H BAVINCK     INLEIDING

[ Deze inleiding gaat vooraf aan de eigenlijke dogmatiek. De prolegomena rekent HB niet tot de eigenl. dogmatiek ].

prgr.1

1
Naam en begrip der dogmatiek
Vroegere namen voor dogmatiek: Sententiae; Summa theologiae; Loci communes (Melanchton).
Melchior Canus (Loci theologici) geeft 10 bronnen: Schrift, traditie, filosofie, patres, ratio, paus, conciliën, geschiedenis, kerk en scholastici.
Calvijn: religionis christianae Institutio.
De naam dogmatiek ontstond uit: Synopsis theologiae dogmaticae.

2
 dogma (dokein) a) bevel van de overheid
                          b) inzetting vh OT;
twee elementen in ons woord dogma: 1) Goddelijk gezag
                                                          2) kerkelijke belijdenis.
Hier onderscheid in een dogma quoad se ( objectief) en quoad nos (subjectief).

4
Kant: het bovennatuurlijke is onbereikbaar; ons kennen blijft beperkt tot de ervaring.
Niettemin is er plaats voor geloven, vanuit de postulaten (persoonlijke motieven): God, deugd en onsterfelijkheid.

Schleiermacher: Dogmatiek is beschrijving van subjectieve gemoedstoestanden.

5
Juiste omschrijving: »»»»» Dogmatiek is de kennis Gods, welke Hij aangaande Zichzelf en aangaande alle schepselen, als staande in relatie tot Hem, in Zijn Woord aan de Kerk heeft geopenbaard ««««. 

Bij Kaftan staat het geloof in tussen openbaring en dogma. 
Dogmatiek heeft bij hem niet de kennis Gods, maar de geloofsinhoud tot voorwerp. Het is geen wetenschap. 

Bavinck pleit voor de dogmatiek als een wetenschap over God.

prgr. 2 Encycl. plaats der dogmatiek

De ethiek kan het best een plaats hebben binnen de dogmatiek, zoals Calvijn deed. 

prgr. 3 Methode der dogmatiek

Voor het verkrijgen der stof komen drie bronnen in aanmerking:
de Heilige Schrift
de belijdenis der kerk
het chr. bewustzijn.
Hiermee geheel verschillende uitgangspunten aangegeven. 

Eerste tijd: Heilige Schrift. Spoedig ontstond verwarring met allerlei menselijke geschriften.
Hiertegen klonken waarschuwingen. Men wilde alleen de HS als bron. 

Kant, Schleiermacher, Hegel wezen naar het chr. bewustzijn: Er is geen objectieve waarheid in de HS; wel in het religieuze subject.
Men denkt dan aan geweten, hart, gemoed, wil enz. Zo ook Ritschl en Herrmann «.

20
Uitgangspunt dus in de OPENBARING. 
Deze heeft men verschillend gezocht in de HS, de kerk (belijdenis) en het chr. bewustzijn.
De Reformatie erkent slechts de HS (als enig principium).
Rome put uit traditie en kerk.
Schleiermacher gaat uit van het chr. bewustzijn (Beets, van Oosterzee).

Methode van de Bijbelse theologen (zonder erkenning van de belijdenis) is eenzijdig:
niemand staat buiten een zekere traditie
met moet geloven samen met al de heiligen
men krimpt steeds meer in
gevaar van biblicisme.
[ M.i. leeft er in deze kringen toch ook een eigen "belijdenis" ]

1. Er staat niets op één lijn met de Heilige Schrift. Zij is autopistos.
»» NORMA ET REGULA FIDEI ET VITAE ««
2. De belijdenis verdient aandacht omdat en in zover deze overeenstemt met de HS;
3. Het chr. bewustzijn is geen zelfst. bron naast de HS; men kan slechts weten vanuit de HS.

prgr. 4  Indeling der dogmatiek

Thomas: erg scholastiek. Onderscheidt articuli puri et mixti.
De prae-ambula fideï en de motiva credibilitatis (prolegomena) erg uitgebreid.

De Hervormers zijn erg anti-scholastiek.
Na hen drong de filosofie zich op.
De thelogia naturalis gaf uitgebreide prae-ambula fideï.
Rede en geloof kwamen zelfstandig naast elkaar voor.
De prolegomena werden al meer uitgebreid. Het uitgangspunt lag in de rede. 
Deze methode bij Rome en de Remonstranten.

Bavinck pleit voor een algemeen en een bijzonder deel.
De prae-ambula en de motiva zijn ongewenst!! 

De trinitarische methode is niet verwerpelijk, wel ongewenst.
HB: een theol. indeling, die een historisch-genetisch karakter draagt.

Prgr. 5     Geschiedenis en literatuur der dogmatiek

2e tot de 4e eeuw:
Harnack meent: dogma is een mengsel van chr. religie en Helleense cultuur. 
Later stelde men dit vast ten aanzien van het gehele NT.
Alleen de Bergrede is het oorspr. evangelie. Men houdt Paulus voor de antichrist.

Apostolische Vaders:
Primitieve en partiële behandeling. Heidense tegenstand noopte tot dieper doordenken.
GNOSTICISME: combinatie van heidendom en Christendom. Kwaad gelegen in de materie, d.i. het werk van de demiurg (God van het OT).
De hoogste God is abstract. Ter verlossing gaan aeonen van God uit; Christus is de hoogste aeon. 
Gnostiek: Christendom wel de hoogste, niet de enig ware godsdienst.

Apologeten:
Intellektualistisch en moralistisch.
twee richtingen:
 1. Tertulianus, Cyprianus, Irenaeus staan antithetisch tgo. de filosofie.
 2. Origines (Alexandrijnse theologen): filosofie overwint de theologie (het geloof leidt tot gnosis (hoogste goed).

Diverse dwalingen: subordinatie, dualisme van geest en stof, praeexistentie van de zielen en apokatastasis. 
Zoekt compromis tussen kerk en wereld, dwaasheid des kruises en de wijsheid der wereld.

ook: dynamisch monarchianisme: Zoon en Geest zijn geen personen, maar eigenschappen.
Modalistisch monarchianisme: God Zelf werd vlees in Christus. 

Dogmatiek in het Oosten

In 313 het Tolerantie-edict. Het Christendom werd staatsgodsdienst.
Van de 4e tot de 8e eeuw: »»»» Christologische twisten ««««
Athanasius streed voor de leer van de godheid van Christus.
Concilie van Constantinopel (381) beslist.
Daarna strijd over de twee naturen. Beslissing te Chalcedon (451).
 
 Dogmatiek in het Westen:

In het O de dramatische lijn, in het W de juridische lijn. 
Constantinopel wilde een tweede Rome zijn. Rome echter pretendeerde te zijn de sedes apostolica. 
Groot denker: AUGUSTINUS (thema: zonde en genade).
Fel bestreden door PELAGIUS.
De semi-pelagiaanse denkbeelden overwonnen. 
Gregorius de Grote bracht geen nieuwe denkbeelden aan.
Bekende namen: Patrick (Ierland), Clovis (Frankenland) en Columba (Schotland). 

Tiende eeuw: saeculum obscurum; daarna een nieuwe begin (Clug¬ny).
Tevens opkomst van de SCHOLASTIEK (wetenschappelijke theologie);
kenmerken:
geringe kennis van de bronnen
grote bekendheid met Aristoteles
zeer speculatief;
De MYSTIEK vormt hier een nevenverschijnsel. Deze behoort gezien te worden als een onderdeel van de Scholastiek.

Roomse dogmatiek:

Waldenzen hervormingsgezind; Hus en Wicliff eveneens.
Concilie van Trente bewerkte een refomatie in RK geest »»!!««
De Jezuieten zetten de beoefening van de Scholastiek voort.
In de 18e eeuw werd Aristoteles verdrongen door Bacon en Cartesius.

Lutherse dogmatiek:

In 1580 de Formula Concordiae. Calixtus werkte in synergistische geest (1656).
»»»» Zowel het Rationalisme alsook de Mystiek deden afbreuk aan de orthodoxie ««««.

KANT bestreed het Rationalisme; hij ondermijnde de rationele grondslag van de dogmatiek, maar postuleerde vanuit het zedelijk bewustzijn God, deugd en onsterflijkheid >!!<

SCHLEIERMACHER stelt daarna de grondslag van het gevoel (Romantiek).

De Neo-kantiaan RITSCHL wil volkomen scheiding tussen metafysica (wetenschap en filosofie) en religie (theologie). 
»»»» Religie steunt niet op wetenschap, maar op de zedelijke natuur van de mens ««««! Veel invloed!

Tijdperk na Ritschl: Heel de dogmatiek moet strikt wetenschappelijk behandeld worden (Religionsgeschichtliche tijdperk).
Wat overblijft, is zuiver subjectieve vroomheid.

Gereformeerde dogmatiek:

Zwaartepunt voor Luther: rechtvaardiging; voor Calvijn: verkiezing.
De Geref. dogmatiek begint bij Zwingli. Calvijn staat sterk door de HS.

Ook hier echter scholastieke invloed (eind 16e eeuw): MACCOVIUS EN VOETIUS.

Twee voorname stromingen:
SOCINIANISME: scheiding natuur en genade, waarbij de natuur de genade verbant;
ANABAPTISME: scheiding natuur en genade, waarbij de genade de natuur verbant. De schepping is van een lagere orde. Christus bracht hogere menselijke natuur mee uit de hemel. 

Het ARMINIANISME is verwant met het SOCINIANISME, wat weer beinvloed is door het CARTESISIANISME, dat "in beginsel een volkomen emancipatie was van alle autoriteit en objectiviteit, en de ganse kosmos erkenntniss-theoretisch uit het subject, uit zijn denken tracht te verklaren en op te bouwen".

De verhouding rede-openbaring werd nu de voornaamste kwestie.

Verwant aan het Cartesianisme was het Coccejanisme (in methode en doel).
In dit deel zegt Bavinck: "Piëtistische, Labadistische en anti-nomiaanse denkbeelden drongen door de invloed van mannen als Lodenstein, Labadie, Koelman, Lampe, Verschoor, Schortinghuis, Esweiler enz. ook in hun kring door".

In Frankrijk werd de academie van SAUMUR middelpunt van allerlei opzienbarende stellingen.
Camero (1625) dacht als Piscator van Herborn inzake de oboediëntia activa van Christus; hij leerde ook dat de wil altijd het verstand volgt.
Amyraldus (1664) maakte van de voluntas signi (het ernstig welmenend aanbod van genade) een afzonderlijk besluit, dat aan dat der verkiezing voorafgaat.

Omstreeks 1750 alom verval. Rond die tijd de Toleranten, die geen belijdenis, wel echter de HS erkenden. Specifieke Geref. leerstukken werden losgelaten. Comrie verdedigde de Geref. leer.

In Engeland traden Whesley en Whitefield op. Twee kenmerken: plotselinge ervaring van schuld en genade, en: drang om anderen te bekeren, gepaard met Perfectionisme.




 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK I

Parg. 7 PRINCIPIA DER WETENSCHAP

A. Rationalisme: alleen het denken voert tot kennis en niet de waarneming, die tot valse voorstellingen leidt (bijv: stok in het water).
Kant leidde wel de vorm, niet de stof af uit de menselijke geest; Fichte, Schelling, Hegel: niet alleen de voorstellingen, ook de dingen zelf zijn uit het denken voortgekomen (metafysisch idealisme).

HB: bezwaar > het oog is niet de bron van het licht; wij schrijven de dingen objectiviteit toe; het is in strijd met de ervaring. 

B. Empirisme:
Via het Nominalisme leidde het tot positivisme, de ervaringswijsbegeerte; hieruit leidde de weg naar Agnosticisme en Materialisme.
Het denken ontwerpt de dingen niet, maar de dingen buiten ons bepalen het denken (bewustzijn). 
Het bewustzijn is tabula rasa. Dus is er geen wetenschap mogelijk van het bovennatuurlijke! Het blijft immers terra incognita.

HB: bezwaar: de menselijke geest is niet slechts passief, maar ook actief. Na de analyse volgt toch weer de synthese. De mens speelt mee met het verstand, wil, gevoel en karakter.
Dus:
Rationalisme en Empirisme beide schadelijk voor de religie!

C. Realisme:
Heeft zowel de ervaring alsook de verwerking in zich. Het handhaaft het ding en de voorstelling.
Hier is ook het verschil tussen Realisme en Nominalisme aan de orde. 
Het Realisme neemt de realiteit der dingen aan (Plato, Aristoteles).  Het Nominalisme
(Empirisme) gaat ervan uit dat gedachten slechts schijn zijn. Het ontkent de algemene begrippen.

Parg. 8     Principia der religie

A. Het wezen van de religie:
Vlg. Cicero komt religie van re-legere= herlezen. Leidenroth: re-ligere (look): met vreze omzien.
De religio objectiva ligt in het OT. In het woord berith (verbond); subjectief beantwoordt daaraan de vreze des Heeren.
In het NT geldt als religio objectiva: Christus, waaraan subjectief beantwoordt eusebia, pietas, pistis, agape.

Lactantius: Recta verum Deum cognoscendi et colendi ratio.

Thomas onderscheidde t.a.v. de religie: virtutes intellectuales, morales en supranaturales (geloof, hoop en liefde). Hij plaatste de religie onder de virtutes morales. 

De religio subjectiva (habitus) heeft dringend nodig de inwerking van de religio objectiva (actus). Calvijn: "Semen religionis omnibus inditum est”.
Schleirmacher kende slechts de religio subjectiva (schlechthiniges Abhängig-keitsgefühl).
Hier spreekt de HS van geloof.

Er bestaat onderscheid tussen religio en cultus (oorzaak en gevolg). Cultus internus: beleving van het geloof; cultus externus: liturgie enz.
Ant. 49 HC heeft een goede omschrijving van het begrip religie.
Nadruk op het subject wordt gelegd door Kant (zedelijk handelen) en door Schleiermacher (gevoel). 
In de religie onderscheiden we zaken als cultus, zedeleer, dogma, traditie enz.

B. De zetel van de religie

Zetelt de religie in het verstand, de wil of het gevoel? 
Sommigen: het verstand: zo bijv. het Gnosticisme; Hegel sprak van amor intellectualis. Volgens Schelling is de religie een lagere vorm van weten (zo ook Feuerbach).
Filosofie volgens hen staat hoger. Dit leidt tot Materialisme: Keine religion ist mein Religion.

Anderen plaatsen de religie in het gebied van de wil. Zo de Pelagianen en de Remonstranten, in het voetspoor van Kant.
Bij de Ethischen kreeg het zedelijk goede een Goddelijk karakter. Dit moet echter omgekeerd gesteld worden. Er kan geen sprake zijn van een zede zonder de verhouding tot God. 

Schleirmacher zoekt tenslotte de zetel van de religie in het gevoel. Zo ook Mysticisme en Pietisme. HB: wijst op de gevaren van het blindelings volgen van deze lijn.
RELIGIE OMVAT ECHTER DE GEHELE MENS.

C. Oorsprong der religie

Men verklaart soms de religie uit vrees of onkunde. Darwin leidt religie af vanuit de trouw van de hond. Religie reeds in aanleg bij dieren aanwezig, aldus Darwin.
Anderen: religie te verklaren vanuit de angst voor de omringende natuur. HB: men had deze angst ook wel op een andere manier kunnen oplossen (bijv. door cultuur, kunst, eenheidsstreven). 
Elke verklaring vanuit de cultuur of de psychologie schiet tekort.

Dus komen we uit bij de OPENBARING. Maar de godsdienstige aanleg van de mens komt daarbij. Semen religionis (Calvijn).