Liturgie
DE WET DES HEEREN 2006
Eén van de vragen uit
het reglement voor de kerkvisitatie heeft betrekking op de zondagse lezing van
de Wet des Heeren en de 12 artikelen. Zowel de Wet als de Apostolische
Geloofsbelijdenis komen in onze diensten standaard voor, al zijn er ook
gemeenten waar men van deze regel reeds lang is afgeweken.
Het is echter wel zo, dat juist naar deze beide vaste onderdelen misschien wel
het minst wordt geluisterd. Mijn catechisanten gaven laatst ten antwoord op de
vraag naar het waarom hiervan dat je toch al weet wat er komt en wat er in de
wet staat.
Feit is echter dat de Wet niet voor niets gelezen wordt en dat de Heere Zelf
daarin tot ons spreekt. Dus vraag ik nu enige aandacht voor de wetslezing
tijdens de kerkdienst.
De Wet heeft een plaats in de kerkdienst omdat de Heere Zijn volk onderwijst
door Wet èn Evangelie.
In hoogliturgische kringen spreekt men van verootmoediging (door de lezing van
de Wet) en genadeverkondiging (een daarna uitgesproken tekst waarin vooral de
genade wordt voorgesteld). De Wet heeft met name in ons Heidelberger leerboek
een tweeërlei functie: de Wet ontdekt aan de zonde en de Wet is een regel voor
het leven der dankbaarheid.
Ontdekking
In de Heidelberger
Catechismus wordt de ontdekkende betekenis van de Wet weergegeven met de
woorden van de Hoofdsom, waarin vooral de liefde uitkomt. In zondag 34 komt de
wet expliciet aan de orde als een leefregel voor Gods Kerk. Het zou daarom goed
zijn om na de lezing van de Tien Geboden er tegelijk de hoofdsom achteraan te
laten horen, om des te meer de ontdekking door de Wet te accentueren. Dit in de
lijn van de Heidelberger.
Begrijpen we duidelijk het verschil? Waarom vinden we in zondag 2 slechts
de hoofdsom van de Wet beschreven? Tien geboden zijn toch meer dan twee?
Christus leert de Wet in een hoofdsom. Deze hoofdsom peilt de ellende en de
schuld van de mens dieper. Twee is meer dan tien! We kunnen in de lijn van de
uiterlijke Tien Geboden menen te leven naar de letter van de Wet, maar de
hoofdsom spreekt over de gezindheid daarbij. Men kan, zoals de Farizeeën
uiterlijk de letter van de Wet trachten te houden terwijl we dat doen zonder
liefde. Juist het liefdegebod ontdekt aan het gemis aan liefde, aan een
fundamenteel gemis aan een rechte gestalte van het hart. Tegenover deze
vereiste liefde moet de kerk belijden dat ze geneigd is God en de naaste te
haten. Wie kan verder deze liefde beter onderwijzen dan de Heere Jezus Zèlf?
Zeker, ook Mozes wist al van de liefde die door de Heere wordt gevraagd van de mens.
Ook in de dagen van het Oude Testament wist men van de kennis der zonde door de
Wet.
Treffend lezen we daarvan in Exodus 20:18-20: "En al het volk zag de
donderen, en de bliksemen, en
het geluid der bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij
af, en stonden van
verre; En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen;
en dat God met ons niet
spreke, opdat wij niet sterven! En Mozes zeide tot het volk: Vreest
niet, want God is gekomen, opdat
Hij u verzocht, en opdat Zijn vreze voor uw aangezicht zou zijn, dat gij niet
zondigde”.
Hier blijkt heel duidelijk het beschuldigende karakter van de Wet. Dus
feitelijk zou de gemeente elke zondag zo moeten reageren, zoals het volk Israël
hier bij de Horeb. Daarom wordt de Wet gelezen, iedere zondag, na een week vol
van overtreden. Hierna kan de mens niet anders dan antwoorden: " ‘k
Ben door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van kommer en verdriet”.
Wat is er dan elke zondag een schuld omdat we de schuld niet gevoelen of te
weinig inleven. Ook al zien we geen rokende berg, toch is daar de heiligheid
Gods te ervaren. Er zou veel smart moeten zijn omdat de Heere door ons in Zijn
eer wordt miskend en beroofd. Een handvol godsdienstigheid brengt ons niet
verder en helpt ons niet. Liefde is niet aan te kweken en te oefenen, er is
geen andere therapie voor dan de genade. Dus stelt de Wet de zondaar hopeloos
schuldig en verloren, ja verdoemelijk voor God. Het is een afsnijdend woord in
Romeinen 3:”opdat alle mond voor God gestopt worde en de gehele wereld voor God
verdoemelijk zij” (Rom.3:19b).
Dat heeft Christus in Zijn Wetsonderwijs het volk geleerd. Denk maar aan Zijn
uitleg van de Wet in de Bergrede. Dat Hij hier de Wet uitlegt, is een
verzwaring van het ontdekkende spreken van de Heere in de Wet. Tegelijk klinkt
er reeds genade in zondag 2 door. Mozes sprak reeds tot het angstige volk:
"Vreest niet”; hoeveel te meer zal dan uit de mond van Christus, als Hij
onderwijst in de Wet, dit woord klinken. In Hem, Die een vloek is geworden
vanwege de Wet, kan Gods Kerk nu verlost worden van de vreze des doods. In de
Wet klinkt reeds het evangelie door; ook in de aanhef, waarin gesproken wordt
van de verlossing uit Egypte en verder in het derde, het vierde en het vijfde
gebod, waaraan een belofte is verbonden.
Laat daarom de Wet niet een formeel punt zijn in onze liturgie, maar laat de
wet haar functie en doel meer en meer onder ons mogen ontvangen. Het is goed
dat er tijdens de visitatie naar gevraagd wordt. Als deze Wetslezing wordt
ingeruild voor sommige evangelische woorden uit het Nieuwe Testament, dan is
dat een gemis. Er zou aan ten grondslag kunnen liggen dat men de gemeente
beschouwt als een verlost volk, dat alleen nog maar leeft vanuit de
dankbaarheid. Ook als men, zoals wel gebeurt, alleen de hoofdsom leest, dan kan
daar weer een andere gedachte in meeklinken, namelijk dat men feitelijk denkt
dat de OT-ische Wet voor ons niet meer geldt Deze mening vinden we vooral in
evangelisch getinte gemeenten.
Leiding
Nu is de Wet in de
tweede plaats ook een leefregel der dankbaarheid. Zo opgevat, kan men
bijvoorbeeld de gehele 119e psalm wel zingen, vers voor vers, na de Wet. Wie de
radicale eis der liefde heeft verstaan, krijgt er ook behoefte aan om
onderwezen te worden in de weg van de vreze des Heeren. Nee, zeggen velen,
daarvoor hebben we de wet niet meer nodig. Het werd reeds hierboven opgemerkt.
Dus wordt ook om die reden de Wet niet meer gelezen. Men beroept zich hiervoor
wel op teksten als Gal.3:19,24; Rom.2:12; 5:13; 6:14; Gal.3:19; Matth. 5:43,44.
Er staat toch dat Gods Kerk niet meer is onder de Wet, maar onder de
genade?
We zijn zeker niet meer onder het regime of de bedeling der Wet, maar wel onder
het onderwijs van de Wet. Zie hiervoor o.a.: Rom.7:12,22,26; 8:2,4; 13:8,10; 1
Cor.9:21;14:34; Gal.5:14;6:2; 1 Tim.1:8,9; Jak.4:11. In deze context komt men
dan vaak aan met het liefdegebod van de Hoofdsom. Niet meer de eisen en
regeltjes van een wettisch leven, maar de volkomen vrijheid van de gelovige.
Hooguit zal men hier van de Wet van Christus willen spreken (Gal.6:2). Kunt u
zich echter voorstellen dat de Wet van Christus een andere is dan de Wet des
Heeren? Hij droeg Gods heilige Wet in het binnenst ingewand.
De algemene raad om uit liefde te leven zonder de invulling van Boven, maakt
het leven vrij en ongebonden, zelfs wel wetteloos. Zo is abortus wel verdedigd
geworden met het gebod der liefde, omdat je een vastgelopen jonge aanstaande
moeder vanuit die liefde moet helpen door haar te aborteren. Het gebod der
liefde geeft een enorme verruiming, zoals velen menen. Maar is dat wel
zo?
In de Wet der tien geboden gaat de Heere tot in details aangeven hoe Gods
kinderen gestalte zullen geven aan de eis der liefde. Daarom staat de Wet
integraal in zondag 34, waar het gaat om de dankbaarheid. Ook dus om deze reden
moet de gemeente ’s zondags de gehele Wet des Heeren horen. De gemeente heeft
een werkweek achter de rug. We hebben daarin geleefd als kinderen met onze
ouders, als mannen met onze vrouwen, we hebben geld en goed moeten beheren en
over al die zaken spreekt de Wet. Ook over de besteding van de zondag als de
NT-ische rustdag. "Ik zal, o God, bepeinzen Uwe Wet, in ’t onderzoek van
Uw bevelen waken”. Dat moet dan uw begeerte gaan worden bij de vele vragen van
deze tijd. Deze Tien woorden zijn de grondslag voor al ons doen en laten. Die
Wet bepaalt tenslotte ook hoe je met je auto en je computer moet omgaan, al
lezen we over de os en de ezel.
Opheffing?
Zo vraagt de
visitator naar de lezing van de Wet tijdens de diensten. Het antwoord zou
kunnen luiden: Natuurlijk doen we dat! Maar is het waar? Schieten we hier niet
in een dubbel opzicht in tekort? Luister zondag maar eens goed naar de Wet.
Denk aan Israël bij de Horeb.
Tenslotte: u kunt tegenwoordig nogal eens de opmerking horen dat velen Wet en
Evangelie niet goed onderscheiden. In die opvatting gaat men ervan van uit dat
Wet en Evangelie absolute tegenstellingen zijn. Het is zeker in het
bevindelijke leven nodig goed te onderscheiden tussen deze beide zaken.
Inderdaad vermengt men heel vaak het Evangelie met de Wet. Dat kan door met de
Galaten terug te vallen in de werken der Wet, of door met de christen uit de
Pelgrimsreis weer onder de dreigende invloed van de Sinaï te geraken. Telkens
als de zondaar zijn eigengerechtigheid wil opbouwen en aan de gerechtigheid van
Christus zich niet onderwerpt. Het is dus een groot gevaar dat het Evangelie
altijd weer wordt tot een nieuwe Wet. Dat was de dwaling van de Neonomisten,
die leerden dat de wet van geloof en werken in de plaats is gekomen van de Wet
van het OT. Gods volk dreigt ook steeds weer terug te zakken naar het niveau
van de Wet. Dan gaat het om ons doen in plaats van om het volbrachte werk van
Christus.
Het regime van de Wet en de ruimte van het Evangelie vormen een tegenstelling.
Maar Wet en Evangelie op zich liggen ineengevlochten. In de Wet horen we
Evangelie en in het Evangelie horen we de stem van de Wet. Ook dat is waar. Dat
bewijst de Catechismus en dat leerde de Heere Jezus. Bovendien is de Wet de
verbondswet en dat meerde Mozes reeds. Dan kunnen we zingen na de Wetslezing:
Och, of wij Uw geboôn volbrachten (na het volbrachte werk van Christus), gena,
o hoogste Majesteit, gun door ’t geloof in Christus krachten, om die te doen
uit dankbaarheid!
VERNIEUWING 2004
Enkele weken geleden
trof me een verslag van een CSFR-conferentie, waar gesproken werd over
vernieuwingen.
Er was een forum, dat allerlei vragen over de liturgie beantwoordde. Ds. P.
Oussoren gaf het advies om zich te wachten voor vernieuwingen in de liturgie.
Hij had de ervaring opgedaan dat de leegloop van de kerken daardoor juiist was
bevorderd. De beide andere forumleden, Ds. W. Dekker en Dr. S. Paas dachten
daar echter heel anders over. Zij pleitten juist voor een andere aanpak van de
kerkdienst. De kerkdienst moet meer gericht zijn op de buitenkerkelijke, zo
meenden zij. Zoals het nu gaat, kan het niet. Dr. Paas verklaarde zelfs:
"Ik zou niet weten welke van de vele kerken in Veenendaal -reformatorisch,
evangelisch- ik mijn buurvrouw zou moeten aanraden”. Voor wie het niet wist,
meld ik voor alle duidelijkheid dat Paas verbonden is aan het chr. geref.
deputaatschap evangelisatie.
Ik herinnerde me bij het lezen van dit verslag dat Dr. Paas in het Kerkblad
voor het Noorden enkele jaren terug over deze materie een serie artikelen heeft
geschreven. Hij bepleitte daarin een zeer tegemoetkomende houding tegenover de
buitenkerkelijke. De preek moet vooral op de wereld afgestemd zijn. In
bewoordingen en ook qua inhoud moet vooral geweerd worden wat als
onbegrijpelijk en onverteerbaar zou kunnen overkomen. Ook als het gaat om
kleding en andere uiterlijke zaken, moet de gemeente de stijl van de moderne
mens aannemen. Ik vermoed dat in Zaandam, waar nu Ds. den Hertog uit Groningen
heengaat, deze adviezen een practische uitwerking krijgen. Vrouwen zullen
bijvoorbeeld in de "diensten” ook een bepaalde functie krijgen. Nu is dat
al niet helemaal nieuw. Ongeveer vijftien jaar gelden woonde ik een kerkdienst
bij in een van onze gemeenten, waar een vrouw, modern gekleed en wel, de
schriftlezing verzorgde. Er lijkt al veel meer te kunnen dan we misschien
gedacht hebben.
De ideeën van Paas
lijken voor veel gemeenten om ons heen trendsettend te gaan worden. In het
Noorden worden steeds meer "bijzondere diensten” gehouden. In deze
kerkdiensten is de stijl losser en kan er wat meer. Over deze diensten merkte
Ds. Jonkman in de Wekker eens op, dat hij na vijf diensten van deze strekking
een gevoel van verveling of teleurstelling kreeg; zo ongeveer herinner ik me
zijn opmerking.
Mijn eigen gedachten hebben zich sedert lang ook heel anders en zelfs
tegengesteld ontwikkeld als wat Paas wil.
De vraag die tijdens de gehouden conferentie aan bod kwam, namelijk hoe we de
wereld nog kunnen bereiken, is op zich een goede vraag, die te weinig leeft.
Het is echter wel de vraag of die gerichtheid op de wereld het hele kerkelijke
programma moet beheersen. De Heere Jezus schijft aan de zeven gemeenten vooral
dat zij moeten houden wat zij hebben en dat zij het Woord moeten bewaren. In de
vraag hoe we de wereld toch kunnen bereiken, kan ook een onderliggende gedachte
meedoen, die ervan van uitgaat dat wij als kerkgangers er zo ongeveer wel zijn.
In mijn studententijd in Apeldoorn werd de apostolaatsgedachte, vooral voorgestaan
door Kraemer, duidelijk afgewezen. Prof. Kremer sprak daarover in negatieve
zin. Er blijkt sedertdien heel veel veranderd. In aansluiting hieraan staat het
voor mij vast, dat de kerk wel meer bewogen mag zijn met haar eigen lot, hoe
zìj zelf namelijk zou kunnen overleven in deze wereld en in deze tijd. Ook die
gedachte vinden steeds weer in Gods Woord terug.
We hebben een roeping voor de wereld. De kerk kan echter alleen iets voor de
wereld betekenen, als zij zichzelf blijft en haar eigen identiteit handhaaft.
Het was een verrassing voor me dat Ds. Oussoren dezelfde gedachte uitsprak. Hij
noemde als voorbeeld een kerk in Utrecht waar het steeds "gezelliger”
werd. Een juist typering voor een bepaalde sfeer in een gemeente. Hij stelde
daar een andere gemeente tegenover, waar eerbied en stijl heersten en dat
maakte indruk op hem. Maar Paas denkt daar geheel anders over. In Veenendaal
lijkt geen gemeente zijn, die een wereldling aanspreekt! Dat is heel kras! Hier
wordt een oordeel gegeven (al zal Paas dat niet bedoelen) dat nadert tot de
mening van sommige extreme groepen die rustig verklaren dat de waarheid in de
kerken van Nederland niet meer gevonden wordt.
Tijdens mijn verblijf in de gemeente van Utrecht-Nood viel het me wel eens op
dat de buurt rond de kerk (de kerk stond in een rasechte volksbuurt, bijna het
donkerste deel van Utrecht) soms bijna met een zeker respect keek naar de
kerkgangers. In de uiterlijke vormen was er bij de gemeenteleden een eigen
stijl. Niettemin leek er iets van dèze vorm van kerkzijn uit te
gaan.
In Antiochië werden de gemeenteleden door de wereld christenen genoemd. Dat
gebeurde vast niet omdat ze in allerlei zaken zich hulde in de stijl van de
wereld van toen. Nee, er was iets van Christus te zien in de leefwijze van die
gemeente. Als Paulus zegt in 1 Corinthe 2 dat we de Geest van God ontvangen
hebben, dan zegt hij eerst: "We hebben nìet ontvangen de geest der
wereld….” Hij acht het nodig eerst negatief duidelijk te maken dat er een kloof
ligt met de wereld. En dat vinden we op veel plaatsen in de Heilige Schrift.
Het zou heel goed zijn eens concreet te maken wat behoort tot die geest van de
wereld. Wat behoort nìet bij een christen en bij de kerk; maak dat eerst
duidelijk. Zo komt er ruimte voor de Geest Die uit God is.
De krachtige en overtuigende bediening van de Heilige Geest hebben we nodig en
daardoor zal de wereld geraakt worden. Het voorleven van de gestalte van de
Zaligmaker kan harten winnen en muren slechten. De wereldling zal het waarderen
als de kerk een eigen gezicht heeft, getekend door de nabijheid van God en de
dagelijkse ontmoeting met Hem, zoals bij Mozes het geval was. En als de mens
van deze tijd het moeiteloos accepteert dat bij een huwelijk of een begrafenis
van het koninklijk huis kledingvoorschriften gegeven worden, dan zal dat in het
huis van de grote Koning ook tot aanvaarding leiden, als er tenminste sprake is
van bekering en geloof. De Filistijn kan leven in Jeruzalem, als hij daar
geestelijk herboren is en als God Hem heeft ingeschreven bij het tellen der
volken.
Dr. Paas maakte zijn opmerkingen misschien wel vanwege een bepaalde lege
boodschap, die de kerk van onze dagen kenmerkt. En dat moeten we helaas
toestemmen. Ook wij, in onze kerken en in onze gemeenten, zouden meer de
bewogenheid met de buitenstaander moeten kennen en we zouden meer levende en
leesbare brieven moeten zijn van de Heere Jezus Christus. Daardoor zal de
wereld overtuigd worden. Enkele jaren geleden merkte een minister van Onderwijs
op, dat er wel subsidie was voor het christelijk onderwijs, maar dat dat
onderwijs wel een specifiek eigen gezicht en een eigen christelijke identiteit
moest hebben. Er waren ook naar zijn mening te veel christelijke scholen zonder
een eigen karakter. Zo houdt de buitenstaander ons de spiegel voor.
Paas doet er goed aan de gedachte van Paulus, namelijk dat het kruis van
Christus de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid is, een plaats te
geven binnen zijn ongetwijfeld bewogen denken aan het lot van de wereld.
Dr. Oussoren merkte
dus op: Vernieuwingen? Begin er niet aan! Laten we dat vermaan ter harte nemen.
Er zijn in de jaren die ik bewust heb meegemaakt, enkele veranderingen ook door
mij en anderen ter hand genomen, waarvan ik me nu toch afvraag of ik dat wel
had moeten doen. Ik geef enkele voorbeelden.
Collecten moesten niet meer onder het zingen, maar onder orgelspel worden
gehouden. Nù maak ik het soms mee in gemeenten, dat tijdens dat collecteren er
een sfeer van "gezelligheid” (waarover in een ander verband ook Oussoren
sprak) ontstaat, die niet te rijmen is met de kern en de ernst van de gehouden
preek.
De tussenzang van vroeger moest verdwijnen met het argument erbij dat daardoor
de aandacht werd verknipt en dat men uit de concentratie raakte. Als ik nu eens
een tussenzang houd, blijken veel mensen, ook jongeren, dat eigenlijk best te
waarderen. Het wordt zeker niet als storend ervaren. Ook zeker niet door mij.
De voorlezer is in de meeste gemeenten verdwenen; toch zullen veel predikanten
het wel prettig vinden, als een ander ook iets doet in de dienst en zij zelf
even de gelegenheid hebben om zich te kunnen terugtrekken. Voor de broeders
ouderlingen is het ook niet verkeerd.
Natuurlijk zijn dit voor mij heel geen belangrijke en wezenlijke zaken. Maar
het geeft toch wel aan dat alles wat verandert, niet altijd even zinvol is.
Er zijn noodzakelijke vernieuwingen: "Wordt deze wereld niet gelijkvormig,
maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds” (Rom.12:2a).
GEMEENTEZANG
(1) 2006
De laatstgehouden
Generale Synode heeft zich breed beziggehouden met het kerkelijk lied. Art. 69
K.O. heeft de enkele woorden "in principe” erbij gekregen: "In de
eredienst zullen in principe de Psalmen gezongen worden, alsmede de berijmde
schriftgedeelten door de GS. vastgesteld”.
Men sprak ook uit dat de Psalmen van onschatbare waarde zijn. Dat onze Kerken
het "vrije lied” toestaan, maar niet voorstaan. Dat het tevens te
betreuren is dat de kerkenraden zich niet hebben gehouden aan het gestelde in
art. 69.
Hier mag wel even een adempauze ingelast worden. Er is immers nogal wat gezegd.
Als ik nu zwart op wit voor me heb, wat er uitgesproken is, schrik ik er toch
wel van.
Want als de Psalmen van onschatbare waarde zijn, waarom worden deze dan in veel
kerkdiensten onder ons zo weinig gezongen? Als men het vrije lied toestaat,
maar niet voorstaat, hoe groot zijn dat de mazen van de kerkordelijke netten
gemaximaliseerd, zodat alles vrijwel erdoor kan? Mijn schrik heeft te maken met
het feit, dat het vrije lied feitelijk een geaccepteerd gegeven is.
Het blijkt namelijk dat in veel kerkdiensten onder ons met name uit de
categorie opwekkingsliederen wordt gezongen, waarop inhoudelijk heel veel
kritiek is uit te brengen. Vandaar dat verschillende afgevaardigden zo hebben
aangedrongen op Bijbelse criteria en confessionele kenmerken.
Laat ik me eerst mogen beperken tot dat laatste. Het gaat om de gewenste
criteria. Voldoen allerlei vrije liederen aan de toets der Schrift?
De bundel Opwekking
zal in de meeste gemeenten van onze kerken wel een plaats hebben gekregen. De
melodieën zijn eigentijds, zingen makkelijk en de woorden geven inderdaad een
opgewekte stemming weer. Dat is echter wel heel wat anders dan echte opwekking.
Deze ziet er namelijk heel anders uit. En de melodieën hebben ook niet ieders
sympathie. Klaas Jan Mulder verklaarde pas nog niets te hebben met deze
liederen.
Opwekkingsliederen worden met name gezongen in Evangelische gemeenten en
allerlei vrije groepen. Er is een nuance-verschil met de oude gezangenbundel,
zoals we deze vroeger kenden. Deze "gezangen” hadden in de huisgezinnen
destijds een grote plaats. Rond het harmonium werden deze door heel het gezin
gezongen. Er waren er heel veel bij, die de taal van het hart vertolkten. De
dichters stamden uit de tijd van de Reformatie of uit de kringen van het
Piëtisme. Ze werden thuis uit volle borst gezongen. Ze vonden instemming.
Predikanten die bezwaar hadden om deze te zingen tijdens de kerkdiensten,
citeerden ze echter vrijmoedig. Maar niemand vroeg er feitelijk om deze nu ook
te zingen in de kerk. Daar bestond vrijwel geen behoefte aan. Om de eenvoudige
reden dat we de kerkdienst hoog wilden houden. Het werd namelijk geweten dat
allerlei gezangen toch niet vrij waren van ketterse smetten. Ook de reeds
genoemde Synode wist er van dat vrijgave van vrije liederen gevaren in zich
bergt voor het geestelijk welzijn van de kerken. Heeft ook Hendrik de
Cock niet geschreven tègen de gezangen, die hij Sirenische minneliederen
noemde? O tempora, o mores!
Op deze wijze hebben vrije liederen heel lang hun plaats onder ons gehad. Dat
is ook een veilige weg. Bijbelse gezangen kunnen gerust gezongen worden, maar
niet tijdens de kerkdienst. Volg daarin de veilige weg. Tijdens andere
gemeentelijke samenkomsten, die een minder officiëel karakter dragen, kan
gerust eens een bekend en geliefd gezang gezongen worden. Denk aan de
Kerstviering van de Zondagschool. Zingt men in allerlei gemeenten graag vrije
liederen of gezangen, waarom belegt men dan niet avonden in de week, buiten de
kerkdiensten om, om deze te kunnen zingen?
Ook van deze gezangen, die soms al eeuwen oud zijn, moet gezegd worden, dat het
gevaar van insluipende dwalingen een reëel dreiging is.
Opwekkingsliederen vormen een andere groep liederen, anders dan de oude
gezangen. Inhoudelijk moet gezegd worden dat deze voldoen aan andere kenmerken.
De inhoud is vlotter en vrolijker gesteld, ze sluiten aan bij het moderne
levensgevoel, ze worden niet zozeer gehinderd door de diepten van psalm 130 en
de bekommering van bijvoorbeeld de dichter van psalm 38. Een gezindheid zoals
we die vinden in psalm 119 vinden we ook niet zo snel terug in de bundel
Opwekking. In die psalm spreekt liefde tot de wet en Gods bevelen en ook dat is
niet de sterkste kant van velen uit onze dagen.
Wat in vorige artikelen over de Evangelische kringen reeds werd opgemerkt, doet
zich dus ook hier voor. Men beperkt zich tot de meer opgewekte zijde van het
Woord van God.
We mogen stellen dat opwekkingsliederen nog een stap verder gaan in een
verkeerde richting dan de gezangen, die vroeger meer in de belangstelling
stonden.
De kern van mijn
betoog is dat de psalmen een evidente meerwaarde hebben, als we deze
vergelijken met de zangstof van allerlei tijden.
Dan moeten we dus ook in principe, maar vooral ook uit principe de psalmen aanhouden
en deze niet inruilen. Ze staan het dichtst bij Gods Woord en ze zijn
geïnspireerd door de Heilige Geest. Dat is de veilige weg.
Onze kerken hebben een verkeerde ontwikkeling ingezet door het spoor van de
psalmen als de unieke stof voor de gemeentezang te verlaten en een zijlijn op
te gaan, die vroeg of laat leiden zal tot ontsporing. Laten we ons aan de
psalmen houden.
In de psalmen blijkt de volle rijkdom van Gods genade. Velen zullen dat
bestrijden. Men zal zeggen dat de psalmen de Nieuwtestamentische toonzetting
missen. In de psalmen wordt niet gezongen over Christus. Deze opmerking is
enigszins te begrijpen ware het niet dat de psalmen spreken over de komende
Christus. In feite geldt dat bezwaar niet.
Het moet echter gezegd worden, dat eigentijdse liederen iets anders missen. Het
werd reeds aangegeven, dat deze niet de volle en diepe weg der zaligheid
bezingen, zoals Gods Woord dat doet. Ze zijn te hoog ingezet, beginnen te vroeg
over de vreugde en blijdschap en vertonen het beeld van die twee reizigers uit
Bunyan’s Christenreis die over de muur geklommen waren. De psalmen beginnen
waar God begint en waar al Gods kinderen terechtkomen en vanwaaruit zij verlost
worden. Door heel de Psalmenbundel treffen we de kennis der ellende en de
droefheid over de zonde aan. Daarom zei Luther dat er Paulinische psalmen
bestonden voordat Paulus er was. De weg der genade is een weg voor en van alle
tijden. Gods kinderen zullen een sterk gemis ervaren in de liederen van deze
tijd. Ze zullen ook niet direct aansluiting ervaren bij allerlei andere
opvattingen over Christus en Zijn genade.
Er zijn bezinnende vragen te stellen. Kan de tollenaar in onze diensten
meezingen? Is er in de gemeentezang plaats voor gebroken levens en verslagen
harten? Mag de volle Christus in Zijn ambten en bedieningen gehoord worden? In
de psalmen zien we de heiligen in het hart. Dat maakt de psalmen uniek en
bijzonder.
Laten we als voorgangers putten uit de volle schat van deze kerkliederen. Er
treedt nooit een gevoel van verzadiging op.
Maar zingt u, lezer,
de Psalmen reeds mee? Vindt u persoonlijk aansluiting bij de toon van de
psalmen? Bent u ook in de diepte begonnen? Dat zijn gewichtige vragen. Klimt u
mee op naar de hoogte?
Nu ik met dit onderwerp bezig ben, zie ik dat er nog meer te zeggen is. Daarom
doe ik dat in volgende artikelen. Ik wil dan ook nog eens aandacht vragen
voor het genoemde Synodebesluit, want dat is een heel bijzonder besluit.
Leerzaam in meerdere opzichten!
GEMEENTEZANG [2]
In dit tweede artikel
zou ik graag uw aandacht vragen voor het Synodebesluit van onze kerken inzake
het kerkelijk lied. De GS 2004 hield zich ermee bezig.
Er zijn veel woorden gebruikt bij deze besluitvorming. Een Synodebesluit
bestaat veelal uit verschillende vaste onderdelen. De Synode neemt kennis van
iets, constateert daarna en overweegt verder, is van oordeel en besluit na het
onderdeel: spreekt uit. Elk genoemd onderdeel wordt nader beargumenteerd.
Onder de constateringen wordt uitgesproken dat er op dit terrein geen eenheid
heerst. Men stelt dat de meerderheid van de kerken zich niet houdt aan de
Synodale bepalingen. Dat is een hele uitspraak. Gemeenschappelijke uitspraken
staan onder ons dus onder zware druk. Ieder gaat gewoon een eigen weg. Er is al
eens meer gewezen op een zekere independistische trek. Betekent deze
constatering niet dat de eenheid in onze kerken ontbreekt? Tonen jongste
ontwikkeling ons niet haarscherp aan dat er sprake is van een verregaande
afkalving van de waarheid?
Toch wil men bij allerlei gelegenheden ons doen geloven dat er een geestelijke
eenheid is. Zo’n uitspraak komt dan vreemd over als we horen dat deze Synode
zo’ n duidelijk gevoel van eenheid heeft gegeven. In het algemeen leeft de
gedachte dat de liedkeus behoort tot de vrijheid van de plaatselijke kerken,
ondanks artikel 69 KO.
Wat zal men nu doen
om de gesignaleerde vrijheden in te dammen? Geldt ook hier feitelijk niet wat
we in de politiek vaak zien, namelijk dat allerlei verkeerde praktijken vragen
om legalisering?
In het volgende onderdeel, de overwegingen, staat heel wat te lezen. Hier wordt
heel positief en waarderend gesproken over de Psalmen. Via allerlei vrije
liederen zijn er dwalingen de kerk ingeslopen. Een typisch Synodaal geluid,
kenmerkend ook voor meerdere besluiten onder ons, luidt dat de Schrift het
zingen van vrije liederen niet verbiedt, noch gebiedt. Er gelden dus geen
Bijbelse regels voor. Maar dat is feitelijk niet waar. Inhoudelijk geeft de
Bijbel zeker wel regels over deze zaken. Dat geeft de Synode zelf al aan als er
staat dat in de Psalmen de Schrift zelf aan het woord komt. Gebieden noch
verbieden, het lijkt een waardevrije zaak te zijn. Dergelijke uitdrukkingen
bergen het gevaar in zich om te gaan hinken op twee gedachten. Er worden
beslist goede dingen gezegd van de Psalmen, maar tegelijkertijd wordt de wissel
omgezet voor de "zijlijn”, het zijspoor. Waarom wordt in dergelijke
besluiten vaak zo waarderend gesproken over datgene wat feitelijk niet meer
wordt geaccepteerd? De Psalmen zijn uniek en tegelijk zoeken we een zijspoor,
om ons heil te verwachten van iets dat nìet uniek is. Natuurlijk is het
verheugend dat een Synode zulke mooie dingen zegt over datgene wat ons lief
behoort te zijn. Maar men krijgt feitelijk de indruk dat deze toegezwaaide lof
dienen moet om tegenstanders gerust te stellen. Deze constateringen moeten de
pijn wegnemen als uiteindelijk het spoor verlaten wordt.
Onder het "van
oordeel” worden zaken genoemd, waar we allen over moeten nadenken. Er wordt
namelijk gesteld dat prediking en kerklied niet los van elkaar staan. Met
andere woorden: als het vrije lied domineert, is de preek navenant. Dat zegt
ons hoogste gezagsorgaan. Wat dan te denken van hen die rijkelijk laten zingen
uit allerlei vrije liederen? In welk opzicht is dan de prediking daarvan de dupe?
Vinden die preken geen aansluiting meer bij de diepten van gemis en ontdekking,
waarover de Psalmen spreken? Zijn zulke preken vervreemd van het Bijbels
gehalte? Hoe heeft de Synode deze zaken bedoeld? Met betrekking tot dit oordeel
heeft de mistige aanduiding van "gebieden noch verbieden” geen grond. Het
gaat wel wezenlijk om halszaken. Wat zeggen onze broeders hier nu van, die hun
preken sieren met opwekkingsliederen bij de vleet? Blijkt hieruit niet dat onze
kerken afdrijven naar de Evangelische beweging en vervreemden van het
afgescheiden beginsel?
Het moge ons de ogen openen. Velen hadden natuurlijk al lang en breed het
vermoeden, dat rond de verandering van kerkzang ook de prediking zich wijzigt.
Maar nu zegt de GS het zelfs.
Wij moeten helaas constateren dat onze kerken tot op het bot verdeeld zijn. In
kerkzang, vertaling, prediking, in beleving en geloof, in ethische zaken zoals
bijvoorbeeld homofilie. Het zou zo nuttig zijn daarover te spreken, vanuit die
constatering dat er geen wederzijds verstaan meer is bij velen.
In het verlengde hiervan wordt dan ook gezegd dat het vrijgeven van het vrije
lied een breuk betekent met onze eigen kerkgeschiedenis en gevaren in zich
bergt voor het geestelijk welzijn van de kerken.
Ja, en dan gaat de Synode zelf zelfs spreken van een schijnoplossing. Dat is
het namelijk als we niet erkennen dat het om een geestelijk probleem gaat.
Hier behoeft weinig meer aan toegevoegd te worden. Het ìs namelijk te vrezen
dat de Synode een schijnoplossing geboden heeft. Heel goed bedoeld en ernstig
gemeend door velen en toch geen echte
oplossing.
De ambivalente toonzetting van het GS-besluit geeft zo ongeveer het klimaat in
onze kerken aan. Reeds jarenlang hebben we met twee woorden gesproken, ook als
het met één woord kon. U begrijpt nu misschien beter waarom ik schrok, toen ik
kennis nam van de preciese bewoordingen van dit besluit.
Denken we nu aan de
lofzang die de Heere Jezus heeft gezongen, kort voor de aanvang van Zijn
lijden. Hij heeft Zich geheel verklaard gezien in de psalmen, die toen door Hem
werden gezongen. Deze lofzang betekende de eer van Zijn Vader en de
verloochening van Zichzelf. Toch zeggen velen dat Christus niet bezongen wordt
in de oude psalmen. Begin dan eens bij Hem, Die Gods heilige wet droeg in het
binnenste ingewand. Ik zal u dan niet vermoeien met gebod op gebod en regel op
regel, maar ik mag toch wel aandacht vragen voor de Zoon van God, Die het
centrum vormt van alle verlossing en zaligheid. Dat is toch de kern. Hoe diep
zonk deze lofzang in Zijn heilig gemoed. Hij heeft Zich willen aansluiten bij
de Kerk van het oude verbond, bij de geloofstaal van zovelen voor Hem. Hij zong
de lofzang en Zijn gehele leven wàs een lofzang. In dat licht bezien is onze
kerkelijke handel met het kerkelijke lied ver beneden de maat.
Wat dus te zeggen van bedoeld besluit? Wel, zou ieder zich daaraan nu houden,
dat kon er begrip voor opgebracht worden. Dan waarderen we het ook, dat de
afgevaardigden hebben getracht de Psalmen vast te houden. Maar als de praktijk
zich zo ver vervreemdt van het besluit, als feitelijk het hek van de dam is,
dan hebben deze mooie woorden geen nut en geen zin.
En over die praktijk spreekt de Synode zelf het oordeel uit!
GEMEENTEZANG [3]
Wij hebben de psalmen
lief om het Bijbels karakter, waardoor ze gekenmerkt worden. Het is daarom goed
ook inhoudelijk nader in te gaan op het karakter van ons psalmboek.
We kunnen aan alle kanten lessen vinden die vanuit de psalmen tot ons komen.
Naar links en rechts toe moeten we telkens weer ons laten gezeggen door wat de
Heilige Geest ons daarin leert.
De inhoud van het hele psalmboek vinden we geconcentreerd terug in psalm 130.
Wat we hier lezen, is bepalend voor de gehele psalmbundel.
Beschouwen we deze psalm nader, dan worden we getroffen door de kracht van het
geloof dat zich daarin openbaart.
hoogte
In deze psalm en in
vele andere psalmen zien we twee dingen. Het eerste wat opvalt is, dat de
dichters weliswaar grote nood en ellende gevoelen, maar zij blijven daar niet
in steken. In vrijwel alle psalmen wordt de uitweg gevonden en mag de dichter
zich vastgrijpen in de beloften Gods. Is dat niet een gegeven dat bepalend is
voor het ware geloof? Psalm 130 bijvoorbeeld begint zo totaal in de diepte,
maar deze psalm eindigt op zeer grote hoogte: "Hij zal Israel verlossen
van àl zijn ongerechtgiheden”. Hij zegt dit terwijl hij nog wel in de diepten
van vers 1 verkeert. We zouden aan het slot menen dat hij daaruit reeds verlost
is; maar nee, terwijl hij nog in dezelfde situatie zich bevindt, daagt er hoop
en redding in zijn hart en is de verlossing reeds doorgebroken in zijn ziel.
Uiterlijk is er niets veranderd, maar innerlijk worden zijn voeten op een
rotssteen gesteld. Dat is geloof! Natuurlijk kan een mens een lofzang zingen,
als hij uit de benauwdheid is gered en de omstandigheden gewijzigd zijn. Maar
dat is hier niet gebeurd. Verkerend ìn de diepte, stijgt hij door het geloof op
naar de hoogste hoogte.
Velen, ook van Gods kinderen, kunnen hier in de leer gaan. We zijn allen
geneigd om altijd maar weer, als Petrus, op de omstandigheden en op de golven
van de tijd te zien. Zijn we ruim gesteld, dan kunnen we daarvan zingen.
Wijzigen zich de omstandigheden in gunstige zin, dan zijn we verruimd. Maar het
gaat er hier nu om dat hij die de Heere vreest, op de Heere vertrouwt, ook al
wandelt hij in de duisternis.
Al is er nog geen enkele teken van redding en genade, toch weet deze psalmist
dat er hoop is. Deze hoop ontleent hij aan de gedachte dat er bij de Heere
vergeving is. Niet daaraan dat hij persoonlijk deze vergeving deelachtig is;
het lijkt een zakelijke constatering als hij zegt: "Bij U is vergeving” ,
maar het geeft hem toch persoonlijk moed en steun. En zo klimt hij omhoog als
via en ladder. Van stap tot stap klimt hij hoger. Hij bouw de ene gedachte op
de ander en zo komt hij boven de wateren van ellende en verdrukking uit. Tot de
hoogste top!
Ik weet niet in welke geestelijke situatie de lezer zich bevindt. Het zou heel
goed kunnen, want het komt vaak voor, dat u in een geestelijke impasse
verkeert. Ligt hier dan geen onderwijs voor uw innerlijke gesteldheid? Legt u
zich misschien gelaten neer bij de gedachte dat het nu eenmaal toch niet anders
is? Dreigt dan niet het gevaar van gewenning aan een ongeloofsweg?
Stel eens dat iemand een levensbedreigende kwaal heeft. Hij hoort dat van de
arts en hij is er geheel verslagen onder en verlegen mee. Het lijkt hopeloos.
Maar nu hoort hij van iemand dat er in Nieuw Zeeland een middel is, dat hem zou
kunnen helpen. Al zou er slechts een kleine mogelijkheid zijn dat hij zou
kunnen genezen, dan toch zou hij enige hoop krijgen. Zo liggen de zaken nu ook
geestelijk.
Geloof bloeit het meest tegen de verdrukking in, juist als er soms niets
zichtbaar verandert. Is er in Christus geen redding en hulp voorhanden? Is de
arm des Heeren verkort? Heeft de Heere niet vele en rijke beloften gegeven aan
Zijn kerk? Al zou er slechts één belofte staan in de Bijbel, die speciaal uw
toestand betreft, dan ligt in die ene belofte uw redding. Hoeveel te meer nu,
als zovele beloften in Christus je en amen zijn?
diepte
Maar nu is er nog een
tweede duidelijke les in de psalmen. Ik denk nog meer weer even aan psalm 130.
Deze psalm begint in de diepten. Diepten van ellende. De diepte wordt nog
ernstiger, als dieper afgedaald moet gaan worden in de schuld van de zondaar.
Wie zal bestaan, als Gij de ongerechtgheden gadeslaat? Daar loopt hij helemaal
vast. Er lijkt voor hem geen enkele verwachting meer te zijn. Hij komt aan het
einde van al zijn kennen en kunnen. Hij komt met zichzelf geheel uit in de
dood. Alle hoop wordt hem ontnomen en afgesneden.
Juist dàn daagt er hoop buiten het eigen assortiment van mogelijkheden. Dan kan
hij niet anders dan hopen op God in Christus.
Wat opvalt in onze tijd is dat heel veel kerkgangers deze weg niet willen gaan.
Men heeft de gedachte dat men in de uitzichtloosheid eindigt. Men acht het te
somber en te benauwd. Men komt immers in de kerk om wat verlichting te krijgen.
Men wil met wat pijnstillers gered zijn. Maar een echte dreigende kwaal raakt u
op die manier niet kwijt. Uiteindelijk moet het scherpe mes van de chirurg er
aan te pas komen. Gods kinderen, allen, hebben in de dood het leven gevonden.
Maar velen zoeken dat niet. Feitelijk zoeken u en ik dat ook niet, maar de
Heere wil daar wel voor inwinnen.
Wij willen niet ontkleed, maar overkleed worden. De eigen wil en het eigen
programma van de mens komen juist in deze dagen van mondigheid ook in de kerk
duidelijk naar voren. Soms is onkunde hiervan ook de oorzaak. We geloven dan
niet dat juist in de weg van sterven het leven ligt. Dat kan het verstand ook niet
geloven en verstaan. Gods Woord tekent deze gestalte ook, als we bijvoorbeeld
lezen in Jesaja 30:10 dat men zei: "Schouwt ons niet wat recht is, spreek
tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen”. Het kan heel ver gaan op de
weg van verblinding en zelfbedrog. Ieder van Gods kinderen heeft dat bij
zichzelf waargenomen.
De discipelen spraken tot de hoogste Prediker: "Wie kan dan zalig worden?”
Die vraag is heel bekend. Ook nu nog. Maar, als we met die vraag bij Hem
terecht mogen komen, zijn we op het beste adres.
Hoe ernstig als ons verzet blijft bestaan en we ons afkeren van Christus Zelf
en Zijn Woord.
Er zijn kerkgangers die er nauwelijks mee kunnen leven, dat er temidden van
veel andere, toch ook een of twee psalmen op het bord staan, die de nood en de
strijd bezingen. Deze mensen zullen met open armen ontvangen worden in
evangelisch getinte groepen. Daar is de hele sfeer een andere. Ik hoorde het
pas nog iemand zeggen dat hij daar verlost werd van dat
"arme-zondaars-gevoel”. Dat willen we niet. De ramen moeten wagenwijd
open, zonder enige belemmering. Maar, wie het verstaat, is dankbaar dat de
psalmen beginnen in die diepe nood, dat ze beginnen in ònze persoonlijke nood.
Hoe dankbaar was u toen u uw geestelijke toestand en noden terug mocht vinden
in Gods Woord. Hoe onderwijst de Heere Jezus Zijn Kerk, als juist Hij in Zijn
lijden en strijd aansluiting vond bij de psalmen. Bij een woord, zo radikaal en
diep, als het bekende woord uit psalm 22: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt
gij Mij verlaten?” We vergeten vaak dat David deze klacht uitte lang voordat de
Zaligmaker verscheen. Nu zoekt Christus als het ware Zijn Kerk op in hun
diepste dalen en Hij werd in al hun benauwdheden mede benauwd. Daarin ligt dan
juist redding en zaligheid.
We kunnen, tenslotte,
strijden voor de psalmen en we kunnen verzet aantekenen tegen allerlei
wildgroei. Maar het gaat er feitelijk enkel en alleen om of we in waarheid de
beleving van de psalmen nog kennen. In allerlei kerkelijke tegenstellingen
sluipt zo spoedig het eigen gelijk in. Alleen vanuit de persoonlijke bevinding
van deze zaken kunnen we op de rechte wijze strijden voor het Woord en de
waarheid Gods. Dan gaat het niet alleen om waarheden, maar vooral om Hem, Die
de Waarheid Zelf is. Mogen we dat in onze kerken verstaan en beleven?
De
Muur 2009
De val van de Berlijnse muur is met veel emotie herdacht. En dat kunnen we ons voorstellen. Wat een drama’s hebben zich voltrokken op allerlei plaatsen langs de muur, toen de DDR zich hermetisch afsloot van de buitenwereld. Men bouwde de eigen gevangenis en ommuurde de eigen vrijheid. Vandaar dat de Duitsers met dankbaarheid hebben mogen terugdenken aan de "Wende” van twintig jaar geleden.
De val van de muur
heeft destijds ook op mij een buitengewoon diepe indruk gemaakt. Daarom wil ik
er ook enige aandacht aan wijden. Het lijkt een politiek onderwerp, maar er
lopen verbindingslijnen met de geestelijke machten, die deze wereld
beïnvloeden. De doorbraak door de muur in Berlijn betekende tevens de val van het
Communisme.
Uit mijn vroege jeugd herinner ik me de schijnbaar grenzeloze macht, die het
Communisme had. Ik spreek dan over de tijd van Molotow, Beria en Malenkow,
namen die je als kind deden beven. Zwarte pakken en zwarte dassen en dat riep
gewaarwordingen op. Zij vormden het Politburo, het gevreesde machtsmiddel in
Rusland. Dat land had bloedige tijden meegemaakt onder Lenin en Stalin. We
waren in de vijftiger jaren vertrouwd met het idee dat dit communisme de gehele
wereld zou veroveren. Voeg daarbij de gedachte dat het communisme het
christendom als een verklaarde vijand beschouwde, dan begrijpt u dat de
toekomst er voor het Westen niet rooskleurig uitzag. De ondergrondse kerk in
Rusland werd bloedig vervolgd. Het bekende boek van Orwell over 1984 gaf uiting
aan de totalitaire staatsidee, die belichaamd was in het Marxisme. Ouderen
zullen het zich met mij herinneren. Het scenario van de toekomst zag er donker
uit.
Je zou een vergelijking kunnen trekken met de aanzwellende macht van de
Moslims. Velen leven met de gedachte dat het Westen ten offer zal vallen aan de
Islam. Ik weet nauwelijks hoe jonge mensen dit beleven, maar ik kan mij
voorstellen dat zij nu in deze tijd huiveren als ze denken aan de wreedheid van
de Islam. Toch was de dreiging van het communisme voor mijn gevoel toen erger
dan die van de Islam nu. Dat kwam ook door de bewapeningswedloop van de koude
oorlog. Aan beide zijden werd gewerkt aan kernbewapening. Zowel Amerika als
Rusland zeiden zich te bewapenen om zich te kunnen verdedigen tegen de vijand.
Het was echter duidelijk dat Rusland ook dacht aan het offensief, aan de aanval
en de verovering van het Westen. Marx had immers de proletariërs aller landen
opgeroepen zich te verenigen. De Marxistische revolutie zou de gehele wereld
overspoelen. Dat stond als een paal boven water. Iedereen geloofde dat.
Het communisme van Marx, ook wel in die dagen socialisme genoemd, stond een
klassenloze maatschappij voor. Haar beginselen stoelden op de egalité
(gelijkheid) van de Franse revolutie. "Marx meende hierin een
nooit-aflatende klassenstrijd te zien, waarbij uiteindelijk via een revolutie
gevolgd door een 'dictatuur van het proletariaat' (in Marx' opvatting is er
onder het kapitalisme een dictatuur van de kapitalisten) het communisme
opgebouwd kon worden”(Wikipedia).
Toen Gorbatschov secretaris generaal van de communistische partij werd, was er
sprake van een kantelend tijdperk. Hij stond openheid (glasnost) voor naar het
Westen en hij vatte zijn visie samen met de term perestrojka (herstructurering).
Het is middelijkerwijs aan zijn beleid te danken, dat de muur uiteindelijk is
gevallen. Toen een zo machtig imperium als het communisme viel, leek het een
apocalyptische gebeurtenis. Het was de vervulling van Babel’s val. Het kon niet
anders, dit had God gedaan. Er was nog een ander gebeuren dat eenzelfde reactie
bij mij losmaakte en dat was de overwinning van Israël in de zesdaagse oorlog.
Ook die gebeurtenis leek tastbaar en zichtbaar te maken dat God regeert. Dat
blijkt natuurlijk in alle zaken in de wereld, maar in deze twee feiten kwam dat
wel duidelijk en onweersprekelijk uit. Zo liep de dreiging van het communisme
als een luchtballon leeg.
Het zou voor Duitsland een buitengewone krachttoer worden om de beide delen van
het ene volk weer tot een eenheid samen te smeden. Er was vaderlandsliefde voor
nodig bij West Duitsland om de economische gevolgen te kunnen overzien van de
wederopbouw van het Oostblok.
Een overwinning voor de vrijheid. Toch hebben veel Oostblokkers dat zo niet
gezien. Ook voor hen waren de tijden nauwelijks bij te houden. Zij kwamen in
aanraking met de decadentie en het moreel verval van het Westen; dat was onder
het communisme zo niet. Nog recent werd in Moskou een demonstratie van homo’s
verboden. Dat was twintig jaar geleden in versterkte mate het geval. Het Westen
had het Oosten niet alleen vooruitgang te bieden; helaas spoelden er ook golven
wetteloosheid door de opengebroken muur mee naar binnen. De hooggeroemde
vrijheid van het Westen was en is een bandeloze uitbraak van een mensheid, die
door alle dammen en dijken heenbreekt. Het was niet allemaal goud van de
vrijheid wat er blonk. We hebben een andere vrijheid nodig.
Zo liggen er lessen in de val van de muur. De voornaamste les is wel dat God
wonderen doen kan. Denken we maar aan de muren van Jericho. Het leert ons ook
voorzichtig te zijn als we spreken over de toekomst. We maken wel eens
berekeningen over een spoedig einde van de wereld. Twintig jaar geleden leek
het einde nabij. Maar plotseling voltrok zich een wending in de geschiedenis.
Dat kan ook nu weer zo gaan. Van die dag en die ure weet niemand. Nu lijkt het
erop, dat de wereld niet zal ontkomen aan een andere antichristelijke macht,
namelijk de Islam. We kunnen ons heel goed voorstellen dat deze macht zal aanzwellen,
ook in Nederland. Maar zoals het toen was is het ook nu: de dingen kunnen maar
gaan zover de Heere het toelaat. Onze jeugd, die ongetwijfeld denkt aan haar
toekomst en die zo afhankelijk is van die toekomst, mag hoger zien dan Berlijn
of Mekka. Dat is een troost. Maar dat is ook een reden om bereid te zijn. In de
ure waarin we het niet verwachten, zal de Zoon des mensen wederkomen. Daar
moeten we meer mee bezig zijn.
Nu trof mij een zin
in een artikel, dat als volgt eindigde: "Bouw díe muur maar weer op”.
Daarin ging het om de muur van de Gereformeerde gezindte. De muur van Berlijn
kan verbonden worden met andere bestaande muren. Er zijn vele andere politiek
getinte muren in de wereld. Er zijn zelfs ook in de kerk allerlei muren, die
belemmerend kunnen werken en ons het gevoel kunnen geven dat we opgesloten
zitten. We kunnen denken aan kerkmuren, die de kerkelijke wereld verdelen. Er
zijn kerken met hoge muren. We horen veel mensen de wens uitspreken dat die
muren toch maar geslecht mogen worden. Zoals er staat in Efeze 2 dat de
middelmuur van scheiding door Christus is teniet gedaan. Daarin gaat het om de
muur tussen Joden en heidenen.
Er zijn kerkmuren die de vrijheid belemmeren, zeker. Ze kunnen echter met
fanatieke kracht in stand gehouden worden. Wie kennis neemt van de niets
ontziende wil om de muur rond de DDR hermetisch af te sluiten, ziet parallellen
met kerkelijke scheidingen. De muur van Berlijn toonde een gesloten systeem.
Een dergelijk systeem wordt met blinde ijver gehandhaafd. Wat binnen is, is
goed, wat buiten de muur leeft, is fout. Alles buiten vormt een bedreiging. Op
dezelfde wijze kan ook een kerk een gesloten stelsel zijn. Een ondoordringbaar
systeem! Eenzelfde streven kenmerkte in vroeger tijden de kloostermuren, die
ook een onherroepelijke scheidslijn trokken. Gods Woord keurt dergelijke muren
niet goed. We moeten er niet naar streven om uit de wereld te gaan. Het
gesloten communistische systeem zag in de vrijheid een bedreiging. Ten onrechte
en soms ook terecht. De kerk achter het ijzeren gordijn, hoe vreemd het ook mag
klinken, zal niet beter geworden zijn van de vrijheid, die het Westen te bieden
had.
Ook wij worden daar immers niet beter van. Hoezeer ook de muur van Berlijn en
de verschillende kerkmuren de echte vrijheid kunnen belemmeren, de gewenste
openheid heeft heel wat nadelen opgeleverd. Ik heb eens de gedachte horen uiten
dat het Piëtisme zich wil terugtrekken uit de wereld (daar hebt u de
kloostermuur) en dat het Methodisme overmoedig de wereld in wil trekken om de
mensen te bekeren (hier zien we de openheid).
De schrijver van het boven aangehaalde zinnetje wil de muur weer opbouwen. Dat
lijkt een dwaas idee. Wie zou dat nu nog willen in Duitsland? Niemand. Maar hij
doelde op de muur rond de kerk des Heeren. Er is een scheiding tussen kerk en
wereld. Deze is niet te vergelijken met een muur, die ondoordringbaarheid
uitstraalt. Er zijn poorten en vensters in de muur die ons omgeeft. Maar wat
gebeurt er als de muur helemaal gesloopt zou worden? Als de scheidslijnen tussen
kerk en wereld opgeheven zullen zijn? Zijn we ons bewust welke krachten er
achter de muur leven? Beseffen we het gevaar van de wereld om ons heen? En
natuurlijk ook van de wereld binnen de muur, in onze eigen gelederen? Ik kom er
zo maar niet uit als ik antwoord moet geven op de functie en de gestalte van
die muur. Het nieuwe Jeruzalem kent een grote en hoge muur met daarin twaalf
poorten. Wel poorten, maar toch een muur. Die poort zal de gedachte vertolken
van scheiding tussen licht en duisternis, tussen binnen en buiten. De
poorten symboliseren de gedachte dat er vrije toegang is voor geredde
zondaren.
De muur tussen kerk en wereld mag niet afgebroken worden. Niettemin leeft bij
velen de gedachte dat we deuren en vensters open moeten stoten. Een concreet
voorbeeld daarvan is de discussie over contextualisering (een brug slaan tussen
het Evangelie en onze postmoderne cultuur). Het is eerst nagaan wat dat
Evangelie toen in de ontstaanstijd betekende voor die cultuur en vervolgens
nagaan wat het voor onze cultuur betekent. Een goede gedachte. Maar als we gaan
spreken over postmodern Gereformeerd, lijkt het erop dat we helemaal van de
muur afwillen, ondanks de twaalf poorten. Met andere woorden: er is een open
deur naar de wereld, maar die deur blijft alleen maar functioneren in een muur
of een wand. Als ik me niet vergis heb ik de idee van contextualisering met
andere aanduidingen al eerder horen uitspreken in verband met zaken als de
Hemelvaart van Christus en de positie van de vrouw. Toen, in de Bijbelse tijd,
waren er die opvattingen, maar dat is nu, in onze cultuur, veranderd.
We moeten hier wachters op Sions muren blijven. Deze zijn er niet voor niets.
Ze willen de gedachte uitroepen dat er buiten de ommuurde schaapskooi gevaar
dreigt voor de kudde.
Onze jeugd leeft binnen de omheining van de gemeente. In Christus geheiligd
betekent ook: afgezonderd van de wereld. Dat komt uit in het woord: Vlied de
begeerlijkheden der jonkheid. Of ook: Gaat uit het midden van haar
(Openb.18:4). Er worden in onze dagen veel poorten opengehakt die een verkeerde
doorbraak bewerken. De poorten van Internet, van de mobiele bereikbaarheid, van
de Televisie, van de Radio, van de mode, van de dwaalleer, van de
begeerlijkheid der ogen, zij roepen verbroedering uit. Maar een poort kan pas
dienst doen als er controles plaats vinden van het uitgaande en inkomende
verkeer. Gaat het om een vriend of een vijand? Die vraag is belangrijk. In de
poorten van vroeger was ook een pas nodig. Want eenmaal komt de grote
passencontrole. Het is goed als we ons daarop voorbereiden. Dan gaat het toch
om de vraag of we hier een afgezonderd volk zijn geworden.
Het allervoornaamste zal zijn dat we door de Deur, Christus, zijn ingegaan. Wie
door Hem ingaat, zal door Hem behouden worden. Daar heerst vrijheid, want hij
zal ingaan en uitgaan en weide vinden. Wat hebben we dat allemaal nodig. Deze
Deur wenkt en staat nog open. Buiten deze Deur is enkel duisternis en dreiging.
Achter deze Deur wacht de veilige schaapskooi. We hebben de vrijheden van de
wereld niet nodig, als we in Hem het leven hebben gevonden. Buiten Hem is er de
muur en dat betekent dat er buiten de Heere Jezus geen toegang is in het
Koninkrijk Gods. Zijn we al op weg om binnen de poorten van de vrijstad rust te
vinden? De Heere nodigt daartoe: In dien iemand, wie ook maar, door Mij ingaat,
die zál behouden worden.
2014
Het is al weer even geleden dat ik met u gedacht over het zingen van gezangen in de eredienst. Een lezer zat met een vraag naar aanleiding van wat ik toen schreef. De gedachte daarin was voor mij vrij nieuw en daarom ga ik er nog eens even nader op in.
Ook omdat we onze kerken midden in deze problemen zitten.
Onze broeder had wel met instemming
meegelezen, maar de vraag werd gesteld. Psalmen zijn geinspireerd door Gods
Geest, gezangen niet. Maar geldt van de preek eigenlijk niet iets soortgelijks?
De preek op zich is ook niet geinspireerd; dus mogen we deze eis dan wel
stellen aan de liederen die we zingen? Dit klemt temeer omdat we niet met naam
en toenaam kunnen zingen over de Heere Jezus.
Ik kan wel begrijpen dat een soortgelijke vraag opkomt. Het onderwerp is
onverminderd actueel. Recent heeft ook de Wekker zich gemengd in de discussie.
Daarin komen voor- en tegenstanders aan het woord. De een is voor, de ander
tegen. Ik heb veel sympathie voor de mening van een Urker broeder die zijn
verbondenheid met de psalmen uitsprak. Het geheel echter in ons orgaan leek me
niet verder te komen dan de Areopaganen, die iets nieuws wilde horen of zeggen.
De preek is niet geinspireerd. Die gedachte op zich ontstelde me toch wel
enigermate. Er wordt aan de verkondiging in Gods Woord buitengewoon veel
aandacht besteed. Alom in de Schrift klinkt de eis om te prediken. Dat deden
profeten en apostelen. In zondag 25 wordt gesteld dat de Heilige Geest het
geloof werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie en het sterkt door
het gebruik van de sacramenten. Hier wordt groot gewicht gehecht aan de
prediking. In het bevestigingformulier wordt dit alles onderstreept. God heeft
Zijn dienaren de bediening der verzoening gegeven en heeft het woord der
verzoening in ons gelegd.
Niettemin kan ik het ontkennen dat de preek niet geinspireerd is. Die gedachte
maakt bij mij wel wat los. Het Woord is wel geinspireerd, de preek op zich
niet. Dus is het van het grootste belang hoe de dienaren spreken en preken.
Gods Woord beveelt hen de gezonde leer te spreken, te weerleggen, te bestraffen
en te vermanen. Er worden ongetwijfeld massaal veel preken gehouden in
Nederland die de kern van de waarheid aantasten. Dat gebeurt natuurlijk niet
als u denkt dat overal wel wat goeds in zit. Helaas denken veel mensen zo over
de prekerij in ons land, ook in onze kerken. Zelfs de voorganger die zuiver het
Woord brengt, zal zich bewust zijn dat zijn preken vaak dit verheven doel
missen. Maar hij zal toch ook met de apostel moeten en kunnen zeggen dat hij in
principe de gemeente "al de raad Gods " heeft voorgehouden.
Ik vrees dat onze broeder aanvoelt dat de prediking in meerdere gevallen
devalueert. Ik geef hem en anderen het advies om toch geen voet te geven aan
deze op zich gevaarlijke gedachte. Zonder dit te bedoelen kan toch die gedachte
ondermijnend werken. Want de hoorder is gehouden aan die prediking. Hij zal
eenmaal naar dat woord geoordeeld worden. Paulus sprak in Efeze duidelijke taal
over zijn prediking. De gemeente is weliswaar geroepen de zuiverheid van de
preek te toetsen, maar we verzeilen in subiektief vaarwater als we de preek als
een menselijke vertolking zien. De prediker heeft een lastbrief; hem is de bediening
van het Woord toevertrouwd. De Kerk heeft dat geconstateerd. Dat is niet altijd
een garantie, maar als de Kerk of de kerkenraad (door middel van de handdruk)
instemt, dan is er sprake van ambtelijke volmacht en bevoegdheid. Het is om
deze reden dus ook zo van belang dat de kerk zuiver is en Bijbels denkt. Als
dat niet zo is, is het hek van de dam. Als de gemeente geen oren meer aan het
hoofd heeft, wordt alles vermenselijkt. Ik wil hiermee duidelijk maken dat we
preek en lied niet op een lijn kunnen stellen.
Ik begrijp echter wel dat er,
menselijk gesproken, vragen liggen op dit terrein. Als de preek niet in
menselijk opzicht waterdicht in alle gevallen duidelijk maakt wat de wil van
God is en als we daarbij gematigd selectief te werk moeten gaan, dan zou dt,
alsdus de gestelde vraag, toch ook het geval kunnen zijn met de liederen die
gezongen worden?
In principe zou dat ook zo moeten kunnen zijn, ik geef dat toe, al ga ik daar
zelf niet in mee.
Trouwens, wij doen dat ook allemaal wel. Thuis en op school hebben we er geen
moeite mee als er vrije liederen gezongen worden, mits deze geestelijk helder
zijn. Dat gebeurde in mijn jeugd evengoed als nu. Dominees konden gerust
gezangen citeren en sommigen deden dat zelfs heel vaak. We zongen thuis ook uit
Johannes de Heer. Naast en na de psalmen zijn vrije lieden, mits deze de toets
van de Schrift kunnen doorstaan, ook geliefd.
Maar waarom heeft dan Hendrik de Cock zich zo fel gekeerd tegen de gezangen? Je
zou hier ook de vraag kunnen stellen waarom wij ons dan weer zo distancieren
van zijn gedachtengoed? Waarom toch geen vrije liederen? Ik stelde al dat we de
eredienst zo zuiver mogelijk moeten houden. Men heeft altijd het gevaar gevoeld
dat door het vrije lied een vrije leer wordt ingevoerd. Bijvoorbeeld: vrije
liederen hebben grosso modo een neiging naar algemene verzoening. Dat is
onmiskenbaar. Er schuilen veel remonstrantse tendenzen in. We houden dit buiten
de dienst om prediking en gezang zuiver te houden. Een tweede argument zie ik
in de praktijk van deze dag. Als mensen naar het vrije lied toe willen, komen
ze doorgaans terecht bij opwekkingsliederen. Dat wijst de praktijk van onze
kerken duidelijk uit. Een kerkelijk orgaan, ook het onze, moet daaraan leiding
geven en de zaken niet open laten liggen. Waarom moet het daar nu op uit lopen?
Omdat velen in onze dagen de geestelijke instelling van "Opwekking” delen.
Omdat het vrije en het denken vanuit de mens en zijn mogelijkheden wordt
nagestreefd. Omdat we ook de diepten van de psalmen niet meer verstaan. Psalmen
kunnen evenzeer uit volle borst juichen en de vreugde in de Heere bezingen en
Hem de dank brengen, maar zij hebben de beleving van het oprechte geestelijke
leven in zich. De meest ellendige, de meest ontdekte zondaar kan deze meezingen
en hij vindt daar zijn hart in terug, maar hij wordt alleen maar ellendiger en
eenzamer als hem een opwekkingsbundel op de lippen wordt gelegd. Het zijn twee
werelden. Er zijn uitzonderingen, zeker, maar de strekking ligt wel deze kant
op.
Ik voel mee met de vraagsteller maar ik weet dat hij mij toestemt dat preek en
lied toch twee verschillende zaken zijn. Hopelijk mag dat ons allen leiden tot
de geestelijke doorleving van de psalmen. Het kan niet anders: de psalmen uit
de diepten zijn Gods volk lief en dierbaar. En willen we zingen van Christus,
dat kan zeker wel. "Gij hebt weleer van Hem Die Gij geheiligd had, gezegd
in een gezicht dat zoveel troost bevat, Ik heb bij ene Held voor Israel hulp
beschoren”. Deze psalm is heerlijk messiaans.
Mijn overtuiging berust mede dus ook op een voorzichtige benadering van vrije
liederen. Ik aanvaard de goede daaronder, maar ik wijs ze als geheel wel af
voor gebruik in de eredienst.
Dus ik heb ook bezwaren tegen de door
Dr. Van de Belt voorgedragen mening dat veranderingen uiting zijn van het werk
van Gods Geest. Dat geldt zeker van die ene grote verandering, namelijk dat we
veranderd moeten worden door de vernieuwing van het gemoed. Maar juist daaraan
hebben we zo grote behoefte en deze vernieuwing wordt bepaald niet van de daken
gepredikt. Ik vind het heel onvoorzichtig om in het algemeen deze gedachte te
verbreiden. Ik meen ook dat Gods Woord ons een tegengestelde weg wijst. De
praktijk bevestigt dat duidelijk.
Veranderingen zijn goed, als deze voortkomen uit de werking van Gods Geest. Wat
voor mij een mogelijkheid is, lijkt voor van der Belt een werkelijkheid? Ik
meen dat elke verandering toetsing nodig heeft. Dat ook alles bezien moet
worden tegen de achtergrond van onze tijd. Veranderingen worden tegenwoordig
meestentijds ingegeven niet door de Geest, maar door de tijdgeest.
Van der Belt meent dat de reformatie (een zeer grote verandering) thans door de
meeste reformatorische christenen zou worden geschuwd. Ik val hem daarin bij.
Dat wijst de armoede van ons allen aan. Maar hij zelf zou een verandering als
de Afscheiding weer niet willen onderschrijven. Dus gaat ook hij selectief te
werk. Hopelijk zal hij bij nog nader inzien, dit ook willen erkennen en met hem
de Gereformeerde Bond en voorts allen die de Heere liefhebben uit een nieuw
hart.
Tenslotte: wij allen zingen toch al veel eeuwen: Zingt, zingt een nieuw gezang
de Heere! Telkens worden zulke nieuwe gezangen geboren in het hart van Gods
kinderen, juist als zij de oude psalmen zingen.
2016
GEZANGEN
In kringen van de Gereformeerde Bond is een nieuwe liedbundel gepresenteerd. Onder de naam "Weerklank”. Aan de verschijning hiervan werd een apart nummer van de Waarheidsvriend gewijd. Omdat ook in onze kerken dezelfde vragen leven, geef ik er hier aandacht aan.
Misschien heb ik op dit punt de
ontwikkelingen niet goed bijgehouden. Het verrast me dat ook in onze kerken
allerlei vrije liederen in steeds meer gemeenten geruisloos zijn binnen
gekomen. Er circuleert bijvoorbeeld een bundel van driehonderd liederen,
gepresenteerd door de Ichthus gemeente op Urk. Er werden al langere tijd
liederen gezongen in gemeenten die voorop gaan in vernieuwingen. Nu echter
lijkt het erop, dat ook de gemeenten in het midden het vrije lied hebben
omarmd.
Van meerdere kanten wordt gezegd dat hiermee niets illegaals gedaan wordt. Maar
waarvan kun je nu in deze dagen nog zeggen dat er in de kerk iets illegaal is?
De grenzen van dit begrip zijn opgerekt.
Voor de Gereformeerde Bond betekent dit alles echt een wissel die overgegaan
wordt. Het was voorheen een liturgisch kenmerk dat er in Bondsdiensten geen
gezang werd opgegeven. Let wel, ik spreek nadrukkelijk over de gemeentezang, in
de eredienst. Dat werd op goede gronden nimmer zo gedaan. Wij zongen bij onze
ouders thuis allemaal al gezangen uit bekende bundels, maar dat had geen
consequenties voor de kerkdienst. Het heeft te maken met uniformiteit in
verkondiging en lied.
Argumenten worden ontleend aan de wens om op eigentijdse wijze het geloof te
bezingen. Diezelfde wens, bijna zegt ik, die eis wordt ook gesteld aan de
preek. Met de verzekering dat er in de preek niets verandert en daar gaat het
toch om.
Eigentijds. Ik denk even terug aan de koningsdag in Zwolle. Ook daar een
eigentijdse invulling. Een hossende menigte, een meedeinend koninklijk gezin.
Eigentijds! Ik heb enige tijd terug waargenomen dat onze koning zijn best doet
om ook het christelijk geloof vast te houden. Een goed gebaar. Maar wat nu in
Zwolle gebeurde, zal sommige mensen vervreemden van het vorstendom. Aan het
slot werd het Wilhelmus, als vanouds, gespeeld. Men zong mee. Vergis ik me als
ik constateerde dat het tweede couplet duidelijk minder enthousiast klonk dan
het eerste? Dat was gelukkig niet het geval bij de koning en de zijnen.
In deze tijd leven wij. De tijden veranderen heel snel. Alles moet leuk, speels
en oppervlakkig zijn. Er zijn pastores nodig voor de politie, maar geen”
zalverige en prekerige dominees”, zo werd erbij gezegd. Hiermee worden wellicht
gewone voorgangers bedoeld, die zonder preektoon gewoon het Woord
brengen.
In zo’n tijdsgewricht wordt een psalm steeds zeldzamer. Ik kan zelf ook uit
ervaring spreken. Ik kom ook soms in gemeenten waar eigentijdse bundels
circuleren. In mijn geval dan werd zo’n lied gezongen voor de dienst. De
melodie modern en eigentijds getoonzet, de woorden begrijpelijk en vrolijk.
Daarna begon de dienst. Als je dan een psalm laat zingen, merk je ineens: dit
harmonieert niet. Eerst dat wat luchtige, daarna dat ernstige. Dat zijn voor
mijn gevoel twee werelden. Onnodig te zeggen wat de moderne mens nu het meest
aanspreekt. Het laatste nummer van Ambtelijk Contact heeft sympathieke pogingen
ondernomen om vast te houden ook aan de psalmen. Werd dit ingegeven door de
waargenomen neiging om de psalmen achter te stellen? Ik spreekt niet als
profeet maar ik kan de verzekering geven dat de psalmen het grandioos gaan
verliezen. Het zijn twee werelden die niet bij elkaar passen.
Ik stel mijzelf de vraag vanuit de overweging van anderen of het verkeerd is om
een zangwijze te creëren, die bij deze tijd past. Als je nu de mensen daarmee
kunt vasthouden? U merkt misschien zelf ook dat er de laatste tijd heel erg
geargumenteerd wordt vanuit de gedachte dat onze tijd om deze vormen vraagt. Er
lijkt dan toch een lijn te lopen van Zwolle naar de kerk van nu. De kerk moet
op haar manier (verantwoord en legaal) aansluiten bij de moderne mens. Dat
argument is aanvaardbaar tot op zekere hoogte. De grenzen leggen wij echter
anders dan velen. Misschien zegt u: voor ons is dat in onze gemeente geen
probleem. Maar dat is het voor mij persoonlijk wel. Ik kom soms in gemeenten
waar dit speelt. En ik wil zulke gemeenten ook graag vasthouden, maar ik vraag
me dan wel af hoe dat moet.
P.J.Vergunst (de Waarheidsvriend) ontmoette in een aangepaste kerk op Texel een
dame die zei: "Meneer, we hebben echt alles geprobeerd, hebben
jeugddiensten en themadiensten gehouden, er kon van alles, maar de jeugd wil
niet meer komen”. Ik heb deze geluiden ook in onze kerken gehoord. Daar werd
dan nog bij gezegd door de jeugd: "Voor ons hoefde het niet”. Daarentegen
mijn en veler anderen ervaring is dat de jeugd nadrukkelijk aanwezig is in
gemeenten waar we nog gewoon alleen de psalmen zingen. Men zegt dan: verkijk u
niet op de schijn. Ook die jeugd wil mee met de stroom van de tijd. Dat zal dan
wel, zo denk ik, maar moeten we als kerk hen in dat proces nu ook nog een
duwtje geven, waarbij je zeker weten kunt, dat deze weg voert naar de afbraak?
Twee werelden.
Dat wil ik hiermee eigenlijk zeggen. Telkens, of het nu gaat over de preek of
over het lied of over homoseksualiteit voel je die grens tussen dat
verschillende denken en tussen de verschillende mensen (!). Welke houding neemt
de kerk hier aan? Welke houding neemt u aan? Dat is een klemmende vraag. Denk
aan Zwolle, aan Texel. Moet de kerk zwichten voor het argument van "deze
tijd”? Voor de afgod van deze tijd?
Elia zou ongetwijfeld zeggen: "Hoe lang hinkt ge op twee gedachten”? Jozua
zou zeggen: "Kiest u heden wie gen dienen zult”.
Deze woorden klinken ook nu. Beproeft de geesten of ze uit God zijn!