Pargr. 36                                 DE OORSPRONG VAN DE MENS
  •  
  • 279
  • Mens en dier geschapen op de zesde dag. Wijst op verwantschap. Hèt onderscheid: de mens is geschapen naar Gods beeld.
  •  
  • Genesis 1: algemene geschiedenis van de schepping;
  • Genesis 2: schepping van de mens en zijn verhouding tot de overige schepping.
  •  
  • Genesis 1: de mens is het einde, de kroon van de natuur;
  • Genesis 2: de mens is de aanvang van de geschiedenis.
  •  
  • Velen leiden de mens af van de goden. Sommigen ook anders: Pantheïsme en Materialisme (18e eeuw).
  •  
  • CHARLES DARWIN:
  • Soorten hebben geen constante eigenschappen; deze zijn veranderlijk.
  • Hogere organische wezens komen voort uit lagere; het organische is ontstaan uit het anorganische.
  • Evolutie langs mechanische en chemische wetten.
  •  
  • Argumenten:
  • Struggle for life en natural selection; elk wezen moet zich ontwikkelen of ondergaan. Natural selection: de natuur kiest de best georganiseerde exemplaren, dieren en mensen tot voorttelen. Geen bewijzen.
  • Dit alles gegrond op verwantschap tussen organische wezens. Rudimentaire organen.
  • Embryologie: hogere organismen maken als embryo de ontwikkeling van de lagere door; paleontologie: fossielen- en beenderonderzoek.
  • Mimicrie: aanpassing in kleur etc. aan de omgeving.
  •  
  • 280
  • Toch veel tegenspraak. Eind vorige eeuw keerden velen terug tot het supra-naturalisme. Er bleef te veel onverklaard.
  • Wel houdt men vast aan de afstamming van de mens van de dieren.
  •  
  • Bezwaren tegen de evolutie-theorie:
  • Waar en hoe ligt de oorsprong, het begin? Men verklaart dit vanuit een toeval. Onaannemelijk.
  • Er is geen verklaring voor de verdere ontwikkeling van de organische wezens. Zulke ontwikkelingen zijn tegenwoordig nooit waargenomen. Paleontologie toont aan dat de verschillende soorten reeds naast elkaar bestonden. De juist verworven eigenschappen erven niet over en door.
  • Het ontstaan van de mens is een onoplosbaar probleem. Overgangsvormen zijn niet waargenomen.
  • Geen verklaring voor de mens naar zijn psychische zijde. Taal blijft een rubicon tussen mens en dier.
  •  
  • 281
  • Darwin neemt aan dat de aarde 300 miljoen jaar oud is. Anderen spreken van een 8.000 tot 10.000 jaar.
  • Van belang zijn hier de chronologische gegevens uit de historie. Gegevens van Egypte en Babel het oudst.
  • Voor 2000 voor Chr. is dan alles onzeker. Rond 1000 voor Chr. is de aarde grotendeels onbewoond.
  • Wel laat de chronologie van de Bijbel verschillende opvattingen toe.
  •  
  • 282
  • De HS leert de eenheid van het menselijk geslacht.
  • Het Prae-Adamitisme leert dat de donkerkleurige volken terug gaan op een stamvader voor Adam. Adam en Eva zijn dan de stamvaders van de Joden.
  • Dit leest men dan in Genesis 1 en 2. Op grond hiervan werd de slavernij verdedigd. Wanneer ontstonden de volkeren en de rassen? Zie Genesis 11. Spraakverwarring is teken van verval: verwarring in gedachten en bewustzijn.
  • Toch zijn  er ook tekenen van eenheid.
  •  
  • 283
  • Oorspronkelijke woonplaats:  nde > Vreugdeland. In deze streek werd de hof geplant. Men heeft het wel gezocht bij de Ganges of de Nijl of de Eufraat en de Tigris. Men denkt ook wel aan Amenië of Babylonië.
  • Drie meningen over het paradijs: 1. aards; 2. hemels; 3. tussenvorm.
  •  
  •  
  • Pargr. 37                         HET WEZEN VAN DE MENS
  •  
  • 284:
  • Wezen van de mens: Beeld Gods. Vele volkeren kennen een aurea aetas.
  •  
  • God schiep de mens: wntwmdk wnmleb (be’almenu kadmoetenu) > kat eikona kai kat omoiwsin;  Beeld en gelijkenis;
  • Zie Genesis 1:26; Psalm 8; Genesis 5:1 en 9:6.
  • Het OT spreekt weinig over de status integritatis; het NT: 1 Cor.11:7; de man is eikwn kai doxa qeou (Jak.3:9); zijdelings ook Ef.4:24 en Coll.3:10. Hier is sprake van de kainos anqrwpos (nieuwe mens) naar God geschapen in kennis, gerechtigheid en heiligheid.
  •  
  • De betekenissen van eikoon en homoiosis zijn niet gelijk, maar er is geen zakelijk onderscheid. Gelijkenis is zwakker dan beeld. 
  • De ganse mens is beeld van de ganse Godheid (Joh.1:14; 2 Cor.4:4; Coll.1:15; Hebr.1:3);
  • De Zoon is beeld Gods in absolute zin, de mens in relatieve zin. Wij moeten de Zoon weer gelijk worden.
  •  
  • 285
  • Men verklaart het beeld Gods soms in: het lichaam, de zedelijke natuur, de wilsvrijheid, heerschappij enz.
  • Twee opvattingen:
  • De mens is slechts geschapen naar het beeld Gods; de gelijkenis moet de mens door gehoorzaamheid verwerven (Origines);
  • De mens direct geschapen naar beeld en gelijkenis; door de zonde echter verloren gegaan; in Christus weer herkregen.
  •  
  • Ad 1: de mens is geschapen in kinderlijke onschuld, in zedelijke indifferentia (Pelagius); Formele wilsvrijheid. Dat zou nog zo zijn bij de mens. Het is onverliesbaar (Remonstranten, Socinianen).
  • Door eigen krachtsinspanning kan de mens zich ontwikkelen. Het paradijs ligt voor ons.
  •  
  • 286
  • Echter: de mens is volwassen geschapen (in virili aetate).
  • De opvatting van de evolutie, in het kader van de creatie, is te verwerpen.
  • Men dwaalt als men stelt dat er geen aangeboren heiligheid bestaat, maar dat deze door inspanning verworven wordt. Zo wist men de grens uit tussen de status integritatis en de status corruptionis.
  •  
  • 287
  • Rome verklaart het beeld Gods vanuit de status gloriae > deificatio, participatio divinae naturae (vergoddelijking, deelhebben aan de Goddelijke natuur).
  • Donum superadditum is nodig om dit te bereiken.
  • Bovennatuurlijke deificatio kan slechts bereikt worden door bovennatuurlijke genade (gratia infusa). 
  •  
  • Rome heeft tweeërlei conceptie van de mens:
  • de mens in puris naturalibus (heeft slechts een natuurlijke religie en deugd);
  • de mens met het donum superadditum: bovennatuurlijke religie en deugd, bestemd voor de hemel.
  •  
  • 288
  • Hier is de status gloriae te neoplatonisch gedacht: er is geen mystische versmelting met de godheid, want de weldaden van Christus worden in beginsel reeds hier het deel van de gelovigen;
  • daarbij is de status gloriae niet supranaturalis in die zin dat het een superadditum is dat niet tot de menselijke natuur behoort.
  •  
  • 289
  • Rome scheidt natuur en genade.
  • Genade is geen herstelling, maar verheffing van de natuur. Dit werd door de Hervormers bestreden. Het beeld Gods is de mens van nature eigen.
  • Zonder dat beeld is de mens zondaar.  
  • Luthersen: verlies van het beeld Gods maakt de mens tot een stok en een blok.
  • Reformatie:
  • a/ beeld Gods in ruimere zin: de mens heeft dat beeld Gods nog na de val (Gen.5:1; 9:6; Hand.17:28);
  • b/ beeld Gods in engere zin, namelijk die deugden welke de mens verloren heeft.
  •  
  • 290
  • Nader onderscheid Rome <> Reformatie:
  • Is de iustitia originalis nu naturalis of supernaturalis? Reformatie: naturalis. Rome supernaturalis.
  • Rome leert ook: zonder het beeld Gods kan de mens goed en zondeloos zijn.
  • Reformatie: zonder de iustitia originalis (naturalis) is de mens dood in zonden en misdaden. Rome’s conceptie is neoplatonisch.
  •  
  • 291
  • Niet één bepaalde deugd of één bepaalde Persoon bepaalt het beeld Gods. De gehele Godheid is erbij betrokken.
  • Het beeld Gods is aanwijsbaar in de ziel van de mens: xwr, sfn( (((nefes en roeach); Grieks: pneuma , yuch; > Geest en ziel zijn geen twee afzonderlijke substanties, zoals het Trichotomisme leert (Plato). Beiden staan parallel naast elkaar, komen promiscue voor.
  • Er is tussen ziel en geest slechts een nuance-verschil.
  • Geest: geestelijke dingen bedenkend. Ziel: op lichaam aangelegd.
  • Het beeld Gods blijkt ook in de vermogens van de mens: hart, verstand en wil. Augustinus zag hier terecht analogie met de drieëenheid (memoria, intellectus, voluntas).
  •  
  • 292
  • Beeld Gods bestaat in kennis, gerechtigheid en heiligheid (verstand, wil, hart).
  • Geen indifferentie, maar wel beperkt en voor toenemen vatbaar.
  • Ook het lichaam naar Gods beeld geschapen. God is Geest. Lichaam is geen kerker van de ziel, met de ziel maakt het lichaam het wezen van de mens uit.
  • Het lichaam is beeld Gods in zijn organisatie als werktuig voor de ziel. God schiep de stoffelijke wereld. Deze is Gods openbaring en verschijning.
  • "De menswording Gods is het bewijs, dat niet de engel, maar de mens naar het beeld Gods geschapen is en dat zijn lichaam daarvan een wezenlijk bestanddeel vormt”.
  •  
  • 293
  • De ganse mens is beeld Gods, naar lichaam en ziel, naar zijn vermogens, krachten en gaven. Niets is daarvan uitgesloten.
  • God en wereld, geest en stof zijn geen tegenstellingen. De zichtbare wereld is evengoed een schone, rijke openbaring Gods als de geestelijke.
  •  
  •  
  •                             DE BESTEMMING VAN DE MENS
  •  
  • 294
  • De status integritatis (staat der rechtheid) is niet gelijk aan de status gloriae (staat der heerlijkheid) ; Adam had nog behoefte aan spijs, licht en lucht;  had nog geen pneumatisch (verheerlijkt) lichaam; 1 Cor.6:13.
  •  hij
  • In 1 Cor.15:45-49 worden zowel Christus als Adam beide verbondshoofd genoemd.
  •  
  • 295
  • T.a.v. de status integritatis twee uiterste opvattingen:
  •  
  • 1.         Naturalistische opvatting:
  • Beeld Gods bestond slechts in wilsvrijheid, (nuda potentia);
  • zelfs de dood was toen natuurlijk; de mens moest het beeld Gods in volkomen zin door eigen krachtsinspanning bereiken.
  •  
  • 2.         Supranaturalistische opvatting:
  • voor de val geen dierlijk voedsel (Zanchius, Martyr, ea); geen huwelijk, geen lust, geen coitus (androgyn), geen excretie;
  • de vrouw is in deze opvatting niet geschapen naar het Beeld Gods; haar schepping reeds gevolg van de val (Joden);
  • werkverbond:
  • Augustinus sprak hier van een verbond; Zwingli en Bullinger namen dit op.
  • De leer van het foedus operum later ontwikkeld. Sporen hiervan vinden we in HC zondag 3 en 4, NGB en DL III/IV,2.
  •  
  • 296
  • Er is reden om van het foedus operum te spreken. Enige grond vinden we in Hosea 6:7 (vertaling dubieus: als Adam / ke’adam); 
  • Het verbond tekent de gemeenschap tussen God en mens (rechten plichten).
  •  
  • 297
  • Foedus operum gaf aan dat de mens het hoogste nog niet bezat; de Lutherse theologie meende dat dit wel zo was; de Gereformeerden bestreden dit.
  • Adam was Christus niet!
  •  
  • De boom des levens bezat in zichzelf niet de kracht om levend te maken (buiten de gehoorzaamheid om, dus automatisch); Rome vat wel zo de sacramenten op (ex opere operato).
  •  
  • BOOM DES LEVENS: teken en zegel van het verbond der werken. 
  • De mens was wel vleesetend in het verbond der werken; dieren mochten gedood worden.
  •  
  • 298
  • De leer van het foedus operum leert ons dat de mensheid als eenheid geschapen is.
  •  
  • 299
  • We leren geen praeëxistentialisme (Plato, de Joden);
  • Moeilijk is de keus tussen het
  • TRADUCIANISME ( zielen ontstaan langs de weg van voortplanting) en het CREATIONISME (zielen der mensen worden door God geschapen);
  • Griekse, Roomse en Gereformeerde theologie koos voor het Creationisme (Gen.2:7; Hebr.12:9; Numm.16:22; 17:16);
  • Luthersen voor het Traducianisme (Gen.2:21; 1 Cor.11:8; Hebr.7:9,10);
  •  
  • Beide echter bieden geen afdoende verklaring.
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •