Belijdenis 

In Gods Woord lezen we verklaringen waarin diverse mensen aangeven wat hun diepste levensgrond is. Denk aan de kinderen van Korach: "Want deze God is onze God eeuwig en altoos; Hij zal ons geleiden tot de dood toe” (Psalm 48:15).
Paulus verklaarde in een hevig noodweer: "God, Wiens ik ben, Welke ik ook dien”(Hand. 27:23b). Ik denk ook aan die bekende vader: "Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp” (Mark.9:24). Hoor Job getuigen: "Want ik weet, mijn Verlosser leeft”(19:25). Een verslagen volk sprak eens tot de Heere: "Ziet hier zijn wij, wij komen tot U want Gij zijt de Heere onze God”(Jer.3:22). Gods Woord staat er vol mee.
Een dergelijk statement hebben we allen nodig. Zoals Calvijn: terar dum prosim (laat mij verteren als ik maar van nut ben). Wat komt in dergelijke uitspraken de adeldom van de dienst des Heeren uit. Wat blinkt daarin de eer van God.
Ik durf me niet te meten met de voorbeelden die ik hier gegeven heb. We moeten in dergelijke verklaringen oppassen voor het gevaar van grootspraak. Woorden moeten gedekte cheques zijn door de praktijk van ons leven. Ik kan het element van de eigen dwaasheid en kleinheid niet achterwege laten. Dat heeft mij persoonlijk menigmaal geleid tot de bede: "Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg” (Psalm 139:23 en 24). In de 119de psalm staan veel beden die ik graag zou willen nabidden; ik denk aan de verzen 50, 57, 129, 140, 175, 176. U krijgt zodoende een beeld van de sfeer waarin ik geestelijk adem. Ook de bede van de tollenaar zou mij zeer geschikt uitkomen. Ik kan dus van een gebed en een afhankelijke houding niet loskomen.
Dat heeft mede te maken met de tijd waarin wij leven; het zijn dagen van grote verwarring. Het heeft ook te maken met de onrustigheden van mijn eigen hart en de afgronden van mijn bestaan. Gods kinderen spreken zich ook meermalen uit over hun taak en roeping op de aarde. Dat is een tweede lijn die ik wil trekken. We zagen dat al in de woorden van Paulus in Handelingen 27. De dichter van Psalm 119 is er eveneens niet vreemd aan: hij beseft zijn roeping. Zo ook weer Calvijn.
Bekend is het verhaal van de Paus die droomde van een grote kathedraal die op instorten stond; er kwam echter een kleine man, die zijn schouder onder de breuk plaatste. De volgende dag stond die kleine man voor hem: Franciscus van Assisi. De kerk heeft zulke stutten wel nodig. Zeker ook in deze dagen. Er zijn pilaren en vastigheden der waarheid geweest; denk aan de Hervormers, aan de groten zoals Spurgeon en Kohlbrugge. Wie ben ik in vergelijking met hen? Paulus heeft kennelijke uitspraken gedaan; Wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig; of: Het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus (Gal. 6:14). Prachtige voorbeelden die mij dienen om mij daaraan te toetsen. Paulus had overvloediger gearbeid dan allen, maar hij kende toch ook het "ten laatste van allen….” Paulus stelt Christus altijd weer centraal. Ik heb vaak na een preek moeten vaststellen dat ik Hem tekort gedaan heb. Ik las pas een preek van Smijtegelt over Christus Die alles in allen is. Wat komen wij daaraan dan tekort. Vanuit Zijn heerlijkheid alleen wordt een zondaar verlost van de wet. Zijn bloed is de beste grond en het rijkste middel om te sterven aan de zonde. Hij is het Hoofd van Zijn lichaam en Hij is de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult (Ef.1:23).
De heerlijkheid van Christus overtreft al onze voorstellingen en uitspraken. Ik ben menigmaal getroffen door de breedte van Zijn bediening. Zijn werk in vernedering en verhoging. Wat mij ook vooral vaak bezig houdt, is de volheid van Zijn Persóón. Het gaat in de Evangeliën zo vaak om Zijn Persoon. Wat mij dan ook telkens weer opvalt is, dat Hij Zijn Vader centraal stelt.
Er is tegenwoordig sprake van een Christusmonisme, zonder de Vader en de Heilige Geest. Professor Kremer wijst er heel treffend op in zijn boekje over de prediking, dat deze trinitarisch moet zijn: Heilsbeschikking, heilsverwerving en heilsbediening. Daar ligt een gemis in onze tijd. Gods Woord is oneindig veel rijker en breder dan de beleving in allerlei kringen van vandaag.
Efeze 3: 18 en 19 spreken daarover: "Opdat gij ten volle kon begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij, En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods”. Ik hoorde Ds. N. de Jong daarover eens toen hij het beeld van een moederhen gebruikte, die haar vleugels wijd uitspreidde voor haar kuikens: "daar komen ze van alle kanten naar hun moeder, onder de vleugels; daar komt er nog al een en daar in de verte nóg een…..” Wat een breedte! We blijven dan ook niet hangen in vage en brede algemeenheden en vrome clichés.
Waar begint de bediening van Christus en waar eindigt deze? Lees eens wat Wisse schrijft in de ambtelijke bediening van Christus in de gelovige. Deze belichting hebben we naast die van Paauwe wel nodig. Mijn grootvader stelde eens op een gezelschap de vraag: met hoeveel kan iemand verloren gaan en met hoe weinig kan iemand behouden worden? Wat een vraag met inhoud! Die theocentrische prediking wil ook graag bevindelijk getoonzet zijn. Ook met die aanduiding moeten we voorzichtig zijn. Ik onderken het gevaar dat we daarmee de mens kunnen opbouwen. Het lijkt me ook niet verkeerd dat die prediking ook exemplarisch is, zoals ook de grote Prediker dat vaak voorstelt. Om anderen tot jaloersheid te verwekken. In het onderwijs van Christus is het Woord onderscheidenlijk. De Heere verheerlijkt Zich ook in de levens der vromen. De prediking dient niet alleen tot bekering van onbekeerden maar ook tot opbouw en voortleiding van Gods levende volk. Zo komt ook het appel aan de orde. 
Ik breng tenslotte op deze plaats het volmaakte gebed graag onder uw aandacht. Daarin ligt de bron van alle kracht en verwachting. 
"Gij dan bidt aldus:
 
Onze Vader, Die in de hemelen zijt!
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Koninkrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.
Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid, amen”
(Mattth.6:9-13).

Eerst Gods Naam en eer, daarna mijn zaligheid. Het kan bevrijdend zijn dat in Gods eer ook al mijn noden en vreugden vervat zijn. Wat zijn we ook in onze kringen, vaak bezet met onze belangen aangaande de tijd en de eeuwigheid. Het dagelijks brood legt de vinger bij de dagelijkse afhankelijkheid inzake ons brood. De Heere Jezus was bekommerd over ons brood! (Matth.14:14-16). Hij leert blijvend bidden om vergeving. Hij geeft daarmee de nood van onze zonden aan en ook de grond van die vergeving. Hij opent breed de weg tot de vergeving. Wat de Westerse kerk wel eens heeft vergeten is de macht van de Boze. Naast de zondemacht is de hellemacht een machtige verzoeking, zoals ook Bunyan heeft getoond. In de verzoekingen die vele zijn, bidt hier de Heere in de Zijnen die in de zeef van de Boze zijn. Gods eer gaat boven alles. Het uitgangspunt komt hier terug. Daartussen liggen al onze noden besloten.