Pargr. 45 DE PERSOON VAN CHRISTUS


351
Middelaars komen in alle godsdiensten voor. Denk aan de "medicine men". Incarnatie en apotheose zijn eveneens zeer algemeen.

In Babel, Assyrië, Macedonië en Rome werd de koning sotèr genoemd.
Christus is de wens aller heidenen (Hagg.2:8), hoewel deze uitdrukking hier niet juist vertaald is.

352
Messiaanse profetieën werden vroeger als na-exilisch geinterpreteerd. Men sprak van interpolaties. 
Tgw. anders. Men kent hieraan zeer hoge ouderdom toe. Deze worden verklaard vanuit het grijs verleden van Babel en Egypte. Reeds voor Gen.12 werden beloften gegeven aan de gehele mensheid.
De term soter is niet te verklaren vanuit een heidense achtergrond. Hier is sprake van een hebreeuwse beinvloeding (Matth.1,21).

353
Beloften van het OT reeds vroeg aan de mensheid gegeven (Gen.3,15; 8,21; 9,9).
Daarna een geheel eigen ontwikkeling. Het gehele OT is Messiaans. Denk aan ambten, instellingen, wetten, ceremoniën, tempel en altaar, priester en offerande, Sion en Jeruzalem, profeet en koning.

Met name de theocratische koning (2 Sam.7,8-16). Vele teksten!

354
Bij het latere Jodendom is de Messias een politiek persoon. Te midden van die verwachting trad Christus op > Koninkrijk Gods.
* Is oorspr. hemels, nu op aarde gekomen (Mark.1,15). 
* Geen politieke, maar een religieus-ethische heerschappij.
* Ingang door bekering, geloof, wedergeboorte. 
* Bevat de gave van de vergeving, gerechtigheid en eeuwige leven.
* Is enerzijds toekomstig, (Matth.5,3) anderzijds in Christus reeds tegenwoordig.
* Brengt geestelijke en natuurlijke zegeningen.

Dus niet uitsluitend eschatologisch; reeds aanvankelijk in de wedergeboorte gerealiseerd.

355
Twee namen: 
ZOON DES MENSEN (Dan.7,13). Hier de Messias bedoeld.
Deze naam is niet: 
symbool van het toek. Godsrijk (Hoekstra), 
de ideale mens (Schleiermacher), 
de nederige en zwakke mens (Grotius, Straus), 
maar: aanduiding van de messiaanse waardigheid.

Jezus Zelf gebruikt deze naam; anderen nooit, behalve Stefanus.
Betekenis:
1. Staat in verband met alle mensen; aan alle mensen verwant, dus: waarachtig mens.
2. Uitzonderlijke mens, nl. van boven, gemeenschap met de vader, Uniciteit.
3. Lijdende Knecht des Heeren.
4. Door lijden komend tot heerlijkheid.

Reeds direct was Jezus Zich dit bewust (Luk.2,49;3,21). Wel sinds Caesarea Filippi nauwer verbonden aan het lijdensprogram.

ZOON VAN GOD:
In het OT gebruikt van de vorst, het volk, de Messias. Jezus echter anders:
* Zoon des Vaders (Luk.2,49)
* de éne Zoon die de Vader zond (Mark.12,6)
* bij doop en verheerlijking uitgesproken (Matth.3,17 en 17,5) als de geliefde Zoon;
* Niemand kent de Vader dan de Zoon (Matth.11,27)<.
* Hij spreekt zalig, vergeeft de zonden, schenkt eeuwig leven.

Beknopte Christologie op pag. 231. Typering: vlees uit Abraham, David, een vrouw, Maria.
Hij is moe, dorstig, bedroefd, verheugd, onder de wet, gehoorzaam.

356
Twee stromingen:
Ebionitisme (slechts mensheid); 
Gnosticisme (slechts godheid) >> Gnostiek: Christus is hoogste Aeoon, bracht fysisch lichaam mee uit de hemel, om mensheid uit de banden van de materie te bevrijden.

Leer der twee naturen ontwikkeld door Justinus, Irenaeus en Tertulianus.
Irenaeus: vere homo et vere deus. Tertulianus: twee substanties (carnea et spiritualis); twee conditiones (divina et humana), duplex status.

Una persona met duo naturae < bleef in het O vaag.
Chalcedon stelde vast.

De Griekse kerk legde sterke nadruk op de godheid (Monofysitisme); God werd mens ter wille van onze theosis  >> leidde tot de mystiek!

Het Westen onderscheidde wel streng; toch wel beïnvloeding vanuit het O.

357
Roomse theologie:
Goddelijke natuur doorgloeit de menselijke geheel, zoals warmte het ijzer. gevaar: menselijke natuur doen opgaan in de Goddelijke.
Wel defecten en affecten, maar ook visio deï, reeds als mens.
>>> Ieder deel van de menselijke natuur (H.Hart) was aanbidding waardig <<<

Lutherse theologie:
leert verheffing van de menselijke natuur; geen vermenging van beide naturen; wel verwant aan de Roomse visie.
Ubiquiteitsleer: de mensheid van Christus is daar waar de Godheid is.

358
Afwijkingen van Chalcedon:
Ebionitisme (Arianisme, Nestorianisme, Socinianisme, Deisme, Rationalisme);
Gnosticisme (Patripassianisme, Sabellianisme, Monofysitisme, Anabaptisme).

Moderne leringen vanuit het Rationalisme, Kant, Schleiermacher, Ritschl.

Kant:
Christus is voorbeeld van zedelijkheid en deugd; Kant loochende de kenbaarheid van het bovennatuurlijke; de mens heeft geen verlosser nodig (du sollst, also du kannst); Christus wijst de idee der mensheid; symbolische uitleg van de belijdenis aangaande Christus.

Schelling:
Christus is niet de enige Godmens, maar de mens is wezenlijk één met God. De mensheid is de mens geworden God (Straus).

Schleiermacher:
Wel historische persoon van Christus; gaat uit van de ervaring van de gemeente; Christus is godsbewustzijn in absolute kracht > subject der religie.
Veel invloed. Christus is geheel enige openbaring Gods.

Ritschl:
Verwerpt alle metafysica in de Christologie: geen praeëxistentie, geen bovennatuurlijke ontvangenis, geen opstanding, hemelvaart en wederkomst.
Gewoon mens !! Maar: STICHTER VAN HET RIJK GODS >> leert ons dat het rijk Gods de bestemming van de mens is.

359
19e eeuw: Ritschlianen houden vast aan de historische Jezus. Herrmann en Kaftan.
Alleen aanvaarden wat de hist. kritiek overeind laat staan: zedelijke grootheid en goedheid. Kaftan zwicht niet voor de hist. kritiek.
Men houdt vast aan >de historische persoon van Jezus <!

Maar geen binding aan de confessie. 
Men maakt onderscheid tussen de hist. Jezus en de dogmatische Christus (laatste gevolg van de Griekse filosofie).
Zo bijvoorbeeld Lagarde: Paulus maakte vier fouten >>
1. Hij voerde de Vergöttung des Menschen Jesu in;
2. hij nam objectieve verlossing in Christus aan, buiten ons om;
3. het offer van Christus zou verzoening brengen;
4. sacramenten zijn objectief werkende mysterieën.

Ritschlianen willen van Paulus naar Jezus ( van de synoptici en de Bergrede) terug.

360
Zo ook Harnack:
Grote afstand tussen de belijdenis aangaande Christus en de moderne Jezus-leer.
Niet de Zoon, maar de Vader. Vaderschap Gods en de adel van de menselijke ziel.
Toch: Jezus is leidsman tot de Vader; door Zijn kennis van God, in woord en daad.
Leidt tot Erlebnis der ziel in ons.

Deze weg is niet Bijbels.
De Christusfiguur komt reeds in de Evv. voor: Goddelijk zoonschap, macht om te vergeven, Messiaswaardigheid, verzoening door lijden en sterven.

Later maakte men nog onderscheid binnen de synoptische evangelieën. Tenslotte bleef alleen de mens Jezus over. Messias in tijdelijke en nationale vorm.

361
Waaruit verklaarde men de dogmatische Christus?
Sommigen uit de gemeente te Jeruzalem (eerste christenen); anderen uit Grieks-filosofische invloeden; of vanuit de apokalyptische verwachting van de Joden.
Men ging zelfs zover dat men Jezus zag als erfelijk belast, als een epilepticus, met paranoia en halucinaties.

Dit riep om een reactie. Men kreeg toch weer oog voor de Goddelijke openbaring in Christus. Velen hielden er aan vast: Hij is theos.

362
Leer aangaande Christus is middelpunt van de hele dogmatiek. Zij is mustèrion eusebeias (1 Tim.3,16).
1. Vleeswording heeft haar grondslag in het trinitarische wezen Gods.
Houdt vast: niet de Goddelijke natuur, maar de Persoon van de Zoon werd mens.
[ vragen van de Scholastiek of de Vader en de Heilige Geest ook mens hadden kunnen worden, zijn te verwaarlozen!!]
2. Vleeswording heeft ook onderstelling in de schepping.
Schepping naar Gods beeld is onderstelling van de menswording Gods.
De OT-sche openbaring Gods is een nederdaling Gods, een accomodatie, een anthropomorfisering Gods en een zekere menswording Gods. 

>>> Bij de schepping van Adam heeft God op Christus gerekend <<< !

[ Zonder de zonde had de menswording Gods niet kunnen plaatsvinden; toch is de Zoon ook zonder de zondeval mediator unionis ]
3. Vleeswording voorbereid door de openbaring vanaf de schepping. Zie Johannes 1. 
Zo dus is de vleeswording voorbereid door: generatie, creatie en revelatie !!!
Christus was al aanwezig in theofanie, profetie en wonder<.

365
Aangaande Christus wordt het volgende geleerd:
1. De HS kent aan Christus een persoonlijk eeuwig bestaan toe (Joh.1,1; 8,58;17,5;Rom.8,3;Gal.4,4;Filip.2,6)
2. Eveneens een Goddelijk Zoonschap in bovennatuurlijke zin (Matth.3,17;11,27;Joh.1,14;5,18);
3. Hem wordt toegeschreven de schepping en onderhouding aller dingen            (Joh.1,3;Ef.3,9;Coll.1,16.17;Hebr.1,3;Openb.3,14);
4. Bij Hem is de verwerving van alle heil en zaligheid (Matth.1,21; Joh.1,4;14,6;Hand.4,12);
5. Hij bezit ook het koningschap der gemeente (matth.3,2;Joh.18,37;1 Cor.11,3;Ef.1,22;Coll.1,18;
6. Hem komt toe de heerschappij over alle dingen (Matth.11,27; Joh.3,35;Hand.2,33;1 Cor.15,27;
7. In Zijn hand ligt het oordeel over de levenden en de doden Joh.5,27;Hand.10,42;2 Cor.5,10);
8. Hij wordt rechtstreeks GOD genoemd (Joh.1,1;20,28;Rom.9,5;2 Thess.1,12;Titus 2,13;Hebr.1,8.9 /.

Hier kunnen Schrift en confessie uitkomst bieden ter bestrijding. Ook het dogmen-historisch onderzoek biedt uitkomsten. Denk aan Athanasius, Augustinus. 
HB: Christus is òf God òf gewoon mens !!!

Enkele schijn-oplossingen: Ritschl zegt: Christus is gewoon mens, maar heeft de titel van God, omdat Hij voor de gemeente de plaats van God inneemt (Zo ook Socinianen).
Of: God genoemd na en door Zijn opstanding. naam van God is dan geen wezensnaam, maar een ambtsnaam.

Maar de kerk bedoelde het zo nooit !

366
Velen hielden de maagdelijke geboorte niet voor betrouwbaar > Joden, Ebionieten, Rationalisten, Harnack). Geen oorspronkelijk Evangelie!

Denk aan de palimpsest bij Katharinaklooster op de Sinai: spreekt niet van de maagdelijke geboorte, maar wel van de maagd.

Dus wèl bestanddeel van het oorspr. Evangelie. Komt voor bij Mattheus en Lukas.
Geen spoor van heidense invloed. Dit leerstuk staat in verband met de zondeloosheid van Jezus.
Geen virginiteit in partu en post partu (maagdelijkheid tijdens en na de geboorte), zoals Rome zegt. Bij kerkvaders onbekend. Na Nicea opgekomen. Evenmin spreken we van het semper virgo en de utero clauso (altijd maagd en gesloten baarmoeder).

Broeders van Jezus:
1. Soms beschouwd als neven;
2. eerdere zonen van Jozef;
3. na Jezus geboren uit Maria en Jozef. 2 of 3 hebben de voorkeur!!!

367
Heilige Geest is hierbij causa efficiëns: bewerkte de vruchtbaarmaking en de heiliging van het Kind.
De Heilige Geest vervulde Hem Zijn gehele leven. 
Genealogie van Lukas: van Maria of van Jozef? Wrsch. van Jozef.
Afstamming van Maria van David is wel waarschijnlijk.
De uitsluiting van de man betekent: Jezus heeft geen erfzonde!

368
De mensheid werd ook bestreden. De Gnostieken leerden een schijnlichaam. 
Geestelijk lichaam uit de hemel meegebracht. 
Ging door Maria als water door een buis.
Anabaptisten namen dit op. Menszijn betekent bij hen: zondaar zijn.
HS leert mensheid:
in Maria ontvangen (Matth.1,20); uit haar geboren (Gal.4,4); Hij is haar zoon (Luk.2,7); vrucht van haar buik (Luk.1,42); ons vlees en bloed deelachtig (Hebr.2,14; 4,15; 15,1).
Voorzien van alle menselijke eigenschappen. Jezus kent alle bestanddelen van de menselijke natuur, zoals vlees en bloed en beenderen.

369
Zo is Christus vereniging van God en mens (Joh.1,14; Hebr.1,3; 2,14; Gal.4,4; Filip.2,7; Rom.9,5; Coll.1,13-18).
Nieuwere theologie heeft afkeer van deze leer. 
Men noemt Jezus wel Goddelijk, maar niet God. Wel entheos, maar niet theos.  In zedelijke zin was Hij één met God.
Maar de HS gaat verder: Hij was en is Theos.

De theologie kwam tot de leer der twee naturen.

Nestorius: de eeuwige Zoon van God was een andere dan de zoon van David; hij onderscheidde God en mens in Christus, die beiden persoonlijk bestaan.
De mens, uit Maria geboren, is niet de eeuwige Zoon van God,  maar de aangenomen Zoon (Adoptianisme).

Maar de HS leert het ene, ongedeelde Ik. Logos heeft niet in een mens gewoond, maar is mens geworden (Joh.1,14). Chalcedon besloot: ongedeeld en ongescheiden.

Eutyches: beide naturen vormen een nieuwe Godmenselijke natuur (Monofysitisme).
Hier de leer van de Kenoosis: bij de  menswording heeft de Logos Zich ontdaan van alle Goddelijke eigenschappen en heeft deze zich ontwikkeld met de menselijke natuur tot een Godmenselijke natuur.

Ook dit is onjuist! Dit strijdt met de onveranderlijkheid Gods.

370
Vereniging der twee naturen:
Persoon van de Zoon verenigde Zich met een onpersoonlijke menselijke natuur.
Drieëenheid: Een natuur, drie personen; Christus: twee naturen, een persoon. Menselijke natuur is tabernakel, kleed, morfè, orgaan en instrument.

371
Er is hier sprake van drie begrippen wat betreft de twee naturen onderling:

communicatio idiomatum: 
de eigenschappen van de beide naturen worden meegedeeld aan de ene persoon, die met Goddelijke en menselijke namen kan worden aangeduid;

men mag dus zeggen: de Zoon van God heeft geleden, is gestorven; en ook: de mens Christus Jezus bestaat van eeuwigheid.

communicatio apotelesmatum:
het borgwerk van Christus is tot stand gebracht door de beide naturen, door het ene, ongedeelde persoonlijke subject van Christus;

communicatio charismatum:
de menselijke natuur werd vanaf haar eerste bestaan reeds versierd met allerlei rijke en heerlijke gaven des Heiligen Geestes.

Hierover rees verschil van inzicht:
De Lutherse theologie meende niet alleen dat de eigenschappen der beide naturen aan de ene persoon werden meegedeeld, maar ook dat de eigenschappen van de Goddelijke natuur aan de menselijke natuur werden meegedeeld; in dit geheel is er geen plaats meer voor de zalving van Christus met de Heilige Geest; Deze heeft Hij immers al lang!
Zo wordt de mens vergoddelijkt en God wordt in Christus vermenselijkt.

De Gereformeerden hebben steeds geleerd dat er een zelfstandige ontwikkeling van de menselijke natuur mogelijk bleef. De communicatio charismatum bewees hier uitstekende diensten.

Was echter de menswording, af gedacht van de zonde, reeds een vernedering?
(Dan zou Christus nu nog in de vernedering zijn).
Men stelde: menswording is geen vernedering, wel daad van neerbuigende goedheid.

372
Er was in Christus een intellectuele ontwikkeling. Kerkvaders stelden een van meet af volmaakte kennis in Christus. Onjuist. 
Voorts kon Jezus niet dwalen, zoals Arianen, Pelagianen en Nominalisten wel meenden.
Ook was Christus beperkt in macht, wat betreft de menselijke natuur. Deze was voor toeneming vatbaar.

373
Zijn eer wordt door Arianen, Socinianen ea. als tendentieus uitgelegd.
Christus wordt als Godheid vereerd, ook als Middelaar, maar de grond daarvoor ligt in de Godheid.