HOOFDSTUK VI OVER DE WERELD IN HAAR GEVALLEN STAAT.

Par.40: De oorsprong der zonde.

307
Vanwaar de zonde? God niet de oorzaak daarvan (Deut. 32,4; Job 34,10;Ps. 92,16;Jes. 6,3). > Geen duisternis in God, Hij verzoekt niemand, is de fontein van alle goeds, geen lust aan goddeloosheid (Ps.5,5).
Oorsprong van de zonde in het schepsel. Maar: niet aan Gods bestuur onttrokken. God schiep de mogelijkheid der zonde.

Wat betekent het eten van de boom der kennis?
1. De mens krijgt dan proefondervindelijke kennis van goed en kwaad; dit klopt echter niet met het aan God gelijk zijn.
2. Gen.3 verklaart de ontwikkeling uit de dierlijke toestand tot die van zelfbewustzijn en rede; > Oorsprong der cultuur. Slang is hier incarnatie van de logos. Te dwaas!
3. De mens ging onderscheiden tussen het nuttige en het schadelijke; onafhankelijkheid van de mens, cultuurdrang; echter: Gen. 3 wordt niet als een vooruitgang, maar als een val beschreven.
4. Begeerte van de mens zich van God los te emanciperen (Marti).
Zelf uitmaken wat goed en kwaad is; het eigen geluk beproeven.

308
Slang richt zich tot de vrouw: zij is ontvankelijker, omdat zij het niet zelf van God heeft gehoord. Men heeft de slang wel allegorisch opgevat; geen werkelijk dier dus. 
Personificatie van de geslachtsdrift, van de rede, van de begeerlijkheid, van de satan.
Onaannemelijk! (Gen.3,1 en 2 Cor. 11,3)

Ook onjuist is het volgende: Gen. 3 verklaart de vijandschap tussen mens en dier.

In HS weinig melding van Gen. 3 (Spr. 3,18;Jes. 43,27;51,3;65,25;Joel 2,3; Hos. 6,7;Rom. 5,12; 1 Cor. 15,21). Tweede Adam wijst op de eerste Adam.

Duidelijk t.a.v. de duivel: Joh.8,44: mensenmoorder ap' archès; 1 Joh.3,8: Duivel zondigt van den beginne; 1 Tim.3,6: het oordeel des duivels; Judas,6: engelen.........

Zonde is aangevangen in de geestelijke wereld. Satan: o satanas, o peirazoon, o diabolos,o drakwn o megas; 
Satan bediende zich van de slang.

309
Tgw. de historiciteit van het paradijsverhaal ontkend. Door evolutieleer: geen val, maar  VOORUITGANG. Velen namen allegorische verklaring aan.
Zo den Hartog: zonde en dood geen geloofspunten, maar ervaringsdata.
Toch: val en opstanding twee grootste feiten! Sagen en mythen van de heidenen onderstrepen de waarheid van Gen.3. Zie pag.15 over andere godsdiensten.
[Socrates: zonde is onkunde; Plato, Aristoteles: vrije wil gehandhaafd].

310
PELAGIUS: vrije wil onverliesbaar; wel macht van de mala consuetudo, maar niet ernstig; geen erfzonde; ieder mens wordt geboren als Adam; val in ieder mens actueel te beleven.

ROME: de val deed dona superaddita verliezen; de wil is niet geheel verdorven; natura lapsa is natura pura.

Socinianisme, Remonstrantisme, Rationalisme: zonde is geen toestand, maar daad van de wil; status integritatis: zedelijke indifferentia. Vrije wil!

Ritschl: zonde wordt zichtbaar vanuit het Evangelie, vanuit het geloof!!
Door het onderwijs van Jezus; geen status integritatis! Zonde ligt niet in de natuur van de mens.
[Zondige daden van alle mensen in collectieve eenheid].

EVOLUTIE: [Carlyle: wereld is niet alleen een koestal en keuken, maar ook tempel en orakel. Door sprongvariatie vanuit het dier ontstaan. Als volgt:
Aanv. primitieve mens; >> Egoistische neigingen maken plaats voor altruistische (onzelfzuchtige) plichten  >> zedelijk bewustzijn!  >> eerst onschuldige zonden, die zich later ontwikkelen  >> tot vijandschap tegen God.



311
De zonde wordt verklaard uit:
1. de menselijke natuur;
2. vanuit de natuur, de kosmos;
3. vanuit God.

ad 1:> Griekse filosofie: kwaad van de materie,de zinnelijke driften. Ascese grijpt hierop terug. Gedeeltelijk ook de RK theologie. Hier de tegenstelling tussen natuur en rede, zinnelijkheid en verstand, lager en hoger ik, vlees en geest.
[Bedoelde Paulus dit met zijn visie op de sarks?]

ad 2:> Velen gingen verder: zij kwamen van de antropologische verklaring tot de kosmologische. Ook Plato. De hulè (materiaal, substantie) is een eeuwige macht tgo. God, oorzaak van de zonde, lijden en dood; hier kon God niet tegenop! 

ad 3:> Tenslotte ging men het kwaad in dit spoor in GOD zoeken. Parzisme en Manicheisme: twee goddelijke wezens, scheppers van licht en duister.

312
pothn to kakon?? Vanwaar het kwaad?

Pelagiaanse verklaring is onvoldoende. Ook niet afdoende als men de zonde verklaart uit de zinnelijke natuur van de mens. Immers; de zonde draagt niet altijd een zinnelijk karakter. Er zijn geestelijke zonden! Ascese bracht ook geen oplossing, hetgeen men dan zou mogen verwachten.

Wat bedoelt Paulus met basaar, sarks?
1. stof, substantie van het lichaam als tegenstelling van de pneuma, nous, kardia;
2. In het OT: de mens als broos, vergankelijk wezen;
3. zondige levensrichting van de mens (Rom.3,7;7,14;8,3;1 Cor.3,3;2 Cor.10,2.3)
Hier is de sarks tegenstelling van de pneuma, maar niet van het menselijk pneuma, maar van de Hagios Pneuma, de Heilige Geest (Rom.8,2.9.11)

Dus is sarks bij Paulus geen bron, maar orgaan der zonde. Paulus leert veel te duidelijk:
-de verleiding van de slang; (zou dan in strijd zijn met de voorgaande opvatting);
-hij weet van de besmetting des vleses en des geestes;
-hij noemt ook allerlei geestelijke zonden (Gal.5,19);
-er bestaan boze geesten;
-Christus, hoewel geworden uit een vrouw, is toch zonder zonde!
-het lichaam noemt hij een tempel Gods <!

Wel:de zinnelijke natuur is de woning der zonde; niet haar bron of beginsel.
Verzoekingen komen via het lichaam (bijv. de ogen).

Maar sarks is bij Paulus meer: zondige mens naar ziel en lichaam!!
Dus geen Griekse tegenstelling.

De zonde is ook geen onafhankelijke macht of god naast God; ook niet een duistere natuur in God <!
Men verklaart soms uit allerlei tegenstellingen de zonde theologisch: hemel en aarde, licht en duisternis, dag en nacht, zomer en winter, oorlog en vrede, liefde en haat, leven en dood. 
HET NEGATIEVE WERKT DAN MEE AAN HET POSITIEVE. Denk aan de duif in de lucht.
Men beroept zich wel op de HS: Luk.24,26; Joh.9,3; 1 Cor.11,19; 2 Tim.2,20. Men beroept zich ook wel op Augustinus en Calvijn. Veel waarheid (HB).

Toch onaanvaardbaar!
1. Zo berooft men de zonde van haar ethisch karakter;
2. zonde wordt zo eeuwig en onoverwinlijk;
3. God is dan de Auteur van de zonde.

Neen, zonde is anomia (wetteloosheid). God heeft de satan niet nodig!! Men vervalt zodoende tot libertinisme of pessimisme (geen zonde, maar lijden slechts erkennend).

313
Anderzijds: Gods raad gaat ook over de zonde! Deze gaat niet om buiten Gods kennis, wil en macht. 
Pelagianen, Roomsen, Remonstranten, Luthersen: zonde wel buiten Gods wil, niet buiten Gods kennis. Geen oplossing. Zo beslist de mens volkomen.
AUGUSTINUS leerde anders: geen nuda permissio, maar een daad van Gods wil<.
Zo ook de Reformatie.
Dicta duriora (Maccovius) zijn af te keuren. God is niet de Auteur van de zonde.

God wil het kwade anders dan het goede.
De zonde, als anomia, heeft God wel tot causa deficiens, niet tot causa efficiens. Zonde niet praeter, wel contra Gods wil. 
In God is de negatieve oorzaak, in de mens de positieve.

314
Waarom wilde God de zonde?
1. tot straf van de goddeloze (Deut.2,30);
2. tot redding van Zijn volk (Gen.45,5);
3. tot beproeving van de gelovigen (Job 1,11);
4. tot verheerlijking van Zijn naam (Ex.7,3).

Duo cum faciunt idem, non est idem! God gebruikt het kwade, maar pleegt het niet. Hij beheerst het kwade.Op het toppunt van haar macht (kruis) wordt zij in haar machteloosheid openbaar gemaakt.

315
De oorsprong van de zonde in de wil van het zedelijke schepsel. Hoe?
1. God heeft de mogelijkheid der zonde gewild; Hij heeft de zonde gedacht.
2. Engelen en mensen zijn zo geschapen dat zij vallen konden.
3. Er was een werkzaamheid der verbeelding.
4. De eerste mens was uit de aarde aards (1 Kor. 15,45). Dit betekent echter geen dualisme van geest en stof.

>>Hoe werd de mogelijkheid tot werkelijkheid <<? GEHEIM!!
De zonde is onwettig en onredelijk!

316
Tijd van de val: voor Manicheisme en Pantheisme een zinloze vraag.

Theosofen: tussen Gen.1,1 en 1,2: woestheid onderstelt reeds val en vloek;
men zag dit als de val der engelen; door deze val der engelen werd de aarde, waar de engelen woonde, woest en ledig.
 
Anderen: de val van de mens reeds voor Gen. 3; (praeëxistente zielen of voor de schepping van de vrouw).
Origines leerde de praeëxistentie der zielen; zo verklaart men de ongelijkheid in het menselijk bestaan.

De HS meldt geen tijdstip voor de val der engelen; ook niet voor de val van de mens.









Pargr. 41 DE VERBREIDING DER ZONDE

Alle religies weten van de macht der zonde. Na Genesis 3 zien we de verbreiding van de zonde. Vooral rond de zondvloed (Gen. 6,5.11.12; Job 14,4; de psalmen 14, 32, 130, 143). In NT bevestigd door Christus en Johannes de Doper (Joh. 3; Mark. 1,15; Luk. 5,31). Christus spreekt van rechtvaardigen die de bekering niet van node hebben, omdat zij zelf menen dat zij rechtvaardig zijn.
Ook de apostelen spreken evenzo: Rom.3, 19.20; Gal. 3, 22; het woord kosmos heeft zelfs een ongunstige betekenis.
Zondaar is de mens van de ontvangenis af aan: Psalm 51; Joh.3, 31; Ef. 2,3 (tekna fusei orgè; ook de vromen wisten zich zondaar.
Zonde gaat door tot het hart (Jer. 17,9) tot het verstand (Joh. 1,5) tot de geest (Ps. 51,19), tot het geweten (Titus 1,15), tot de wil (Joh. 8,34.36), tot het lichaam.

Bijzondere aandacht nodig voor Romeinen 7, 7-26:
Pelagianen menen hier te lezen dat alleen de sarks zetel van de zonde is. De nous en de pneuma zijn rein. Zij menen ook dat het hier over het vorige onbekeerde bestaan van de apostel gaat. Echter:
1.alleen de wedergeborene kan de wet toestemmen;
2. Alleen de wedergeborene kent de strijd tussen vlees en geest;
3. Paulus noemt zichzelf wel sarkinos, maar niet "en sarki”;
4. Indien dit geldt van de onwedergeborene, dan is helpende genade genoeg.

(318)
Eerst Paulus leidt alle zonde af van Adam; zie 1 Cor. 15,21 en Rom. 5,12vv. Hier vinden we de parallel Adam-Christus.
(ef wi) [in wie allen gezondigd hebben], is niet "in wie", maar "daarom" (epi toutwi), quia: omdat.
Betekent niet dat allen in Adam gezondigd hebben, maar: door Adam kwamen en de zonde en de dood tot geldigheid.

(319)
Pelagius: overtreding van Adam is niet nadelig voor zijn nakomelingen; geen sprake van erfzonde; wel een kwaad voorbeeld.
Zonde is geen toestand, maar een daad.
Zonde komt niet tot stand door generatie, maar door imitatie. Anderen stelden: de natuur is goed, de cultuur is slecht.
Het Pelagianisme vernieuwde de leer van de natuurlijke goedheid.
Rome: De homo naturalis kan na het verlies van het donum superadditum nog goede werken doen.
Ook Ritschl dacht soortgelijk: de leer van de erfzonde neemt alle verantwoordelijkheid weg; er is geen collectieve schuld.

De Pelagianen wijzen op de onschuld der kinderen (Jona 4,11; Ps. 106,38; Matth. 18,3;19,14; Luk. 18,17; Joh. 9,3; 1 Cor. 7,14).
Het gaat hier echter om relatieve onschuld. Geen zondeloosheid van de kinderen.

(320)
Het Pelagianisme werd veroordeeld; het Semi-Pelagianisme bleef.
Dit houdt in:
Adam’s val heeft verzwakking van de menselijke natuur ten gevolge. De mens is ziek. Ten kwade geneigd. De mens kan wel het goede willen. Helpende genade is genoeg.
Trente ging in deze lijn. De wilsvrijheid is wel verzwakt, maar niet vernietigd. Concupiscentia is op zich geen zonde. Slechts zwakte, gebrek, ziekte.

Hiertegen de volgende bezwaren:  
1.Zonde is hier geen anomia, maar een grijze tussenweg;
2.Men scheidt zonde en schuld, maar dat kan niet. Als de dood de bezoldiging der zonde is, dan moet er voor ieder ook sprake zijn van schuld.
3.Het is in strijd met Gods rechtvaardigheid dat Hij mensen in zulk een toestand  doet geboren worden.

(321)
De Adam-Christus analogie werpt hierover licht. Ambrosius leerde het sterkst de erfzonde, Augustinus het duidelijkst (Rom. 5,1; 1 Cor. 15,22; Ef. 2,3).
Volgens Augustinus bevestigt de kinderdoop de leer van de erfzonde.  
Waarom is er de dood, als er geen schuld is? Zonde van Adam is daad van hem en van al zijn nakomelingen. Vlg. Augustinus bestaat de zonde in concupiscentia (begeerlijkheid).

ROME:
Erfzonde is verlies van het donum superadditum, aan Adam voor de val geschonken;
Erfzonde privatio originalis iustitiae èn concupiscentia.
De homo naturalis (mens zonder het donum superadditum) kan zonder zonde zijn. Trente leert geen feitelijke erfzonde.

Bellarminus:
Toestand waarin de mens geboren wordt is gelijk aan die van Adam voor de val, zonder het donum superadditum.
Erfzonde is reductio tot statum mere naturalem. In de doop wordt dit verlies hersteld door de gratia infusa.

(322)
REFORMATIE:
Zonde is totale corruptie van de menselijke natuur. De erfzonde is niet op te vatten als geslachtsdrift (Augustinus). Begeerlijkheid is altijd zonde. Luther ging hier te ver. Hij sprak van de erfzonde als essentie en substantie. De Formula concordiae hebben dit verworpen.

School van Saumur ging in Remonstrantse richting.
Placaeus leerde dat de ongehoorzaamheid van Adam  aan zijn nakomelingen slechts middellijk wordt toegerekend, d.w.z. slechts in zoverre en op grond daarvan dat zij al onrein uit hem geboren waren. Erfschuld is er slechts vanuit de erfsmet.
Vroeger leerde men eenstemmig: corrupti nascimur, quia primum peccatum nobis imputatur (wij worden verdorven geboren, omdat de eerste zonde ons wordt aangerekend).
Dit gevoelen kreeg veel aanhang, zelfs bij Jonathan Edwards.

Citaat van HB: "De filosofie van Kant, Schelling en Schopenhauer, de leer der erfelijkheid en der solidariteit, de historische en sociologische studies hebben aan het dogma van de erfzonde een onverwachte en belangrijke steun geboden.
Toen de theologie deze leer verworpen had, nam de wijsbegeerte het weer op”.

De leer van de erfzonde is één van de moeilijkste onderwerpen uit de dogmatiek. HB onderscheidt in peccatum originans (erfschuld) en peccatum originatum (erfsmet).
Hoe is dit verband te bezien?
1.REALISME : eenheid van het menselijke geslacht. Organische eenheid. Allen zijn in Adam begrepen. Physische eenheid. HB ziet hier zwakheden, daarom ook:
2.FOEDERALISME: er zijn allerlei verbanden zoals gezin, familie, maatschappij, volk, staat, kerk enz. Solidariteit.  (Gen. 9,25; Ex. 20,5; Numm. 14,33; 16,32; Joz. 7,24.25; 1 Sam. 15,2; Matth. 23,35; 27,25).

(324)
De erfsmet is straf op de erfschuld. Zo Augustinus. 2 Sam. 12,11.12; 1 Kon. 11, 11-31;eap. De zondige daad leidde tot een zondige toestand.
Wat een mens doet laat een spoor in zijn karakter na.

Op grond van het feit dat de mens in Adam, hetzij als caput naturale, hetzij als caput foederale, is begrepen, staat ieder mens schuldig.

(325)
De 18e eeuw roemde de goedheid van de natuurlijke mens.
De 19e eeuw stelde op grond van de evolutie: de mens blijft een dier in zijn hart.

(326)
Er is geen grond om Maria uit te sluiten van de erfzonde. Rome kent haar toe: 1. Vrijheid van erfzonde; 2. Van dadelijke zonden; 3. Ook vrijstelling van de dood.
Ten aanzien van Maria geldt: God is haar Zaligmaker. Zij is zalig vanwege het moederschap, niet vanwege de zondeloosheid. Dunscotus bracht de Mariologie op gang.

(327)
De erfzonde beheerst ieder mens totaal (Ps. 51,7; Jer. 17,9; Ezech. 36,26; Mark. 7,21; 1 Cor. 2,14; maar men moet dit goed verstaan:
1. De HS spreekt van de diepste neiging, niet van de schuld in actu.
2. Zonde is niet het wezen van de mens; de mens blijft mens.
Calvijn en de Gereformeerden hebben de deugden van de ongelovigen geëerd, ook al noemt Augustinus deze "splendida vitia” (blinkende zonden).

Factoren die de zonde tegenhouden zijn: zwaard van de overheid, fatsoen, publieke opinie, vrees voor schande en straf. Ook natuurlijke liefde, zedelijk karakter, gunstige leefomstandigheden. Zonde is geen fatalistische dwang.

Diderot: Egoïsme is de basis van de moraal en de norm van het menselijke handelen.
Velen verklaren de boze neigingen van de mens vanuit de evolutie.














Par. 42                                        WEZEN EN WERKING VAN DE ZONDE

(328)
 Nwc 
Wat was de eerste zonde? Sommigen: wellust (bij de engelen). Onjuist.
Waarschijnlijker: hoogmoed (1 Tim. 3,6; Gen. 3,5; Matth. 4,3 en 6,9).
Anderen: leugen (Joh. 8,44). Volgens Rome was de eerste zonde van de mens ook: hoogmoed. Paulus spreekt echter van ongehoorzaamheid.
Het gevolg was twijfel en ongeloof, hoogmoed en begeerlijkheid.

(329)
Hebreeuwse aanduidingen:  hajx – doel missen, dwalen.  Nwc  – afwijken van de goede richting; cvp – afvallen, in opstand komen.
Grieks: amartia, adikia, apeiqeia, apostasia, parabasis, parakoh, anomia, paranomia.
Zonde in christelijk spraakgebruik: overtreding van Gods wet.

Zonde in het OT:
Men stelde dat de zonde in het OT aanvankelijk geen zedelijke kwaliteit had; er waren alleen vage gevoelens van Gods ongenoegen en toorn, los van een wet of een norm. Zo dachten de Gnostieken.
Toch wist het OT van zonde tegen God.
Er was echter wel aansluiting bij de volkszede van Israel; bijvoorbeeld: bloedwraak, besnijdenis, offerdienst, priesterschap.

Menselijke inzettingen worden beoordeeld vanuit de wet Gods (Matth. 5:20). Christus heeft het zondebesef verdiept. Hij wees op het geestelijk karakter, op de zonde als een eenheid, op het hart (Mt. 15:18,19). De wet blijft kenbron van de zonde (Rom. 3:20; 7:7).

Ook: sinds Christus is het ongeloof zulk een ernstige zonde.
Het wezen van de zonde kan heel goed omschreven worden als anomia (wetteloosheid).

(330)
Zonde is dus niet: een substantie of boze macht naast God (Manicheeën); zonde is ook niet gelegen in de hulè of sarks (Plato en de Joden). Zou de zonde een substantie zijn, dan zou God de oorzaak zijn!
Men kan de zonde ook niet adaequaat beschrijven als privatio boni. Zonde is niet alleen een gemis, maar ook een werkzaam beginsel. Augustinus sprak van actuosa privatio.

(331)
Zonde is:
1.Ethische tegenstelling tot het goede; zonde is de parasiet van het goede. Kwaad verschijnt altijd in de schaduw van het goede (kerk en kapel).
2.Door de zonde is de natuur van de engelen en mensen niet veranderd;
3.Zonde wordt niet bepaald door de kerk (Rome), of door de staat (Hobbes), door een onafhankelijke zedewet (Grotius), door het autonome IK (Kant), door sociale instincten (Darwin).
4.Zonde kan alleen wonen in een zedelijk schepsel; nauw betrokken op de wil.
Zonde wordt alleen bepaald door de wet Gods.

Bekend en van belang is de volgende onderscheiding van de Scholastiek:
Motus primo-primi:
er zijn zonden  die voor elke toestemming van de wil in ons opstijgen, geheel onwillekeurig; deze zijn in het geheel geen zonde;
motus secundo-primi:
zonden waartegen de wil zich wel verzet maar waardoor wij overmand worden; dit zijn vergeeflijke zonden);
motus plane deliberati:
zonden waarin de wil berust en waarmee deze instemt; deze zijn doodzonden.
HB: Hierin is een afzwakking van het zondebegrip te zien.

HERVORMING: GEDACHTEN VOOR EN ZONDER ONZE WIL ZIJN WEL ZONDEN.
De zonde bestaat niet alleen in onze wil, maar ook in het hoger en lager kenvermogen.
Zonde is niet beperkt tot het voluntarium (wilsvermogen).
Zelfs bij verzet van de wil (Rom. 7) wordt niet de natuur der zonde veranderd, wel de graad van de zonde verminderd.   

ZONDE BLIJFT EEN ONBEGRIJPELIJK RAADSEL.

(332)
Er zijn verschillende graden in de zonde, bijvoorbeeld duivelse en menselijke zonden.

De duivel krijgt in het OT geringe aandacht (Lev. 17:7; 2 Kron. 11:15; Jes. 13:21; 34:14; Ps. 106:27; 1 Kon. 22:19 eap).
Het NT is duidelijker: Matth. 10:25; 12:26; 13:39; Joh. 12:31; 2 Cor. 4:4. Opb. 12:10; Ef. 2:2; 6:16; 2 Thess. 3:3; 1 Joh. 2:13; 3:12; 5:18.
Hij wordt genoemd de overste dezer wereld en de god dezer eeuw.
De zonde is het diepste element van de duivel. Geen hoop.
"Nullus diabolus, nullus redemptor”.
  
(333)
Niet alle zonden zijn gelijk.
Bekend is het onderscheid van de wet: opzettelijke of onopzettelijke zonden (Lev. 4:5; 22:14; Numm. 15:22; 35:11).
Verborgen of openbare zonden; verborgen zonden die eerst later beleden worden (Ps. 19:13; 90:8); Onkunde zèlf is ook zonde.
Het subjectief bewustzijn bepaalt niet de graad van de zonde.
Bewuste of onbewuste zonden: Paulus was een lasteraar, doch onwetend (1 Tim. 1:13);   
Zo zijn er meer zonden uit onwetendheid (Luk. 23:34; Hand. 3:17-19; 13:27; 17:30; Ef. 4:18; Hebr. 5:2; 1 Petr. 1:14).

In verband hiermee: zonden uit onwetendheid:
Strekt tot verontschuldiging, zie 1 Tim. 1,13; zo spreekt de HS ook over de zonden van Joden en heidenen (Luk. 23,34; Hand. 3,17-19; 13,27; 17,30; Ef. 4,18; Hebr. 5,2; 1 Petr. 1,14 en 2,25).
Ritschl meent ten onrechte dat deze zonden van hun schuldig karakter worden ontdaan, zie Rom. 1-3; 5,12; Ef. 4,17-19; Coll. 3,5-7; 1 Cor. 15,9; 1 Tim. 1,13.15v;

Zonden die uit onwetendheid zijn voortgekomen worden onderscheiden van zonden uit verharding; de onwetendheid biedt een pleitgrond voor de vergeving aan.

Verdere onderscheidingen:
Naar het object:
Er zijn zonden tegen de eerste tafel der wet en zonden tegen de tweede tafel (Matth. 22,37.38);
Naar het subject:
Verder neemt, naarmate de mens meer met gaven bedeeld is, de schuld der overtreding toe (Matth. 11,22; Luk. 12,47; Joh. 9,41; 15,22.24);
Naar de omstandigheden:
Wie uit armoede steelt zondigt minder dan degene die uit hebzucht steelt (Spr. 6,30; Jes. 26,10);
Naar de mate:
Wie overspel doet in gedachten of woorden staat schuldig, maar hij verzwaart de schuld als de daad erbij gevoegd wordt (Matth. 5,28);

"En zo ontwikkelt de zonde zich langzamerhand bij een persoon, in een gezin of familie, bij een maatschappij en een volk en ook in het geheel der mensheid”;
Er is ook in de zonde een ontwikkeling, er is een wet der zonde.

Meer onderscheidingen:
Zonden in bedrijf en nalatigheid;
In gedachten, woorden en werken;
Stille en roepende zonden;
Zonden des vleses en des geestes;

Rome onderscheidt de peccata venalia (vergeeflijke) en mortalia (doodzonden):
Deze onderscheiding stamt uit de praktijk van de boete; reeds voorkomend bij Tertulianus en Augustinus;
Augustinus: peccata levia, brevia, minuta, minima, quotidiana.
Doodzonden doen de genade verliezen en stellen des doods schuldig;
Vergeeflijke zonden: een ijdel woord, een al te luide lach, onwillekeurig opwellende begeerten, drift, toorn, kleine diefstal; deze zonden zijn van nature vergeeflijk.
Ze zijn niet zozeer contra, maar wel praeter legem.
Hun schriftbewijs: Matth. 5,22; 7,3; 23,23; Luk. 6,41; 1 Cor. 3,12-15; Rom. 1,32; 6,23; 1 Cor. 6,9; Gal. 5,21; 1 Joh. 3,14.

Soms verbindt de HS aan de zonde de dood en soms blijft zij de gelovigen als zodanig erkennen.

De Hervormers hebben deze onderscheiding verworpen. Zij ontkennen niet dat er graden in de zonde zijn; alle zonden zijn in zichzelf des doods waardig en alle zonden, behalve die tegen de Heilige Geest, zijn vatbaar voor vergeving.

Zonde tegen de Heilige Geest:
God in plaats van de duivel stellen en omgekeerd;
Welbewuste lastering van klaar erkende openbaring Gods in Christus;
Wordt voorafgegaan door een openbaring van Gods genade;
Het is voleindigde revolutie;
Er is geen berouw!













Par. 43                DE STRAF OP DE ZONDE

(335)
Straf voorzegd in Gen. 2,17; niet aanstonds ten volle uitgevoerd; na de zondeval is de straf ook tegelijk een genademiddel.
STRAF IS HERSTEL VAN HET RECHT GODS DAT GESCHONDEN IS.
Straf is geen haat of wraak, want deze zijn verboden.

Onder Israel gold de wet der vergelding (ius talionis); deze is niet altijd streng en letterlijk op te vatten. Dat bedoelde de Bergrede ook.

Jezus: beginsel van liefde en lijdzaamheid, geen haat of wraak. Wel handhaafde Hij de straf.

Bedoeling van de vergelding:
1.Schuldige mag niet onschuldig gehouden worden;
2.Rechtvaardige mag niet verdoemd worden;
3.Het recht van de arme mag niet gebogen worden.

(336)
Verval van het Christendom leidde tot afschaffing van begrippen goed en kwaad, verantwoordelijkheid en toerekenbaarheid, schuld en straf.
Ni Dieu, ni maitre; zonde en misdaad stammen uit dierlijke verleden van de mens.
Men verklaart misdaad dan uit erfelijke belasting of vanuit de omgeving, de maatschappij of de opvoeding.
Zodoende gaat de misdadiger vrijuit.
HB: Maar mag de maatschappij dan wel vallen onder dat oordeel?  Tolstoi wilde alle rechterlijke macht opruimen.
Zo maakt men van misdaad een ziekte en van de straf een geneesmiddel.

Men stelt:
1.Vergelding en straf horen in de chr. maatschappij niet thuis;
2.Voor straf schrikt de misdaad niet terug;
3.Misdaad getuigt van degeneratie en dus baat straf niet. Dit alles voert tot dwang en dus tot het recht van de sterkste.
Maar zo laat men de rechtstaat in de cultuurstaat ondergaan.

Wel bevatten sommige elementen enige waarheid; men mag daardoor echter niet de straf wegnemen.

(337)
Het beginsel van straf berust in de volmaakte wil van God. Zonder straf zou God goed en kwaad gelijk stellen.
In de straf handhaaft God Zijn Goddelijke soevereiniteit.

(338)
Straffen in dit leven:
Schuld, lijden, smet, dood, heerschappij van satan;
Schuld: vanwege wetsovertreding op iemand rustende verplichting om aan de wet door een evenredig straflijden te voldoen.
Alleen genade kan de schuld uit de straf wegnemen. Zonde brengt echter schuld met zich mee: zegen of vloek.

De consciëntie bewijst iemands schuld. Dit is subjectief bepaald. Het geweten bewijst dat er een kloof is tussen God en mens.

(339)
Smet wijst op verontreiniging.
Beeld Gods verwoest. In engere zin verloren, in ruimere zin bedorven, maar niet vernietigd.
ZONDE WERKT VOORAL VERSLAVEND.
De zondige daad bewerkt de zondige neiging; bijvoorbeeld: drank, zingenot, wellust.
Belangrijk wat HB hierover schrijft op blz. 156 (deel 3).

(340)
Lijden: Genesis 3 spreekt over het lijden voor de man en voor de vrouw.
Lijden heeft zonde als oorzaak; maar dat is niet persoonlijk te duiden. Sommige filosofen: Leven is lijden.