorbeeld voor jongeren te zijn. Hebben we nog bezielende en bevlogen
gelovigen op wie de jonge generatie jaloers is? Wordt er in de huizen nog samen
uit de Bijbel gelezen? Gaat de vader als priester voor in gebed? Wordt er samen
gesproken over de dienst aan God, bijvoorbeeld na de kerkdiensten op zondag? De
antithese ligt op de mestvaalt, en dat is niet goed.”
De profetische visie heeft meer en meer plaats moeten maken voor priesterlijke
bewogenheid. Deze processen zag hij zich voltrekken in kringen van de EO en de
CU. Maar zowel de profeet als de priester hebben we beide nodig. Let ook op
zijn gezegde over de antithese: de tegenstelling tussen dingen van de wereld en
die van het Koninkrijk wordt niet of nauwelijks meer noodzakelijk geacht.
Nog een aanhaling: „Waarom worden in christelijke media zo veel mensen naar
voren gehaald die zomaar hun verhaal en hun zondige levenswijze kunnen
uitdragen? Vormen we daarmee jongeren én ouderen? Ik denk het niet”. Zo’n
verhaal (van Wim Verkerk, Crosspoint) stond bijna in hetzelfde nummer van het
RD vermeld, toen deze het pleit voerde voor ongelimiteerd experimenteren in de
kerk. Je vraagt je toch af: Waarom helpt de pers zulke ideeën aan aanhangers?
Waar het mij ditmaal omgaat, is het volgende. Iemand uit
een heel andere hoek dan het bevindelijke segment, spreekt deze kritische
woorden over onze tijd. Hij doet dat op een manier die je in de rechts
georiënteerde Gezindte nauwelijks hoort. Neem zijn opmerkingen over de Pers en
over de antithese. Waarom zeggen mensen uit kerken ter rechterzijde daar zo
weinig over? Daar is wellicht een verklaring voor. Schuurman loopt tegen deze
dingen aan in zijn directe omgeving. Dat is bijvoorbeeld met mensen uit de
Geref. Gemeenten (in Nederland) minder het geval. Zij zien juist in hun omgeving
de andere gevaren, namelijk die van verstarring en kille orthodoxie. Zo kan het
zijn dat Bewaar het Pand kritischer ingesteld is tegenover deze ontwikkelingen
dan anderen, omdat wij in onze kerken het verval in veel sterkere mate
waarnemen.
Maar daarmee is niet alles gezegd. Het is zeker waar dat we oog moeten hebben
voor alle gevaren, ter linker- en ter rechterzijde. Gods Woord zegt dat
uitdrukkelijk. Maar men dient zich ook af te vragen: welke gevaren hebben in
een bepaalde periode de overhand? Het is dan duidelijk dat de tijdgeest zich
het duidelijkst manifesteert in moderne afdwalingen als verwereldlijking,
vervlakking en evangelicalisme. Om maar iets te noemen.
In een later artikel in de krant waarschuwde Schuurman ook tegen de
aanstormende overmacht van de techniek. Beangstigend om te lezen hoe men druk
doende is de computer te integreren in of te verbinden met onze hersenen. We
hebben mensen nodig die al deze gevaren onderkennen. Het beest uit Openbaringen
12 hult zich o.m. ook in het kleed van de technische dictatuur.
Ik wees ook op de aanleiding waardoor deze hoogleraar tot
zijn conceptie is gekomen. Hij heeft ervaren dat God tot hem persoonlijk
gesproken heeft. Daar hebben we het voornaamste boven water. Gods Geest stelde
dit alles aan de orde in zijn leven. Dat gebeurde op een bijzondere manier;
niet ieder beleeft dat zo. Maar we hebben wel de drive van Boven nodig, anders
vervallen we in een blind fanatisme. Daarmee zijn we ook niet gebaat.
Laten we dus in biddend smeken uitroepen: "Ontwaak Noordenwind en kom gij
Zuidenwind”. Verlevendig mijn ziel door Uw bevelen. Juist als de Heilige Geest
gaat werken, komen allerlei andere "geesten” openbaar. Wat een rijkdom als
we mogen ervaren dat Gods Geest getuigt met onze geest. Door de uitstorting van
de Geest des Heeren bloeiden daarna en daardoor alle verhoudingen en
handelingen van de gemeente op. In Zacharia kunnen we lezen dat alle potten in
Jeruzalem den Heere heilig zullen zijn, zelfs de bellen der paarden zullen
daarin delen.
Dat betekent dat vanuit de geestelijke vernieuwing het gehele leven in kerk en
staat zal geheiligd worden. Dat is het hoogste doel. Echte profeten doen het
Woord heersen over de tijdgeest en de cultuur. Dat is de profetie die we nodig
hebben, juist ook in onze kringen.
2015
PINKSTERPREDIKING
De Kerk van nu worstelt met veel problemen. Een daarvan is wel dat we binnen en buiten de kerkmuren elkaar moeilijk kunnen verstaan. Deze rubriek weet ervan. Pinksteren echter bracht een ongekende eenheid en verstaanbaarheid in de kerk van toen. Enkele overwegingen.
Wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken
(Hand. 2:11b). In die woorden ligt de kern van het Geesteswerk uitgedrukt. Het
is een tweeërlei wonder: een spreekwonder en een hoorwonder. Beide zijn ook nu
rond de kansel altijd weer nodig. De kring rond de discipelen sprak "de
grote werken Gods”.Daar moet het altijd weer over gaan. In de preek van Petrus
wordt dat nader verwoord.
Deze mensen stonden er met Pasen heel anders voor. Toen hadden zij geen
boodschap. De deuren waren gesloten. Hun hoop was vergaan. Nu is dat alles
radikaal anders. Ze zijn allen sprekende getuigen van de grote werken Gods in
Christus. Thomas spreekt niet anders dan Petrus. Als Gods Geest met die kracht
zou werken in de kerken van nu, dan zou er geen verschil zijn tussen de PKN en
de HHK, tussen de GKV en de OGG. Ze zouden allemaal hetzelfde zeggen, al zegt
ieder het op zijn eigen wijze. Werken wij niet vaak buiten de Geest om? We
zeggen tegen de een dit en tegen de ander dat. We trachten de mensen naar
elkaar toe te buigen en we zoeken eenheid. Hier op Pinksteren ligt het voor het
grijpen. Het gaat niet over bijzaken, niet over ons staan in de maatschappij,
niet over hermeneutiek en exegese, maar het gaat over Gods werk in Christus.
Kruis en opstanding zijn de polen waaromheen de grote werken Gods draaien.
Het werk der zaligheid. Het is ook een machtig groot werk geweest dat God in
Zijn Zoon heeft uitgewerkt. De last van de toorn Gods tegen de zonde van het
ganse menselijke geslacht gedragen; dat is groot en groots. Dat is een groter
werk dan wat mensen ooit zouden kunnen. Het is een groots werk, als u zalig
wordt. Het heeft de Heere Jezus zo onnoemelijk veel gekost. Het is niet minder
in omvang dan het werk der schepping; het is een wederopstanding uit de doden.
Dat moet de prediking bedoelen te zeggen. Later zijn al die vragen en
verschillen aan de orde gekomen. Maar dat gebeurde vooral toen de kracht van de
Geest afnam. Wat hebben we nu dus nodig? Weer enkele Synodevergaderingen, die
orde willen scheppen in kerkelijk Nederland? Hebben we conferenties nodig om
samen te zoeken naar de kern van de zaak? Op zichzelf zijn dat geen verkeerde
dingen. Het kunnen heel nuttige en noodzakelijke ondernemingen zijn. Maar niet
buiten de bediening van de Geest om. En dat gevaar besluipt allen die werken in
de kerk. Wij als dienaren mochten wel meer verlegen zijn om deze
Geesteswerking. We zijn dat in een zeker opzicht ook wel, maar lopen we niet
het gevaar deze verlegenheid zelf op te lossen?
De verstaanbaarheid en de communicatie onderling blijkt ook in de hoorders. Zij
zeggen te "horen”. En zij horen volgens hun zeggen de grote werken Gods.
Daar hadden ze gisteren niet van willen weten. Zij zeggen dat in Jezus, Die zij
kruisigden, God groots aan het werk was en is. Dit zijn mensen die uiterlijk in
een strikt en ernstig godsdienstig bestaan leven. Hun godsdienst kan hen echter
niet redden. Zij krijgen nu oog voor Gods werk, hetwelk zij eerder slechts
verachtten.
Let op het geschetste beeld van een hoorder: als het goed is, gaat dat horen
gepaard met beroering, ontzetting, verwondering en twijfel. Ziedaar de
aanvankelijke gevolgen bij iemand wiens oren open gaan. De rechte prediking
brengt een "ontzettende” realiteit aan het licht. Het moet ons ontzetten
dat wij zondaars zijn en dat verlorenheid ons bedreigt. Het moet ervan komen
dat we twijfelen aan al onze vemeende zekerheden. Het moet ons beroeren dat we
zonder God leven. Dat alles moet gebeuren met godsdienstige mensen.
Zij verstaan het "allen”. Dat heeft dan weer te maken met de verschillende
talen die werden gesproken. Ieder hoort een taal spreken, zoals die op de markt
in hun woonplaats gehoord werd. Het waren de bekende talen van toen, minderdan
die wij nu kennen. Maar al die talen zorgen voor veel ellende. Mensen verstaan
elkaar niet meer. Zo ontstonden de oorlogen. Een Rus en een Amerikaan kunnen
elkaar moeilijk verstaan, dus…. Wij tobben ook nogal met de verstaanbaarheid.
De jeugd verstaat de kanseltaal niet. Men kan ook de Bjbel nauwelijks
begrijpen, dus hebben we een keur aan allerlei eigentijdse verstaanbare
vertalingen. Maar daarmee komen we er toch echt niet. Het waren op de
Pinksterdag talen die de Geest hen gaf uit te spreken. Het was in feite een
geestelijke taal. En die Geest werkte in de sprekers en in de hoorders. Deze
mensen behoefden ook niet allerlei beeldmateriaal te gebruiken in de preek; het
Woord, door de Geest gehanteerd, deed het. Wat zijn we toch een dwazen dat we
het altijd weer in allerlei gedoe zoeken.
U zegt dat wij niet zo maar over de Heilige Geest kunnen beschikken. Dat is zo.
U kunt echter wel uit Gods Woord vernemen waar uw en mijn gebrek ligt. Daar
moeten we dan ook niet overheen preken en zingen. Het brenge ons op de knieën
aan de troon der genade. Laten we dan in ieder geval beginnen eendrachtig
bijeen te zijn. Zo kan het Pinksteren worden en blijven.
2015
LATZEL
Latzel is een dominee uit Bremen. U zult ongetwijfeld al meer over hem gelezen hebben. Mijn artikel zou deze keer gaan over Ds. Doornenbal; dat komt later nog een keer. Maar een andere dominee staat momenteel in het brandpunt van het nieuws, namelijk deze Duitse Pfarrer. Ik geef hem nu voorrang.
Deze dominee, die een grote gemeente in de stad Bremen
dient, heeft een preek gehouden over Richteren 6:25-27; de tekst handelt over
Gideon, die het altaar van Baal moet afbreken. Het staat in zijn geboorteplaats
Ofra en het is nota bene van zijn vader. Deze dominee heeft gewoon zijn Bijbel
gelezen en daar een preek over gemaakt. Hij heeft in ieder geval ontdekt dat
Gideon weliswaar een nieuw altaar moet bouwen, maar dat hij eerst (!) het
afgodsaltaar moet afbreken. Het is indrukwekkend op welk een duidelijke manier
hij deze zaken heeft verwoord. U kunt de preek naluisteren op internet. Hij
zegt de dingen ietwat uitdagend en hij calculeert van tevoren alle bezwaren
tegen zijn preek al in en hij ontzenuwt deze.
Welke conclusies verbindt Latzel dan aan deze tekst? Dat bijvoorbeeld de Islam
een afgodendienst is, en de Boeddacultus eveneens en dat dit allemaal niets te
maken heeft met de dienst van God. Er is maar één God. Voor ons een bekende
waarheid. Bij de massa echter zeer omstreden. En dus kreeg hij het zwaar te
verduren. De officiële theologie van de Evang. Kirche Deutschland fulmineerde
tegen zijn preek, ook tegen de dominee zelf. Zelfs het parlement van de
deelstaat Bremen veroordeelde de preek en vroeg om maatregelen. Iemand merkte
op: "Es ist die Frage nicht mehr, ob der Islam zu Deutschland gehört. Die
Frage ist, ob das Christentum noch zu Deutschland gehört”. Schokkend!
Wie kennis neemt van de commotie over deze zaak, krijgt de
indruk dat de dagen van Luther herleven. Het ging Luther zeker om een andere
zaak, maar de stijl van Luther is terug in deze man. Al vele jaren heb ik de
wens dat er, ook onder ons, eens een Luther zou mogen opstaan. Iemand, die in
de geest en de kracht van Luther (en van Elia enz.) gewoon eerlijk zou zeggen
hoe het is. Ik ben er diep van overtuigd dat we ook in Nederland en in de CGK
mensen nodig hebben, die hameren op de deuren van de kerk. Deze dominee heeft
de moed om de dingen eens een keer eerlijk te zeggen. Hij zal verder op sommige
punten wel anders denken dan wij, maar dít verbindt in deze dagen. Ik heb het
vaste voornemen om te zijner tijd naar Bremen te reizen om met hem te spreken.
Enkele conclusies:
Het is aangrijpend dat kerk en staat in Duitsland, zo ver weg zijn dat men deze
waarheid helemaal kwijt is. Gelukkig heeft de Reformatie onder ons meer invloed
gehad dan bij onze Oosterburen; ik bedoel dan de Reformatie van Calvijn met
name. Onder ons zijn de gedachten van ds. Latzel (nog) gemeengoed, al zijn er
andere onderwerpen, die onder ons ook verdeeldheid geven. Maar het is toch heel
ernstig, dat een volk en een overheid denken dat Christendom en Islam hetzelfde
bedoelen. Die gedachte stuurt ook het denken in Nederland over de Islam. Kerk
en Staat vallen over onze vorm van Bijbeluitleg. Men bemoeit zich met de
exegese van de Bijbel. Terecht hebben heel velen in Duitsland al uitgesproken
dat de staat dat nooit doen mag. Maar het gebeurt en het gaat gebeuren.
Minister Bussemaker wil bijvoorbeeld haar "ambassadeurs” exegetische
bevoegdheden geven. Deze moeten ons een andere kijk op de Bijbel bijbrengen!
Dat gaat heel ver. Zo zegt het parlement van Bremen: deze Bijbeluitleg kan niet
langer.
Een tweede gegeven in dit verhaal is dat Latzel heel veel steunbetuigingen
krijgt. Zijn eigen gemeente staat achter hem. Dat is iets om blij mee te zijn.
Maar ik vrees dat velen denken dat hij polariserend werkt. Dat hoor je
onder ons ook vaak om je heen. De Toleranten hebben de toekomst. Probeer altijd
iedereen vast te houden. Gelukkig spelen onder ons dèze tegenstellingen niet.
Maar er zijn voorbeelden te geven van zaken, die ook ons bedreigen. Ik geef één
voorbeeld, van een wat andere orde: een samengaan met de GKV kan niet als we de
eenheid binnen onze eigen kerken willen vasthouden. Er zijn echter anderen, die
denken dat dit wel kan. Binnen de GKV bestaan echter zoveel verontrustende
verschijnselen (evenals ook onder ons), dat deze een bedreiging vormen voor de
eigen interne eenheid!
Dit als voorbeeld. Er zijn verder meerdere predikanten die uitspraken deden,
die hen duur kwamen te staan. Ik denk aan ds. Vlietstra uit Katwijk en onder
ons ds. Kempeneers. Zulke verschijnselen en voorvallen zullen zich steeds meer
gaan voordoen. Wij moeten daar op voorbereid zijn. In dit verband wordt het dan
toch belangrijk dat we mannen als Luther en Calvijn voor ogen houden. Maar het
wordt ook tijd dat we een gezamenlijk standpunt bepalen en dat we het proces
van afbrokkeling een halt toeroepen. Dat zou bijvoorbeeld heel makkelijk kunnen
gebeuren als we spreken over homoseksualiteit. Ik ben overigens heel dankbaar
dat door de voorstellen van Bussemaker heel veel positieve stellingen zijn
betrokken. Ik heb dankbaar kennis genomen van wat RD en VGS hebben geantwoord.
Dit zijn geestelijke zaken. Denk aan het vermaan van Gethsemané: Waakt en bidt,
opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is
zwak.
2015
LATZEL (2)
Na mijn artikel over de Duitse dominee Latzel hebben meerderen mij gevraagd of ik wilde vertellen over het voorgenomen bezoek aan deze Pfarrer. Inmiddels heeft dat bezoek plaats gevonden; ik geef een kort relaas over deze reis.
Er waren ook anderen, die aangaven wel mee te willen naar Bremen,
de stad, waar Latzel woont. Dat was geen enkel bezwaar en dus togen we
uiteindelijk op vrijdag 8 mei naar Bremen. In mijn gezelschap bevonden zich
enkele broeders uit het Zuiden (H.Bor uit Poederoyen, M. Kwakkel uit Waarder
(HHK) en Timmermans uit Veen (GG). Met mij gingen vanuit het Noorden: Ds. IJ.
R. Bijl (Wouterswoude, HHK) en zijn zuster, met br. Turkstra uit Damwoude. De
heer Timmermans en Ds. Bijl als vertegenwoordigers van de stichting:
"Vrienden van Heildelberg”.
We troffen elkaar bij de kerk van Ds. Latzel. Het is een oude kerk in de
binnenstad, vlak bij de Dom en het Raadhuis. Om twee uur werden we hartelijk
ontvangen in de kamer van de dominee nabij het kerkgebouw. Eerst gaf hij ons
een rondleiding door de kerk. Een oude kerk, met dito interieur en mooie
gebrandschilderde ramen. Maar Latzel vertelde ons dat hij toch niet zo
gelukkig was met deze ramen. Hij was tegen elke vorm van mensverheerlijking en
hij zag daar toch iets van in het sierlijke glas. Dat viel op. De gemeentezaal
zag er proper en vlak uit; toen hij aantrad, waren er veel afbeeldingen te zien
van allerlei mensen. Maar hij had de zaal gerenoveerd en alle ornamenten
"raus geschickt”. Voor bezoekers van Bremen is deze kerk (Martinikerk)
overigens de moeite waard om te bezichtigen.
Toen kwam de eigenlijke ontmoeting. Hij vertelde vele duizenden mails gekregen
te hebben na de reuring die ontstond naar aanleiding van zijn bekend geworden
preek over Gideon. De ook onder ons bekende Ds. Georg Huntemann stond voor hem
in deze gemeente. Op zich al wonderlijk dat juist onze mail zijn aandacht had
getrokken. Hij had ook direct geantwoord ("lieber Bruder Roos”; echt een
Duitse aanspraak). Inderdaad, ontelbaar veel brieven en steunbetuigingen
(8000). Dat had de man wel nodig: de Bremer kerk nam fanatiek afstand van hem
en zelfs het parlement van de deelstaat koesterde het voornemen hem vanwege
zijn preek te vervolgen. Wie, zoals ons gezin in het verleden, de vakantie
doorbrengt bij onze oosterburen, zal het interesseren hoe de kerk in Duitsland
erbij staat. De doorsnee preken daar komen niet veel verder dan wat algemene
humanistisch getinte uitspraken.
Het bleek bij Latzel heel anders te zijn. Dat kwam op verschillende punten
helder uit. Een opluchting voor ons, want je wist natuurlijk niet hoe de totale
opstelling van hem zou zijn. Maar dat viel niet tegen. Hoofdpunt was zijn
stellingname tegen de gedachte dat Moslims en Boeddhisten en christenen
allemaal dezelfde God aanbidden. Ook in Nederland wint deze gedachte steeds
meer veld. Hij gaf dat op zijn manier weer. Ik zeg: op zijn manier. Want,
waarom heeft nu alles zoveel stof doen opwaaien? Dat zit ‘m in de stijl van de
man. Ieder mens heeft zijn specifieke eigenschappen. Hij dus ook. Hij wekte
onmiddellijk de indruk een man uit één stuk te zijn. Hij spreekt vurig en
gedreven, krachtig en duidelijk. Dat gaf bij alle bezoekers een sterke overname
en het wekte ook echt een gevoel van verbondenheid. Hij is daarbij erg
radicaal. Daarin ligt naar onze overtuiging zijn kracht. Critici hebben in het
RD opgemerkt dat de kansel een gevaarlijke plaats is: pas op wat je daar zegt.
Dat klopt wel, maar niet zozeer bij Latzel. Natuurlijk ook niet bij Luther (aan
wie hij sterk doet denken) en bij Johannes de Doper en Elia en Kohlbrugge
en vele anderen. Radicaal. Sterke uitdrukkingen en strenge taal. Hij zegt
dingen die wij ook allemaal zouden kunnen zeggen, maar bij ons gebeurt er
niets. In Bremen echter viel er een bom; juist door zijn wijze van uitdrukken.
Hij is als een kraan die je opendraait waaruit een volle krachtige stroom
voortkomt. Die stroom is verfrissend en tegelijk ook uitzonderlijk fel! Hij is
als een schutter die je wel moet raken. Ten goede of ten kwade.
Ziet u dit niet als mensverheerlijking. Het wil slechts een beschrijving zijn
van een dienaar van God. Zo behoren wij allen te zijn, al heeft ieder weer zijn
eigen eigenschappen.
We hebben hem de nodige vragen gesteld.
Daardoor kwam hij ook, zonder het te weten, steeds meer en dichter naar ons
toe. Of hij bekend was met de Heidelbergse Catechismus? Zeker was hij dat. Hij
gaf aan dat hij zich daarmee zeer verbonden voelde. Dat bleek bij verschillende
onderdelen. Voor Duitse begrippen is dat een unicum. Het Borgwerk van Christus
was voor hem de centrale gedachte. En de Schrift staat fier overeind: de Bijbel
is Gods Woord, ook als het gaat over schepping en ethiek (homoseksualiteit).
Het resulteerde bij ons in het plan om hem naar Nederland te halen, zodat
meerderen kennis zouden kunnen nemen van zijn optreden.
Maar waarom, zult u vragen?
Omdat ook onder ons een steen in de vijver moet vallen. Omdat we wakker moeten
worden. Het ganse Hollandse landschap zit en is stil. En ook omdat dit in een
buurland gebeurt. Er is veel belangstelling voor Oost Europa. Vanwege
verdrukking in het verleden. Maar Bremen zegt ons dat er in het vrije Westen
verdrukking voor de deur staat en dat men God en Zijn Woord de mond wil
snoeren. De zaak is hoogst actueel. Er zijn voor een optreden in ons land
hindernissen, zoals de taal. Dat vraagt beraad.
Als het er van gaat komen, wordt zijn optreden aangekondigd in het RD. Want wat
in Bremen gebeurde, gaan we in Nederland ook steeds meer tegenkomen.
2015
PREDIK HET WOORD
Dr. Van Kooten signaleerde onlangs dat er binnen de Nederlandse kerken maar
weinig echt getrouwe bediening van het Woord plaatsvindt. Volgens deze
predikant proberen sommigen door een actualiserende prediking de preek weer
interessant te maken, maar daarbij neemt de moderne hoorder een centrale plaats
in. In andere kerken wordt heel stichtelijk gesproken, maar daar neemt de
bekeerde of gelovige mens een centrale plaats in.
Dat is een stevige maar ook een bedenkelijke uitspraak. Een algemeen oordeel te
geven over de prediking onder ons, lijkt me een hachelijke zaak. Voor Nederland
in z’n totaliteit moet dit helaas wel zo gezegd worden; ook echter binnen de
Gereformeerde gezindte is veel verval. Maar zijn uitspraak lijkt me te snel
uitgesproken en is te weinig onderbouwd.
Hoe ligt dat bij ons?
Het is mogelijk dat het Woord wordt omgebogen naar de behoeften van de bekeerde
mens. We hebben een duidelijk en uniform beeld van "de weg”, en dus laten
we Gods Woord, de tekst die dingen zeggen die wij aanvaard hebben als algemene
norm. Dat gevaar bedreigt ons. De preek wordt dan schematisch. Men zegt soms: "het
staat er wel niet, maar…….”; in dat geval wordt het gevaarlijk; we gaan soms
zelf aangeven wat wel zo lijkt te zijn volgens onze gedachten. Ik denk dat
iedere prediker dit gevaar loopt. Je kunt ook horen zeggen; "We weten niet
zoveel van de dichter van deze psalm, maar…..”; in het vervolg blijkt dan dat
we heel veel denken te weten van deze dichter. Ik zeg eerlijk dat ik het altijd
weer een verrassing vond, als de tekst overeen kwam met mijn eigen beleving.
Maar ik moet ook zeggen dat het eveneens verrassend is, als de tekst dingen
zegt die helemaal niet overeenkomen met mijn beleving. Persoonlijke ervaring is
niet de norm. Daar moeten we eerlijk in zijn.
In de geloofsleer komen we als uitgangspunten voor het geloof drie dingen tegen
die door de eeuwen heen de loop der dingen bepaalden: Gods Woord, de Belijdenis
van de Kerk en het geloof van de gemeente. Dus kort gezegd: Het Woord, de leer
en de beleving. Er zou veel te zeggen zijn over de onderlinge samenhangen
tussen deze drie bronnen. In ieder geval zijn dit geen gelijkwaardige
grootheden. De Schrift staat boven alles. De leer en de beleving zijn daaraan
ondergeschikt. Eerst de Schrift. Sola scriptura. Maar de Bijbel is veelkleurig.
Biblicisten halen er een eigen Bijbel uit. Men leest het Woord eenzijdig. Daarom
is er de behoefte aan de Belijdenis. Deze geeft een globaal en compleet beeld
van de Schriftinhoud. Er leven veel bezwaren tegen het gezag van de Belijdenis.
Maar er is gelukkig ook heel veel overeenstemming.
De bevinding, dus de derde bron, is moeilijker in beeld te brengen.
Bekeringsgeschiedenissen in de Bijbel zijn heel verschillend. Psalm 88 kent een
heel andere beleving dan psalm 89. Petrus was een ander mens dan Thomas. Er is
rijke verscheidenheid. De wijzen uit het Oosten hadden een langere weg dan de
herders. Timotheüs was een heel ander mens dan Paulus. Daar is geen vastomlijnd
schema voor te geven. De weg van de een is die van de ander niet. Ons leerboek
geeft als norm de drie stukken aan. Dat is een algemene aanduiding. Over de
finesses spreekt ze zich niet uit. Gaan we nu de gemeente binden aan de details
van onze persoonlijke voorstelling van de weg, dan lopen we vast. We willen dan
de hoorders persen in een keurslijf.
Laat daarom de tekst zijn eigen lijnen trekken. Doe dat eerlijk, zo moet ik
mijzelf en anderen voorhouden. Je zit eerder dan je denkt in de wateren van de
Schriftkritiek. Ga dus vooral niet algemeniserend te werk. U leest van Levi
geen toeleidende weg, er zijn geen voorbereidende werkzaamheden. Laat in dat
geval zien dat het allemaal van Gods kant komt. Dat de Heere de Eerste is en
dat die roeping krachtdadig is. Bartimeus zat langs de weg te roepen; daar is
een (zwakke) aanleiding in de mens; maar ook daar kunnen we niet teveel in
horen. Maar het geeft wel licht over het feit dat anderen sterk hebben moeten
roepen om genade te ontvangen. De weg van de blindgeborene in Johannes 9 geeft
prachtige lijnen voor de weg tot Christus en de kennis van Zijn Persoon, maar
het gesprek met de Samaritaanse vrouw (Johannes 4) geeft weer enkele andere
lijnen aan. Men zei vroeger al: wat de een van voren leert, leert de ander van
achteren.
Voor de massa zijn deze overwegingen niet meer aan de orde. Dat is een
duidelijk bewijs dat de geestelijke zaken buiten het hart omgaan; ze raken de
mens dan niet meer. In veel preken is de toepassing verschaald en vervluchtigd.
Er zijn mensen die denken dat de voorganger, als de toepassing komt, in
herhaling valt. Het is daarom nodig om in onze dagen te benadrukken dat de
rechte prediking bevindelijke prediking is. Gods Woord is op elke bladzijde
bevindelijk getoonzet. De goede Herder roept Zijn schapen bij name; zij horen
hun naam noemen, als de gangen van hun ziel worden verklaard. Dat gebeurt ook
als hun gemis wordt benoemd; het kan tot troost zijn als uit de Schrift blijkt
wat mensen doorleven in gemis en verlating. Zoals het ook zo’n grote troost is
als we horen van de geestelijke diepten van de verlating in Gethsemané.
Van Kooten pleit dan voor een Bijbelse preek. Er mogen geen specerijen van de
prediker aan te pas komen. We begrijpen hem. Als we dan maar beseffen dat Gods
Woord in zichzelf bevindelijk is. Dat vraagt inzicht in het Woord en tegelijk
ook in het hart van de mens. Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast. En…
specerijen brengen nu juist de smaak aan!
2015
DOORNENBAL
Dezer dagen las ik wat in het boek van B.J. Spruyt over Ds. Doornenbal. Spruyt is erg onder de indruk van de persoon van deze Oenense dominee. En terecht. Doornenbal was niet alleen iemand die onderhoudend kon schrijven over zijn belevenissen; hij getuigde ook van een diepzinnige levensinstelling. Iets daarvan wil ik naar voren halen.
Ik werd zelf door één facet van zijn verhalen altijd
bijzonder getroffen; hij schreef onthullend eerlijk over zichzelf, over zijn
zwakheden en mislukkingen, over zijn afdwalingen en zijn tekortschieten. In
zijn diepe besef van eigen nietigheid lag de grootheid van Doornenbal. Dat was
bij Paulus ook zo, toen hij schreef: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Op
het eerste gezicht heeft het geen nut om allerlei eigen zwakheden te etaleren.
Het gaat alleen maar om de boodschap. Maar uit de brede belangstelling die
velen in het schrijven van Doornenbal stelden, blijkt toch dat er behoefte is
aan deze vorm van eerlijkheid. We kunnen zeggen dat het een vorm van literatuur
is. Nuttig of niet, het is een verschijnsel dat aandacht verdient. Er komen ook
geestelijke en theologische overwegingen bij te pas.
Ik ben er zelf nooit toe gekomen om zo onthutsend de eigen zwakheden te
benoemen. Misschien vanuit de overweging: als ik het zelf al doe, dan gaan de
mensen het nog veel meer doen. Hij zegt het immers zelf. Maar daar had deze man
blijkbaar geen last van. Hij beschikte over de nodige zelfspot, hij wist ook
wel dat de mensen soms zus en zo over hem spraken, en desondanks stelde hij
zich zo kwetsbaar op. In de eerlijke wijze waarop hij met zichzelf omging,
blijkt feitelijk het kenmerk van een groot man. Dat was hij dan ook helemaal;
het bleek uit de vele beroepen die hij ontving, maar het bleek evenzeer uit de
wijze waarop hij zichzelf taxeerde.
Nogmaals de vraag: welk nut heeft het als we onze zwakheden zo tonen aan den
volke? Let wel, ik heb het over zwakheden, niet over bepaalde zonden. Ik geloof
juist weer niet dat anderen ermee gebaat zijn als allerlei trappen in zonde en
kwaad breed uitgemeten worden. Dat kan oppervlakkigheid en excuses in de hand
werken. Maar ik bedoel dus: onze zwakheden en mislukkingen benoemen.
Het is ten eerste een doorbreken van de vele pogingen van ons, mensen, om onze
eigen stand op te houden. Lopen we vaak niet met een masker op? Houden we
onszelf niet groot voor de mensen en zelfs ook voor God? Dit zijn maar vragen.
Maar ze zijn wel nodig en vragen wel om een antwoord. Gods Woord tekent deze
symptomen juist als kenmerken van de goddelozen. Denk aan psalm 73. Willen we
niet graag de man of de vrouw zijn die alles keurig op orde heeft en die door
de mensen in ere gehouden wordt? Begeren we niet de vooraanzittingen? Loop ik
als dominee ook juist niet dat gevaar? Of als gemeentelid en als Avondmaalganger?
Ik heb ooit een boekje geschreven over de Farizeeër, juist ook vanuit het besef
dat zijn wijze van doen ook mij vaak bedreigt en verstrikt. Dus kunnen anderen
er ook baat bij hebben.
Doornenbal moet dat geweten hebben en hij dreef er cynisch de spot mee, met de
grootheidswaan die ons, mensen, kenmerkt en waarvan hij zelf ook last bleek te
hebben. Want het ergste is dat het allemaal geen tekenen van genade zijn. Het
is de levensstijl van de wereld, waarin iedereen moet meetellen. De facebookstijl
bestond al lang, voordat facebook werkelijkheid werd. En dan nog wel in de
kerk……
Maar er is nog een tweede vrucht van deze schrijfstijl. Heel veel mensen zullen
iets van zichzelf herkend hebben in zijn proza. Had hij daar ook last van? Dat
heb ik ook! Het heeft kleine en zondige mensen moed gegeven om te mogen geloven
dat de Heere nu met zulke mensen wil omgaan en Zich verheerlijkt in hetgeen
niets is. Want dat betekent het toch als David hoopt dat men moed mag scheppen
uit zijn behoudenis. Het is een wonder dat de Heere Jezus er zulke discipelen
op na wilde houden. Op die manier krijgt dit alles geestelijke en ook
psychologische betekenis. En troost! Wie zo schrijven kan over zichzelf, kan
ook zo preken voor de hoorders. "Want ik geloof en ik weet, gemeente,
terwijl de kerk van het vaderland in het duister ligt, dat er nog een volk in
het duister ligt en dat er ook hier een volk zal zijn dat weet wat donkerheid
en duisternis is, ook na ontvangen genade, waarin weer al het licht van het
leven kan worden uitgedoofd, waarin het laatste licht van Advent wordt
uitgeblust in pikzwarte nacht en duisternis, als God Zich voor ons verbergt om
wijze en rechtvaardige redenen, als de zondelast ons weer neerdrukt, als we
over de wereld gaan, biddeloos en hopeloos en troosteloos, als de hemel
gesloten blijft en er geen enkele straal van de liefde Gods meer in onze zielen
doordringt. En kijk, gemeente, nu is het voor zulk een volk dat het
Advent geworden is, want het volk dat in duisternis wandelt, dat zal een groot
Licht zien”. (blz. 300, Spruyt, Als eenmaal hebt liefgehad).
2016
MODIEUS PREKEN
"Broeders, er wordt in de gemeente te veel geklaagd over voorspelbare
prediking. Over prediking waarin het niet vonkt en schuurt. Over prediking
waarin we niet pal voor het aangezicht van de Heere gebracht worden. Preken die
te netjes zijn, te afgepast, te kloppend.”
U hebt deze woorden kunnen lezen onder het verslag van de contio van
predikanten binnen de Gereformeerde Bond. Ds. A.J. Mensink verrichtte met
onder meer deze woorden de opening. Gods Woord spreekt ons niet alleen genadig
aan, maar het spreekt ons ook genadig tégen.
Hoe is dit onder ons? Hoe is dit met onze prediking? Wat wordt bedoeld met
voorspelbare prediking?
In een preek is er niets natuurlijk. Maar het kan wel zo ver komen dat je de
indruk krijgt dat we allemaal "natuurlijk” zondaars zijn en dat het kruis
van Christus "natuurlijk” de weg tot behoud is. U voelt wel dat het woord
"natuurlijk” hier niet op zijn plaats is. Onbewust kan toch deze vanzelfsprekendheid
overheersen. De gemeente moet toch getroost naar huis gaan? We moeten toch de
drie stukken preken? Het Evangelie betekent toch "goede tijding”? Zo kan
er nog veel meer gezegd worden. Als er op die vrijblijvende manier gepreekt
wordt, raken we nauwelijks iemand. Mensink had het in dit verband over preken
waarin het niet vonkt en schuurt. Als een stekker vonken afgeeft, moet er
ingegrepen worden. Juist daar gaat het dan om.
Wie onbevangen luistert naar de prediking van de Heere Jezus, krijgt het
benauwd onder de radicale eisen en Zijn grondige veroordeling van de Joden van
Zijn dagen. Ik geef enkele voorbeelden: het gaat om het afkappen en het
uitrukken van lichaamsdelen; het gaat om het willen verliezen van het leven;
een rijke en eigenlijk ieder mens kan evenmin zalig worden als een kameel door
het oog van een naald kan gaan; de Farizeeën vallen onder zware oordelen en
nergens vindt u gerichte beloften voor deze groep, die de Heere Jezus altijd
weer tegenover Zich op Zijn weg vond; het geloof van de Joden in Christus wordt
door Hem zodanig kritisch onderzocht dat er niets van overblijft; en zo door.
Ik noemde de Farizeeën. Een groepering, die verwantschap vertoont met
kerkmensen, licht of zwaar. Het kan niet ontkend worden dat er veel van dit
type mensen in de kerk zitten. Christus liet niet na deze groep hoorders het
oordeel aan te zeggen.
Bij de Joden stuitte deze prediking op verzet. Als het niet vonkt, blijft alles
verzonken in valse rust. Naar de woorden van de Zaligmaker is het een slecht
teken als alles rustig voortleeft. Stil en gerust. Denk aan Moab: van der jeugd
aan gerust geweest, niet van vat in vat ontledigd. De preek moet een klaaglied
zijn en de mensen moeten wenen. De preek is dan óók een fluitspel, waarbij de
mens mag opspringen van vreugde. Maar gebeurt dit? Is het in de kerk niet het
ideaal, als alles rustig blijft? En als de preek te veel verzet oproept, kan
het gebeuren dat kerkenraad en gemeente het de voorganger duidelijk maken dat
men niet tevreden is over zijn aanpak en zijn wijze van preken. Daar kan reden
toe zijn, maar dat is lang niet altijd het geval.
Wie onbevangen naar de prediking van Christus luistert, wordt in de engte
gedreven. Hij preekte de wet als geen ander. Uw gerechtigheid moet
overvloediger zijn dan die der Wetgeleerden. Let er eens op hoe vaak de Heere
spreekt over het blijven in Zijn woorden, in Zijn geboden. Wie zo naar deze
Profeet luistert, krijgt de Priester nodig! De prediking van de Heere Jezus
brengt de eigen discipelen tot de vraag: Wie kan dan zalig worden? Dan klinkt
het als een mokerslag: Bij de mensen is dat onmogelijk. Als de Heere dat zegt,
moeten we toch daadwerkelijk in de onmogelijkheid terecht komen?
Nu weten wij niet hoe de prediking van zondag op zondag ontvangen wordt
en welke vrucht er is op het Woord. Maar wie wel eens luistert naar preken, ook
naar de eigen preken, zal er lang niet altijd gerust op zijn. Preken is als het
boren van een zieke kies: dat gaat net zo lang door, tot de zenuw geraakt
wordt.
De bedoelde onvruchtbare prediking spreekt onbekeerden niet aan, want ze horen
elke zondag hetzelfde. Maar ook Gods volk wordt er niet door gebouwd. Er worden
geen zieleraadselen in opgelost. Ik lees deze dagen nogal eens in de brieven
van Professor Wisse. Het viel me opnieuw op, hoe voorzichtig hij en zijn
generatie omging met ontluikend geloof. Leg de hoorders niet te snel de handen
op, zo waarschuwt hij.
De rechte prediking gaat in tegen de wens van de hoorders, wie deze ook zijn.
Maar het gaat ook in tegen de wens van de prediker zelf. We hebben ook ons
eigen hart niet mee als het hierover gaat. Het breekt ook mijn eigen
verwachtingen af en het stelt me bloot aan de verwerping door de mensen. We
moeten dus ook onszelf er voor over hebben.
Ik zoek naar woorden om duidelijk te maken hoe deze zaken er bij staan.
Hopelijk zijn de lezers goede verstaanders, die begrijpen wat er bedoeld wordt.
Van Jonathan Edwards is bekend dat juist die ene preek, waarin het vonkte en
schuurde, het begin was van een opwekking. In die preek richtte hij zijn pijlen
op de eigen gemeente. Het was te verwachten dat men zijn woorden met toorn zou
verwerpen. Maar de hoorders vielen voor dat Woord.
Ik besluit met een citaat van ds. H. Paul. "Men wil meer de nadruk leggen
op de beloften van het verbond en de eis die aan te nemen. Het kenmerkende van
die prediking is dat de eis der bekering en de noodzaak van de wedergeboorte
helaas achterwege blijven. Het is een prediking waarin het zich overgeven aan
Jezus en het vertrouwen op de belofte centraal staat. Een prediking van vergeving
zonder verootmoediging. Melanchthon noemde het: nieuwe wijn doen in oude
lederzakken”.
2016
PREEKREGELAARS
Het lijkt elk jaar toe te nemen: de race om de gevulde
zondagen. Het was gisteren (de eerste maandag in 2016) heel erg druk.
Preekvoorzieners werken op de klok. Het is voor hen een heel verband om elke
zondag voorziening te vinden. De gemeente mag hun ijver wel waarderen. Er wordt
heel veel werk verricht eer een predikant voor de gemeente staat.
Ook voor predikanten zijn er op dit terrein de nodige zorgen. Natuurlijk willen
ook zij graag hun agenda vol hebben. Hoewel, niet ieder zal daar fanatieke
pogingen toe willen ondernemen. Wie eerlijk is, moet willen erkennen dat we ook
gewone leden zijn, die ook wel eens met de gemeente gewoon als hoorder moeten
leren luisteren naar wat de Heere tot hen langs die weg te zeggen heeft. Wij
behoeven niet elke zondag perse aan het woord te komen. Dit klemt temeer, omdat
er betrekkelijk veel aanbod is. Er zijn veel emeriti-predikanten, die nog goed
in staat zijn de gemeenten te dienen.
Je denkt bij dit onderwerp onwillekeurig aan die gelijkenis waarin de arbeiders
wachten op iemand die hen huurt. Doorgaans gaan de initiatieven van de
gemeenten uit en niet van de predikanten.
Ik denk dat preekvoorzieners ook wel eens echt met de handen in het haar
zitten. Het zal zeker wel gebeuren dat ook hun werk onder de gemeentelijke
kritiek staat. De gemeente zal wel selecteren op de spreektalenten waarover
voorgangers al dan niet (naar het algemeen oordeel) beschikken. Maar wat natuurlijk
ook meespeelt, is de geestelijke ligging van zowel de gemeente alsook de
predikant. Er zijn wel gemeenten waar men niet selecteert. Men vraagt iedereen
om te komen preken. Uit dit loffelijke voornemen is zelfs een aparte site op
internet voortgekomen. Daar staan de gemeenten vermeld die op die of die datum
geen voorziening hebben. Iedereen zou mogen reflecteren, maar laat iedereen dat
niet zo maar doen, want u kunt dan te horen krijgen dat u toch uiteindelijk
niet welkom bent. Geeft u geen gezang op, dan mag u niet komen. Dus staan we
dan voor de keus: wel of geen gezang? Wel of geen opwekking? Wel of geen
zandloper? Er is namelijk in onze kerken een wildgroei bezig zich te
voltrekken. U kunt als gastpredikant voor allerlei moeilijke dilemma's komen te
staan, soms tijdens de dienst. Iedere voorganger zal daar weer een eigen
afweging in maken; ik zal er geen kwaad van zeggen als men uit liefde tot de
waarheid en de gemeente bepaalde concessies doet. Blijf de voorganger
beoordelen op zijn prediking en niet op zijn liturgie. Het is wel de vraag of
een gemeente dwingend moet voorschrijven. De gemeente heeft haar eigen Bijbel
bij zich en het wordt lastig als de dominee ineens een andere vertaling
gebruikt. Onze Synoden hebben niet overzien met allerlei besluiten die genomen
werden over "de vrijheid der kerken”, dat er een breuklijn gaat lopen door
onze kerken, simpel weg ook vanwege liturgische verschillen.
In de meeste gemeenten echter wordt wel een bepaalde selectie toegepast. Niet
alleen wat betreft de presentatie van de predikers, ook vooral wat betreft hun
legering in geestelijke zaken. Predikanten kunnen worden gemeden, omdat zij in
stijl en prediking moderne ideeën hebben. Dus zullen gemeenten niet iedereen
vragen. Het gaat ook steeds meer voorkomen, dat dominees met een behoudende
uitstraling feitelijk gemeden gaan worden. Het kan zelfs zijn dat onze
stichting daarbij nog ongewild en onbedoeld een rol speelt.
Iedere gemeente leeft op een bepaald level, een zekere toonhoogte (om het zo
maar eens neutraal te zeggen). Is dat verkeerd? Eigenlijk wel, want we zouden
allemaal geestelijk een eenheid moeten kunnen vormen. Maar als dat nu werkelijk
niet zo is? Dan komt de treurige praktijk van strenge selectie. In het algemeen
is merkbaar dat de gemeenten jaar na jaar opschuiven. Dat gebeurt over de hele
linie van het kerkelijke leven. Ook de vanouds genoemde Pandgemeenten lijken
daar niet aan te ontkomen. Kleine verschillen worden op de koop toe genomen, of
ook wel, deze krijgen zelfs een aantrekkelijk karakter. Door de jaren heen
gerekend, is er sprake van een zeker verval.
Ik schrijf hierover met name om u een indruk te geven van de moeiten waar
preekvoorzieners mee te maken krijgen. En ook waar predikanten mee te maken
krijgen, als zij ledig aan de markt staan.
Tenslotte nog een opmerking over de praktische kant van de zaak. In
"Kerktijden”, een website, waarop het RD op een praktische manier de
helpende hand reikt naar de preekregelaars, kunnen gemeenten opgeven hoe het
preekrooster er voor de toekomst uitziet. Tegelijk vult men dan, voor zover dat
mogelijk is, onder de naam van de predikant in waar hij preekt de komende tijd.
Het is een goede vorm van praktische dienstverlening. Gemeenten zouden dan,
onder de naam van de gezochte predikanten, inzicht kunnen hebben in de
mogelijkheden die zij nog hebben. Helaas werkt dit niet omdat de lijst
onder de predikanten niet volledig is. Het zou het algemeen belang dienen, als
de predikanten zelf ook hun agenda op de site zouden zetten. Het zou voor de
preekvoorziening, bijvoorbeeld als men plotseling iemand zoekt, erg makkelijk
zijn als we deze weg zouden inslaan. Dat vraagt accuratesse van de predikanten
en ik moet er mee rekenen dat het op dat terrein niet altijd vlekkeloos
verloopt. Maar ook hier geldt wel: Draagt elkanders lasten! En als dat naar de
wet van Christus zou mogen gaan verlopen, dan zou dat wel een groot wonder
zijn. Het zou een geestelijke Reformatie zijn, waarin het profetische woord
over de enerlei weg en het enerlei hart tot vervulling zou komen.
2017
HET AANGEZICHT DER SCHAPEN
In een kerkdienst zijn alle ogen gericht op de voorganger. Allerlei aspecten van zijn preek komen ter sprake, als de kerk uit gaat. U begrijpt dat het voor de dominee niet altijd makkelijk is als hij zo in de schijnwerpers staat.
Maar hoe is dat eigenlijk omgekeerd? Hoe ziet de predikant
de gemeente voor zich? Wat ziet hij zo al? Ook daarover is heel veel te
vertellen. Wordt de prediker geinspiereerd door de luisterhouding van de
kerkgangers? Het is misschien wel nuttig om daar ook iets over op te merken. Er
zou veel meer nodig zijn dan de nu beschikbare ruimte in ons blad.
Ik verwonder me er vaak over dat mensen zo kunnen luisteren. Ds. Brons liet
onlangs weten dat hij weer had geleerd te luisteren. Wij, predikanten, zijn dat
niet gewend. Hopelijk gebeurt dat wel tijdens de bezoeken aan huis. Er zijn
allerlei redenen waarom dominees slechte luisteraars kunnen zijn. Goede en
minder goede.
Wat ik allereerst dus zie is de luisterende gemeente. In vroeger dagen ging het
er soms ordeloos en oneerbiedig toe. De hoorders stonden, liepen in en uit en
de dominee preekte door, ook als er honden tussen de mensen doorliepen. Dat is
nu heel anders. U bent als kerkganger gewend in alle stilte en rust te
luisteren naar de preek. Ik noem allereerst dus de aandacht waarmee bijna
iedereen de woorden volgt. Dat is ook waar te nemen vanaf de preekstoel. Het is
een grote stimulans voor de spreker om het Woord te bedienen. Hij heeft de
leiding van de Heilige Geest nodig, maar hij is ook afhankelijk van de
kerkgangers. Is er contact, is er begrip voor hetgeen gezegd wordt? Er kan
oogcontact zijn met degenen die voorin de kerk zitten. Menig prediker zal dat
contact ook zoeken. Hij zal de gezichten bezien of het Woord verstaan en
begrepen wordt.
Dit is voor mij een punt van veel waardering. Het kan nog in deze tijd. Er zijn
mmers geluiden die zeggen dat de moderne mens maar heel kort geconcentreerd kan
luisteren. Er zijn verder veel klachten over de verstaanbaarheid en de
begrijpelijkheid van de preek. Er worden veel pogingen ondernomen om het Woord
te versimpelen. Je bent dan dankbaar dat er nog elke zondag een gemeente is die
aandacht heeft voor het Woord. Verder merk je ook dat het niet alleen maar een
houding is. Soms geven hoorders ook blijk van meedenken en mee”preken”. Er zijn
meedere Bijbels met verklarende aantekeningen in omloop die ook worden
meegenomen naar de kerk. Dat vergemakkelijkt het meedenken. Over schrijvende
gemeenteleden hoor ik verschillend spreken, maar ik zie er toch eveneens een
teken in dat iemand poogt de lijn vast te houden en de preek mee naar huis te
nemen.
Naast deze betrokkenheid die een gemeente uitstraalt, zijn er natuurlijk ook
minder inspirerende signalen. Iemand kan er zijn maar zijn blik verraadt een
bepaalde afwezigheid. Dat kan kenbaar worden op verschillende manieren. Maar je
ziet het soms duidelijk dat iemand elders vertoeft met zijn gedachten. Het kan
nog erger: iemand kan soms ongeinteresseerd zijn plaats bezetten, al komt dat
niet vaak voor. Maar je kunt er last van hebben als iemand bij momenten wegdut
en er dus niet bij is. Een gemeente beseft nauwelijks hoeveel hinder de
predikant ondervindt van allerlei signalen die afleiden of die een zekere
desinteresse verraden. Het kan af te lezen zijn van iemands gelaat als hij met
vraagtekens een zekere ongenaakbaarheid toont.
Dat kan dan allemaal zo zijn, maar dat doet niets af van het feit dat een
gemeente op veel plaatsen ons lankmoediglijk hoort.
Een heel andere vraag is wat er nu werkelijk overkomt van de preek. Is er
werkelijke heilbegeerte en is er ook honger in de bank naar het Woord? Komen de
kerkgangers met zielsvragen, waarop zij een antwoord verwachten? Zijn er die
leven bij de gedachte van de psalmist die zei: Zeg Gij tot mijn ziel: "Ik
ben uw Heil”? Dat is minder makkelijk waar te nemen. Je ziet soms een
kerkganger met genoegen luisteren, maar dat zijn er niet zichtbaar veel. De
emotie lijkt zich te verschuilen achter een masker. Ik las laatst de typering
van een maskerade. Er is heel veel schijn in de kerk. We houden allemaal voor
onszelf onze stand op, maar we zouden ons niet graag blootgeven in ons gemis of
onze onverschilligheid of onze verlegenheid. Dat zou wel erg zijn. Maar er ligt
een kern van waarheid in. We zitten er dan allemaal wel correct en keurig bij,
maar de werkelijke nood of het ontbreken van die nood wordt verhuld. Deze
vragen moeten ons wel bezig houden. Ook ons als predikanten. Ze houden je ook
bezig aan het einde van de preekzondag als je weer naar huis rijdt. Wie heeft
onze prediking geloofd? We kunnen er toch niet genoeg aan hebben als alles weer
goed gegaan is en de diensten weer voorbij zijn? Ik heb er geen idee van hoe
deze percentages liggen, mede ook omdat een emeritus geen eigen gemeente heeft
en dus ook minder feedback krijgt.
En dan is er tenslotte nog het onbestemde gevoel dat je op de kansel kunt
hebben. Dat kan positief of negatief uitpakken. Er kunnen onzichtbare
geestelijke lijnen lopen vanuit de bank naar de kansel en omgekeerd. Je kunt
echt aanvoelen en waarnemen als er echt geestelijk contact is. Dat is de
mooiste stimulans die je kunt waarnemen. Het kan ook zijn dat er een sfeer
hangt van de sleur en van ruis op de lijn. Dat is soms tijdens diensten op de
Kerstdagen het sterkst: je voelt dan dat de mensen allemaal wat meer leven bij
de sfeer van de dag.
Tenslotte: ook de engelen zijn in de kerk aanwezig. Hoe zullen zij de preek en
de ontvangst beoordelen? Kan er blijdschap in de hemel zijn? Moge de Heere Zelf
het antwoord geven op deze vragen tot bemoediging van spreker en hoorders.
2017
KERK OF BEGINSEL?
Het is goed de lessen uit de geschiedenis te kennen en deze ook ter harte te nemen. Gebeurtenissen als de Reformatie en de Afscheiding kunnen ons veel informatie geven over Gods weg met Zijn Kerk. Er verschenen enkele boeken die daar licht over werpen.
Prof. Herman Selderhuis schreef een boek over Luther: een
mens zoekt God. Luther blijft boeien, zeker in een Reformatie jaar. De weg die
hij ging tussen angst en geloof heeft al zolang en zovelen onderwezen in de
wegen des Heeren. Er is uit dit boek veel te leren. Nu heeft deze studie al
veel aandacht gekregen en dat zal zo nog wel even doorgaan. Daarom ga ik er nu
niet nader op in, ook al omdat het wellicht gerecenseerd zal worden door Ds.
Van Heteren.
Een andere recente uitgave is het boek: "Ambtsbroeders”, geschreven door
onze broeder Ds. van der Ham. Het is ook nog niet zo lang op de markt. Ik geef
ook hierover natuurlijk geen recensie; wel wil ik enkele conclusies trekken uit
hetgeen ons hierin wordt geboden.
De beide hoofdfiguren in dit boek, Ds. F.P.L.C. van Lingen en Ds. Jac. Wisse
leefden in de jaren waarin onze kerken zelfstandig verder gingen, nadat de
vereniging tot stand was gekomen tussen de Afgescheidenen en de Dolerenden
(1892). Over die periode was niet zo veel bekend.
Het beginsel van onze kerken komt duidelijk naar voren in de arbeid, die deze
mannen hebben mogen verrichten in de kring van onze kerken. Dat beginsel is en blijft
waard overdacht en bestudeerd te worden. Juist ook in de tijd waarin wij leven.
Er is immers veel te doen over de kerkelijke situatie van heden. Dat geldt
vrijwel alle kerken. We kunnen strijden voor de kerk, we kunnen ook strijden
voor het beginsel. Er is een tijd geweest dat het vooral over de kerk ging.
Kerkmuren rezen hoog op en er werden polemieken gevoerd over de kerk. Welke
kerk was de ware? De loopgraven zijn echter verlegd. We horen van meerdere
kanten de klacht dat kerken steeds meer hun identiteit bezig zijn te verliezen.
Die zorg houdt ons allen bezig. In het vorige nummer van ons blad hebben we
daarover meer kunnen lezen. Niemand durft te voorspellen hoe het verder zal
gaan in kerkelijk Nederland. Alleen de Heere weet volkomen waar Zijn raad ons
zal heenleiden. De aanleiding tot deze onzekerheid vloeit vooral voort uit de
algemene vervlakking die alle kerken kenmerkt. Niet ieder noemt dit zo; er zijn
er ook die allerlei veranderingen en aanpassingen als positief beleven. Toch
kan ieder het erover eens zijn dat er heel veel vervlakking is.
Dat maakt het moeilijk om de naam van je kerk nog hoog te houden. Onze kerken
gaan meer en meer het beeld vertonen van de oude Vaderlandse Kerk, waar we uit
voortgekomen zijn. De vraag naar het bestaansrecht gaat dan klemmen. Als alle
kerken der scheiding gebleven waren binnen de Hervormde Kerk, dan zou alles
heel anders gegaan zijn. In ieder geval zou dan de PKN en de daarop volgende
scheuring niet ontstaan zijn. Er zou dan ook meer duidelijkheid zijn geweest
inzake de kerk en het Koninkrijk Gods.
Ook wij kunnen dus niet alleen maar de strijd voeren voor de kerk. Onze kerken
zijn niet heilig. Het is verspilde energie om kerkmuren te stutten en in stand
te houden, ook al vellen we daarmee geen absoluut oordeel over de geschiedenis.
Wat wel blijft is de worsteling tussen waarheid en leugen. Het beginsel moet de
koers blijven bepalen. En in dit verband noem ik het boek van Ds. Van der Ham.
Kerken kunnen verdwijnen en stellingen worden verlegd, maar het Schriftuurlijke
beginsel heeft blijvend onze aandacht en liefde nodig. Het beginsel als
uitgangspunt kan ons natuurlijk wel liefde voor de kerk bijbrengen.
Welke beginsel bedoel ik? Laat ik eerst zeggen dat het niet gebonden is aan en
beperkt is tot onze CG kerken. Vooral in mijn jeugd waren er veel predikanten
binnen de Gereformeerde Bond, die een zeer Bijbelse prediking brachten. En dat
verschijnsel deed zich in veel meer kerken voor. Het is de prediking der
verzoening, die van Jezus Christus en Dien gekruisigd. Alle lijnen moeten bij
Herm uitkomen. Recht en genade vinden in Zijn Persoon en werk elkaar. Daar
wordt gena van waarheid blij ontmoet. Als het offer van Christus verdrongen
wordt door de vrome werken van de mens, dan treedt ernstig verval op. Dat kunnen
we leren uit de studie over Luther. Er is Geestesbediening voor nodig om dit
onderscheid recht te kunnen zien en beleven. Het kruis van Christus is immers
ook ergernis en dwaasheid, niet alleen in de wereld maar ook in de kerk. Vanuit
Christus worden de lijnen van zonde en genade helder. Daar wordt de zondaar op
het diepst vernederd en God op het hoogste verheerlijkt.
In alle tijden ging het om die ene waarheid. Maar elke tijd heeft ook de eigen
nuances. In de preken van ons kerkelijke voorgeslacht kwam ook de bevinding der
heiligen aan het licht. Deze kan alleen grond en wezen vinden in het werk van
de Heilige Geest. Dat is geen ander beginsel dan dat van Luther, want ook bij
hem vinden we die sterke persoonlijke betrokkenheid op het bloed der verzoening.
Zouden we de prediking zoals die klonk in de dagen der Afscheiding en daarna
nader willen typeren dan kunnen we deze aanduiden als Trinitarische prediking.
Prof. Kremer is de man geweest die deze aanduiding nader heeft uitgewerkt in
zijn boek "Priesterlijke prediking”. Hierin vinden we de Bijbelse volheid
van de Drie-enige God verklaard. God de Vader Die verkiest en belooft, God de
Zoon Die verzoent en redt, God de Geest Die vernieuwt en heiligt. Dat is geen
CG beginsel, maar het heeft in onze geschiedenis wel diepe sporen getrokken.
Onze tijd kan daarvan veel leren, ook onder ons. Mijn conclusie: over onze
kerken hebben we geen zekerheid en deze vormen geen doel, maar slechts een
middel. Maar het beginsel van Gods eer en onze zaligheid zal blijvend onze inzet
vragen, tot de jongste dag.
We hebben nodig de kennis van God Drie-enig. Bent u daarmee bekend? Niemand kan
zeggen Christus de Heere te zijn dan door de Heilige Geest. Dat moge in alle
kerken doorklinken en dan komen leden en kerken bijeen. Dan ontstaat er zicht
op de algemene Christelijke Kerk, de Kerk van alle tijden en plaatsen. Op die
belijdenis en op dat beginsel wil Christus Zijn Kerk bouwen.
2018
DE PREDIKING
"In preken wordt er in hun ogen niet veel anders aangereikt dan een opsomming van de kenmerken en een omschrijving van de ervaringen die een waar gelovige zou moeten hebben voordat hij mag denken dat God iets goeds in hem begonnen is”. Aldus Jannine Kempe.
Nog een citaat uit het RD van 6 april jl.: "De oorzaak
hiervan is de prediking. Jongeren ervaren de prediking niet meer als het
verkondigen van de blijde boodschap, waarin de zaligheid in Christus Jezus
wordt aangeboden aan eenieder die gelooft. In plaats daarvan krijgen ze stenen
voor brood. Ze horen in allerlei toonaarden hoe God Zijn volk bekeert”.
Beide scribenten zijn docent aan een Reformatorische school.
Het is niet voor het eerst dat vanuit (Reformatorische) onderwijskringen
gewezen wordt naar kerk en prediking. Het is duidelijk dat deze docenten bekend
zijn met wat er leeft onder de jeugd. Ik ga voorbij aan het feit dat de kerk
regelmatig onder vuur ligt. Juist bij hen die dichtbij ons staan. Het zou goed
zijn navraag te doen naar de resultaten van het ónderwijs onder jongeren.
Leraren zouden dan toch een positievere invloed moeten uitoefenen? Dat blijkt
dus ook niet zo te zijn.
Op de jongerenpagina van het RD wordt meermalen zinvolle informatie gegeven
over jongeren die worstelen met geloofsvragen. Ik werd er meermalen door
getroffen. Zij krijgen soms antwoord op hun vragen vanuit de kerk. Ik heb ook
wel eens twijfels gehad bij sommige raadgevingen.
Dus ik erken dat sommige klachten gegrond zijn. De gewraakte vormen van preken
komen inderdaad voor. Wat bedoelt men dan? Het kan zijn dat de bekeringsweg
zodanig diep en geladen wordt voorgesteld, dat mensen het gevoel krijgen dat
dit voor hen onbereikbaar is. Dit wordt gedaan uit vrees voor zelfbedrog. Dat
is niet geheel uit de lucht gegrepen, want ook Gods Woord waarschuwt daarvoor.
Maar als er een serie kenmerken wordt voorgesteld, werkt dat ontmoedigend.
Zeker ook als deze kenmerken gedompeld zijn in een stijl van innerlijkheid en
gevoeligheid. Het gevoel blijft een gevaarlijk terrein.
Als het goed is, zal elke dienaar des Woords worstelen met
de vraag hoe we de jeugd en de hoorders bereiken met het Evangelie. De beide
leraren raden aan: Breng hen de blijde boodschap, het Evangelie. Ik neem die
raad over. Mijn lezers zullen best wel toestemmen dat dit onder ons gebeurt.
Evenwel is het zo, dat ook dit nog niet leidt tot geloof en bekering bij de
hoorders. Zij lopen met vragen over de toe-eigening. Of, dat komt ook voor, dat
onder ons de klacht wordt gehoord dat in kringen van het jeugdwerk juist veel
jongeren spreken vanuit een geloofsbezit. Dit geeft al aan dat er onder
jongeren wel verschil is in beleving. Onder ons leeft wel eens verontrusting
over jongeren die qua bezit hun "leraars overtreffen”. Ik merk dit op om
de schaal weer in evenwicht te krijgen.
Anderen met mij zijn juist ook overtuigd van de noodzaak van een
onderscheidenlijke preek. Niet speciaal voor jongeren, maar voor ieder. Het is
en goede raad het Evangelie te preken, maar wat houdt dat dan in? Christus Zelf
heeft dat volmaakt gedaan. Juist Hij leert in Zijn gelijkenissen dat men zich
kennelijk vergissen kan. En dat het waar is wat een oudere eens opmerkte: het
zal zo nauw uitgaan. Het luistert nauw. Gods Woord is heel duidelijk in het
aangeven van allerlei nabijkomende genade.
Ik lees momenteel een boekje van Flavel over de tekst: Behoed uw hart boven al
wat te bewaren is. Je komt ervan onder de indruk dat de Heere meer let op ons
hart dan op onze daden. Zouden wij dat dan niet ook doen? De geboden raad kan
tot eenzijdigheid worden. Dat kan met alles wel gebeuren; het is geen verwijt.
Maar laat men wel bedenken dat de beleving een zwaar accent krijgt in het werk
en de bediening van de Heilige Geest. Daarin wordt het voorwerpelijke
onderwerpelijk. Zeker, zeker, men moet de zaligheid buiten zichzelf zoeken, en
dan gaat het over de grond, maar de vruchten moet u zoeken ook bij uzelf.
Geef dus ook alle aandacht aan het hart, aan de doorleving van het heil. Ik
vind het zelfs niet zo verkeerd als jongeren in twijfel en onzekerheid
verkeren. Daar begon het op de Pinksterdag toch ook mee? De discipelen kenden
deze twijfels ook: wie kan dan zalig worden? We geloven toch ook dat er op onze
twijfels een antwoord gegeven wordt? Zou het daar soms aan ontbreken? Ik
vermoed dat dat mogelijk is. Zelf denk ik in bescheidenheid dat de prediking
soms te algemeen blijft. Globale aanduidingen die iedereen wel weet, maar niet
het echte leiden van de zielen tot Jezus. Ik weet zelf ook dat dat een
moeilijke opgave is. Veel oudvaders wisten dat beter. Zij konden knopen in het
zielenleven ontbinden.
Ik erken dus dat er grond is voor wat Post en Kempe opmerken. Maar misschien
zoeken zij een wat andere oplossing. Een geloof zonder onzekerheid, of zonder
strijd of zonder gemis? Ik wil dat niet aannemen, maar men hoede zich daar wel
voor. Juist in onze onzekerheden klinke frank en vrij het volle Evangelie. Wat
bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Ik heb oog voor de bezwaren die genoemd werden. Ik val hen niet zonder meer bij
in de veel te vaak gehoorde kritiek op wat kerk en dominees verkeerd doen.
Gisteren las ik bijvoorbeeld dat de catechese alom onvruchtbaar is. Laten we
ophouden steeds weer te wijzen naar de kerk. Er is een Amerikaans lied over
"the old country church”. De stijl is niet de mijne, maar wat een weldaad
als er zoveel liefde en waardering uitstraalt voor de kerk. Het betreft toch de
kerk van Christus? Laten we deze steunen en liefhebben!