De ZON
Psalm 84:12a
De zon roept de mens tot nadenken en bezinning. Wij kennen haar als de grote aardse levensbron, als de noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van de mens. Heidenen hebben haar verafgood en dat is, voorzover men de Heere niet kent, begrijpelijk. Het gebeurde vooral in Egypte en in Rome (dies solis). Ook nu zijn er de zon-aanbidders. Dat lijkt wel heel wat anders, maar ook dat is in z’n diepste wezen niets anders dan afgoderij. Denken we na over de zon op zichzelf (men kan indelen: de zon als verschijnsel, de zon in beweging, de zon als zegen en als bedreiging, ook als verschillend in waarneming), dan wordt de tekst enigermate verstaanbaar. Want wat is de zon? Een onverklaarbaar fenomeen, een enorme oven, een verschijnsel met buitengewone vernietigende kracht en op afstand tegelijk een onuitputtelijke bron van zegen en leven. Ruim 109 maal zo groot als de aarde, op 150 miljoen km. afstand, met steekvlammen van 30.000 km. hoog, een "bolletje” temidden van 300 miljard sterren. De temperatuur in de kern haalt de 15 miljoen graden C. Zelfs vanaf de aarde kunnen we niet in de zon zien, omdat het oog daardoor schade oploopt. Hier vallen woorden als: vreselijk, onbegrijpelijk, onverklaarbaar (denkend aan de loop der zon), onmetelijk. Hoe kunnen we deze lijnen vooral betrekken op het wezen Gods. Hoe groot, hoe vreselijk….is God. Dat zijn Bijbelse klanken. Niemand heeft ooit God gezien of kunnen zien. Bij God is een vreselijke Majesteit. Een verterend vuur, een eeuwige gloed. Wat is de kleine mens hierbij? Op verschillende plaatsen in de Heilige Schrift wordt deze heerlijkheid en grootheid overgebracht op de Heere. Denk aan deze tekst, maar ook aan plaatsen als Mal.4,2: "Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan”. Of denk aan Matth.17,2: "Zijn aangezicht blonk gelijk de zon”. In het laatste Bijbelboek komt de zon mermalen voor: Openb.1,16; 10,1; 21,23; 22,5. De kerk, de vrouw is bekleed met de zon (Openb. 12,1), engelen staan op de zon (19,17). Ondenkbaar groot. Het zou ieder mens moeten overtuigen. God is groter dan de zon, Hij immers schiep de zon op de vierde dag. En hoeveel zonnestelsels zouden er kunnen zijn? Bedenk vooral deze onuitsprekelijke grootheid van de Heere (Ps. 19,5). Ook toont dezelfde psalm dat er een nog heerlijker glans bestaat dan die van de zon, namelijk het onderwijs van de wet des Heeren. Een licht, boven de glans der zon, verscheen aan Saulus op weg naar Damascus (Hand.26,13). Die almachtige God heeft de zon in Zijn hand. De afgoderij van de mens blijkt daarin, dat hij een schepsel gaat stellen boven de Schepper. Deze zon dus, op zichzelf beschouwd, toont de heerlijkheid, de grootheid, de onbegrijpelijkheid, de heiligheid, de majesteit Gods. Een verterende gloed. Hoe wonderlijk is nu echter dat de zon als een enorme verterende gloed zich op de juiste afstand van de aarde bevindt. Stond de zon veel dichterbij, dan zou de aarde verbranden. Stond de zon heel veel verder weg, dan zou de aarde veel kouder zijn en zelfs zou alles in een enorme ijskast veranderen, waarin geen leven meer kan bestaan. Wat blijkt ook daarin de grootheid van de Schepper. Als u verder bedenkt, dat de aarde in een duizelingwekkende vaart om de zon scheert, dan begrijpen we er helemaal niets meer van. Wat is God dan onmetelijk groot. De aarde draait en wentelt zich zodanig om de zon, dat vrijwel ieder gebied van de aarde de zegen van de zon mag ondergaan. Dit geldt in min of meerdere mate. Lees nu goed wat er staat in deze tekst: "Want God de Heere is een Zon….” Als er nu stond dat de Heere de zon is, dan zou dat iets heel anders betekenen. Dan zouden de heidenen gelijk hebben en dan zou de zon als een god, een afgod zijn. Dan zou de zon god zijn. Nu echter staat er iets anders: de Heere is een Zon, Hij is als een zon, Hij is ermee te vergelijken, op grote afstand wel te verstaan. De zegen van de zon is eveneens onmetelijk. Overal komt de zon, in verschillende kracht. Denkt u zich in: zonder de zon werd de aarde een vrieskist met een temperatuur van –50 graden. Een absoluut onbewoonbaar gebied. Mercurius en Venus kennen geen aswenteling, dus zijn deze zeer warm en zeer koud in een ongelijke en contrasterende tegenstelling. De zon is het middel in Gods hand om het leven te onderhouden. Leven, dat is de eerste algemene werking die de zon geeft. Denk aan de natuur. Alles loopt uit op de verschijning van de zon. De zon brengt gezondheid, kracht, energie (dat laatste woord moet hier wel vallen). In de gehele natuur, bomen en planten, dieren en insecten. De duivel bracht de dood, God schiep het leven. Het aardse leven, het geestelijke, eeuwige leven. De volle levensvolheid. Hoe is dit heerlijk te betrekken op de drie Personen, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest! Schepping en herschepping tonen het aan. Hoe wekt de Heere een dode stof tot leven, hoe wekt Hij een dode zondaar tot leven in wedergeboorte. Ik leef! De Heere deelt dat leven ook mee. De zon brengt verder de steunpunten van het leven, zoals licht, warmte, vreugde, groei, kracht. Vijf grote lijnen, slechts willekeurig gedacht. Licht is in de Bijbel onder meer ook kennis. God is een Licht. Gans geen duisternis. Het Licht der wereld. Hij straalt licht uit. Schijnt in de duisternis. Gods kerk wandelt daardoor in het licht. Als op de dag, eerbaar. Dat licht toont de duisternis, ontdekt de mens, verlicht zijn hart, zijn gehele verstand en gemoed. Verstand van God en Goddelijke zaken. En dat alles wordt vooral zichtbaar in Christus. Hij noemt Zich het Licht der wereld. Bij Zijn komst in de wewreld moest de duisternis van de zondenacht wijken en begon het te dagen in het Oosten. De morgen, de volle dag zal aanlichten en dat maakt het gebed levend: ach, wanneer! De zon brengt ook kracht, en dat is iets wat we vooral de laatste tijd hebben ontdekt. Kracht als energie en als gezondheid. God is de grote Centrale. Hij geeft de moeden kracht. Onuitputtelijk is Zijn grootheid. Die energie is te bekomen, er is contact mogelijk. Hierbij hoort een zwakke mens. Bedenken we dit toch. Lichamelijke en geestelijke kracht is er in de Heere. De Heere is mijn Sterkte. Maar ook kracht als gezondheid. Zonder de zon, wat is de mens ‘s nachts? Wat is de mens als de hemel steeds weer bewolkt is? In een vochtig klimaat? Gezondheid voor uw lichaam en ziel, voor uw aardse en uw geestelijke leven. Warmte! Wat hebben we er na de winter een behoefte aan. Onmisbare levensvoor-waarde. Kou is nuttig, maar tegelijk onaangenaam. Zie de akkers. De kille greep van de winter smoort alle leven en legt het ijzige kleed van de dood er over. Warmte echter brengt allerlei leven. Bacterien komen tot activiteit zowel als de mensen. Mensen hebben warmte nodig. In onze kille maatschappij bevriezen allerlei menselijke contacten heel snel. Er is warmte gevraagd in het huwelijk en in de omgang met uw kinderen, in de gemeente en in de binnenkamer. Hier vindt u de Bron daartoe. Waar de zon verschijnt, komt ook iets van vreugde. Denk eens aan het morgengloren na een lange, bange nacht in de ziekenkamer. Of aan Jakob die na Pniël weer de zon zag opgaan. Dat staat er niet voor niets. Denk ook aan de morgen van de opstanding (Mark.16,2).Toen scheen de zon pas echt als middel in Gods hand. Zulk een morgen te kennen, waarin de tranen gedroogd worden, de smarten worden weggenomen. God is de God der blijdschap mijner verheuging. Sieraad, vreugde-olie, lof. Zo is er veel te noemen. Zaken als groei en bloei kunnen eveneens genoemd worden. Bij ons en bij ieder mens overstemt de zegen van de zon. Er is echter ook een andere kant, die we niet vergeten mogen. De zon heeft ook een andere werking, kan worden tot een vloek. Men kan zich dat voorstellen vanuit het Oosterse klimaat. Gods Woord spreekt er ook over. De zon zal u niet steken…. Er staat meermalen dat de zon heet werd. De zon kan op een mens vallen, denkt u zich dat in (Openb. 7,16)! De zon als bron van onheilen. Dat heeft Hagar ondervonden en Israel in de woestijn. Bedenk nu wel, dat we moeten uitroepen: Wie kan wonen bij een eeuwige gloed? Warmte wordt tot een verschroeiende hitte, licht gaat verblinden, het leven neigt zich tot de dood, vreugde wordt tot enkel droefheid. Hier te spreken over Gods majesteit. Wanneer geschiedt dit? Wie het echte leven niet in God vindt, zal eens de dood vinden door Hem. Dan hebben we het over de diepste smart en wanhoop, over duisternis in plaats van licht, over plagen en vloeken in plaats van zegeningen. Eenmaal zal de zegenende zon zwart worden als een haren zak, d.w.z. men zal eeuwig beroofd worden van de zegeningen des Heeren. De zon is immers in dit leven beeld van allerlei tijdelijke zegeningen. DE Heere doet Zijn zon opgaan over bozen goeden. Hoeveel zegeningen bereidt de Heere ons! Hoe zijn uw vleugelen uitgebreid. Maar eenmaal houdt dat op. Dan is Christus een val, een steen des aanstoots en een rotssteen der ergernis. Het is de uitbeelding van Zijn toorn, van eeuwig lijden, van grote oordelen. Hier de les dat een zegen tot een vloek kan worden. Wanneer? Als de mens wel de zegen van de Heere gebruikt, maar Hem niet erkent. Als hij voorbijgaat aan Christus (Jak. 1,11). Totdat eenmaal de zon een haren zak zal worden, de feitelijke verduisternis, voor eeuwig. De waarneming van de zon is een ander aspect dat we opmerken. Dan geraken we tot de beleving der vromen. WE mogen hier spreken over de opgang der zon (???????). Maak u op, word verlicht. De opgang van de Zon der gerechtigheid. De opgang uit de hoogte. Het eerste licht, de eerste vreugde, de smart over de zonden, de openbaring van zonde en genade mogen doorbreken in stad Mernsziel. Christus, opgaande in het hart, zelfs zonder Hem Zelf nog te zien. We hebben het dan over de verwachting, de vooruitlopende heerlijkheid van Christus. Voordat de zon verschijnt en zichtbaar wordt, zien we dat er licht doorbreekt en dat licht wordt sterker. Het opgaan van de zon is een rijk en illustratief beeld van de doorbrekende kennis van God en Christus. De verwachting, het uitzien (Psalm 130) mag dan inm toenemende mate leven. De zon is er niet ineens. Of wel? Nee, maar het kan wel zo zijn dat iemand de slaap der gerusten slaapt en plotseling, op klaarlichte dag ontwaakt en zodoende ineens het verblindende licht van de Zon aanschouwt, zoals dit Saulus overkwam. Christus meer te leren kennen betekent ook zichzelf meer te ontwaren en scherper te zien in schuld en vuilheid. Als de zon doorbreekt in een kamer, ziet de huisvrouw met schrik dat er stof ligt, waar ze dat niet had verwacht. Meer licht betekent ook meer ontdekking aan de zonde. Al wat openbaar maakt, is licht. De zon gaat ook onder (????????). Dat kan geschieden in het Avondland. God en Zijn zegeningen worden gemist. Het wordt donker, koud en kil, doods en akelig, onleefbaar en treurig. Dat is precies het beeld van ons volk. De eigenlijke bronnen zijn we kwijt. De zon kan ook verder in kracht en tijd en graad verschillen; maar ook in de waarneming. De zon kan verduisterd worden, de zon kan verborgen zijn (Hand. 27,20; 13,11). Gods kinderen worden belemmerd in het uitzicht. Welk een duistere dagen en een lange nachten, bewolkte luchten en nevelige stemmingen, treurige en moeilijke dagen kunnen er zijn. We weten het wel: de Heere is er wel, maar ik bemerk Hem niet. Die verberging van Zijn aangezicht. Dat kan toch zijn? Hoe smartelijk. Een zeer rijk beeld van de bevinding van Gods kerk, de bevinding van de drieënige God. Tenslotte: eenmaal geen zon meer nodig; want de heerlijkheid Gods heeft de stad verlicht en het Lam is haar Kaars. Uw Zon zal niet meer ondergaan en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen (Jes.60:20) Zie de zon als een groot prediker. Zie in schepping en in herschepping Gods grootheid. Doe niet mee met de zonaanbidding van onze dagen. We mogen genieten van de zon en we mogen ons verheugen in haar stralen. Maar u ziet de zegen van de zon pas, als u de Zon, de echte Zon des heils hebt gezien. In Uw licht zien wij het licht (Ps. 36:10).
DE MAAN
Hoogl. 6,10
De maan is een uiterst wonderlijke en heerlijke verschijning. E kennen haar als de glanzende, zuiver schijnende en serene bol in de duistere nacht. Is het een kleine zon? We zouden dat denken, maar dat is beslist niet het geval. Een andere vraag: Waarin bestaat de schoonheid van de maan? Wat wordt met die schoonheid bedoeld? De antwoorden op deze en andere vragen werpt een rijk licht over het geestelijke leven. Over de maan zelf kunnen we enkele korte opmerkingen maken: we zien altijd hetzelfde deel van de maan, de ene helft, naar ons toegekeerd. Zij is wachter van de aarde, vergezelt de aarde in haar baan om de zon en draait tegelijk om de aarde èn wentelt zich in dezelfde tijd om haar as. Ze staat gemiddeld bijna 400.000 km. van ons verwijderd. De straal van de maan is 2/7 deel van de aarde. Er zijn veel godsdiensten die zich sterk richten of gericht hebben op de maan. Er zijn de volgende hoofdlijnen: 1. de maan ontleent haar licht aan de zon; 2. er is een groot verschil tussen beiden, want de maan heeft uit zichzelf geen warmte, licht, leven, enz. 3. De glans van de maan is ontleend aan het feit dat het zonlicht over deze in zichzelf donkere planeet valt. Het gaat hier om schoonheid vanuit de heerlijkheid van Christus, het is Zijn werk, dat haar overstraalt; 4. De maan heeft allerlei schijngestalten; het kan afnemende of ook opkomende maan zijn. I Zon en maan worden in Genesis 1 genoemd het grote licht des daags en het kleine licht voor de nacht. Er is wel een enorm verschil tussen beiden. De zon overstraalt alles en is opwekker van alle leven, terwijl de maan hier niets van heeft te bieden. De maan is het kleine licht. Niettemin een licht. Denk aan het woord van Christus: een licht op de kandelaar. Stralend in duisternis. De maan vertoont zich altijd in een kader van duisternis, als de nacht ons in haar greep heeft. Inderdaad licht de maan een mens in het donker bij, als die maan vol is vooral. De aarde is gehuld in het donker. De aarde mist ‘s nachts de stralen en de werking van de zon. Wat zouden de eigen menselijke bronnen aan uitkomst kunnen bieden in de stikdonkere nachten der zonde? Er is geen sprake van dat wij zelf enig licht zouden kùnnen doen opgaan. Duisternis duidt op de duivel, op de zonde, op dwaling, criminaliteit, angst en nood. De zondenachten hebben zich met een klemmende greep over de aarde uitgespreid. In die nachten licht de maan op. Dit nachtelijke lichtverschijnsel is voor ons, mensen, van de grootste betekenis. Het licht van de maan biedt veel zegeningen aan nietige aardbewoners. De zon echter heeft haar plaats altijd overdag. De zon is beeld van God, van Christus, van de H. Geest. De maan staat hier als beeld van de bruidkerk. Wat is de kerk en wat is een kind van God? Om dit te weten moet u eens op de maan letten. De maan geeft wel licht, maar slechts innoveer zij belicht wordt. Zij moet het hebben van de zon. Dat geeft het grote onderscheid aan tussen Christus en Zijn volk. Gods volk heeft geen licht en geen betekenis in zichzelf. Zonder de zon zien we niets van de maan en blijft deze onzichtbaar. De maan heeft in dat geval geen enkele functie en haar bestaan zou dan geen zin hebben. Zonder haar licht is de maan een dorre en onvruchtbare bolk, een vlakte waar geen enkele vorm van leven kan bestaan. Een vast gegeven, wat we de gehele Bijbel door vinden, is: zonder Mij kunt gij niets doen. Wat de kerk is, is zij vanwege Christus, zoals de zon haar licht geeft aan de maan. Hoe kan, in zeer afgeleide zin, de maan licht geven, hoe kan ze gelijken op Christus! De Kerk heeft in de donkerheid van deze maatschappij vele heerlijke eigenschappen. Daar zijn in ‘s werelds duisternis de stralen van haar liefde, waardoor velen verwarmd worden; daar is het licht der kennis, dat de kerk mag verspreiden. Haar schoonheid en uitstraling mag worden gezien. Ieder ziet het. Omdat de Heere Jezus haar omstraalt en verlicht. Zij is bekleed met Zijn gerechtigheid, naar Zijn beeld vernieuwd, heilig vanwege Zijn bloed, vervuld met alle vruchten der gerechtigheid. Welk is uw nut en uw doel, wat is de zin van uw leven, welke is uw schoonheid? Heeft de kerk niet iets bijzonders in de donkere zondenacht van deze wereld? Hoe schoon is zij. Toch durven we deze zaken bijna niet te noemen, want wie zijn wij? Het komt hierna nog wel aan de orde dat de Kerk ook moet klagen over het gemis aan al deze goede gaven. Maar zij heeft leeuwenmoed, vaste verwachting, liefde en bewogenheid, reinheid en stijl, wijsheid en raad, heerlijkheid en goedheid, als zij verbonden is met het licht van de Zon des heils, de Heere Jezus. De maan kan dwalenden leiden in de nacht. Mensen kunnen tot bekering komen door het zien van de rechtvaardigen. Maar zonder Christus bestaat ze niet, is ze er gewoonweg niet. En dan komen de stralen alleen van Hem uit. In Efeze 5 lezen we wat de Heere voor Zijn Kerk wil zijn: Hij reinigt en heiligt haar en zo krijgt ze een taak en roeping. Ze ontleent haar licht niet aan de aarde, en ook aan zichzelf niet, maar uitsluitend aan Christus, aan God. En wanneer spreken we van een maansverduistering? Als er iets tussen die beide hemellichamen in staat, bijv. de aarde. Zonder Christus is de bruidskerk niets, enkel duisternis. Daar komt zij ook vandaan, want zij werd getrokken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar heerlijk licht. Het gaat dus nooit goed zonder de levende bediening uit Hem; een nabij leven is nodig, een aanklevend leven, een verbonden leven met Hem, een geplant zijn in Hem, een geworteld zijn in Christus. De Heere Jezus heeft dit duidelijk gemaakt met het sprekende beeld van de Wijnstok en de ranken. De enige en de grote voorwaarde is dat de rank in de Wijnstok staat en daarin ook blijft! Waarom wordt gij een christen genaamd? Het gaat om de klemmende vraag of we licht geven. Of zijn we even donker als de wereld? Zoek toch Zijn nabijheid. Valt Zijn schijnsel op uw hart, uw leven, uw verstand, uw wil, dan zijn we licht in de Heere. In deze tekst wordt de schoonheid van de bruid geroemd. Gods volk is als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren, zo lezen we in de tekst. Schoonheid is een eigenschap die in het Hooglied veel genoemd wordt. Terwijl Sullamith verbrand was door de zon, hetgeen niet duidde op schoonheid, schaadt dit haar niet. Ze is zwart docht liefelijk. Van nature is ons lot verbonden met schaamte, schande, vuilheid, melaatsheid, boosheid. Ieder mens tracht dit zelf op te lossen. Men zoekt menselijke schoonheid. Hier is de ware schoonheid. Niet geroemd door de wereld, maar door Christus. De vraagstelling van onze tekst maakt het wonder te groter. Dageraad, zon en maan; hoe heerlijk zijn deze aanduidingen. Hier kunt ge tot uw eigenlijke waarde komen. Uw levensdoel. Deze bruid is de schoonste onder de vrouwen (5,9). O, dat de Heere Jezus Zich verlustigt en verblijdt in Zijn bruid, dat Hij met haar gelukkig is, dat ze volkomen beantwoordt aan Zijn verwachtingen! Geen schoonheid in eigen oog of in de taxatie van de wereld. Daar zoekt men uiterlijke schijn. Deze schoonheid behoort bij het huwelijk. De eeuwige bruiloft komt vanhieruit in zicht. Bedenk dat wereldse schoonheid door allerlei uiterlijke middelen wordt aangebracht. Zeker in deze tijd van medische bekwaamheid, kunnen allerlei ingrepen het lichaam verfraaien, zoals men denkt. Moeten christenen zich niet meer bekommeren om deze schoonheid, die bestaat in inwendige en geestelijke kracht? Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig. Deze schoonheid zal haar zelfs omgeven als zij ten grave gedragen wordt en als men haar in statie uit haar woning leidt (Psalm 45). Tenslotte kunnen we nog iets zeggen over de schijngestalten van de aan. We spreken ook van opkomende (wassende) en van afnemende maan. Vooral de volle maan geeft een overrompelende indruk van zuiverheid en helderheid, blankheid en sereniteit. Als we de tekst hebben gehoord, dan gaat het hier om de volle maanstand. Misschien herkent ge uzelf daarin geenszins. Zijn we zulk een lichtdrager, leven we vruchtbaar voor God en de wereld, staan we werkelijk in dat volle licht? U klaagt er over, dat u zoveel duisternis in uzelf opmerkt. Is er wel verschil met de wereld? Lijkt de maanbodem niet doods en dor? Ziet de wereld wel dat de kerk licht geeft? Of zijn we terecht nutteloos in het oog der wereld? En vooral ook in Gods oog? Hoe erg is dat!! Geen licht, geen gemeenschap, geen schoonheid…. U lijkt als kerk niet te bestaan. Integendeel er kan zelfs een niet gelijken op Christus zijn, bestaande in verdeeldheid, onvruchtbaarheid, wereldgelijkvormigheid, eigenliefde, hoogmoed, dwaling, dorheid… Wat zullen we hier van zeggen? Zijn we dan wel bruidskerk? Hebben we wel ooit de stem van de bruidegom gehoord, heeft Hij ons wel opgemerkt en werden we het gezegende voorwerp van Zijn liefde? Kent u wel de verrukkende taal van liefde tot God en Christus? De kerk mag zich op deze dingen wel ernstig onderzoeken. De volle maan maant ons te onderzoeken of we een lichtdrager zijn, vanuit Christus. Zonder de inwerking van Hem bet enkel onvruchtbaarheid en schraalheid. Op de maan groeit en bloeit geen enkele bloem, daar is slechts een kale woestijnvlakte. Anderzijds: er is hier duidelijk trap en mate. Denk aan de kwartieren. Het kan opkomende maan zijn. Er is in beginsel een wonder gebeurd. Er kwam verband tussen de Heere en uw ziel. Er kwam een betrekking. Het kwam van Gods kant. Hij overstraalde u met Zijn evangelie, Zijn liefde, Zijn licht, genade en verzoening. Zeg dan niet: er is nog nooit iets gebeurd. Is er enige schoonheid in Christus opgemerkt, dan hebt u er zelf ook iets van. We zien hier duidelijk de groei verklaard. Meer te zien in de Heere Jezus: Zijn ambten en naturen, Zijn persoon, Zijn staten en namen, Zijn woorden en werken. Kennen we daarvan iets? De kracht van Zijn opstanding? Nadat we iets zagen van Zijn diepe vernedering? Iedere stap, iedere dag uit Zijn leven krijgt dan betekenis. En dat alles door de werkingen van de Heilige Geest. Diepere overtuigingen maken u bekend met uw ververlorenheid, wanneer de Heere Zijn licht en werkingen intrekt. Die Geest Die gaat leiden in àl de waarheid, in de volle raad Gods geeft temeer licht aan onze duistere natuur. We kennen nog ten dele. Die Geest wil Christus verheerlijken, zoals te lezen in Hoogl. 5,10-16. Is er groei? Een moeilijke vraag voor Gods volk. Ze zien het maar niet. Geen kinderen meer (Ef.4,14.15), geen leerlingen alleen (Hebr.5,12; 6,1vv), maar opwassend door de redelijke, onvervalste melk (1 P2,2), staande in verschillende relaties (1J2,12v). Opwassend in de kennis van de Drieënige God. Wie is concreet de eerste, de tweede en de derde Persoon voor u? Hebt u dat leren onderscheiden om Iets te mogen zien van de volheid Gods. Roeping en verkiezing vast te maken, toenemen in heiligheid, in kennis, in getuigenis, in naastenliefde, zelfverloochening, oprechtheid. Er kan ook afnemende maan zijn, een verachtering in de genade, steeds minder licht uitstralend. Hier valt te denken aan een toenemende afstandelijkheid, aan geestelijke zorgeloosheid (slapende wijze maagden), aan boezemzonden en koningszonden, aan een vallen in de zonde, aan een terugval in de wet (Galaten), aan verachteren in de genade. Denk aan mensen als David, Petrus, Demas, Laodicea, Efeze, diverse koningen. Ook dit kan uw toestand zijn. Men kan voor eigen waarneming achteruit gaan en minder worden in kracht en genade. Maar dat kan helaas ook in werkelijkheid gebeuren. Dan wandelt David op zijn dak en spreekt Jeremia woorden van zelfbeklag, dan staan we met Petrus in het verkeerde gezelschap en komen er steeds meer afgoden bij zoals bij Salomo. Eva’s zien naar de vrucht was reeds met een verkeerde angel bezet en zo kwam het van kwaad tot erger. Aan dit proces is de kerk van Nederland absoluut ten prooi gevallen. We zien dan wat er overblijft van spreken de kansels en monumentale kerken, van godvrezende geslachten en lichtende sterren. Als dat volkomen zou doorgaan, zou er een tijd komen waarin geen maan meer schijnt. Dan is de nacht donker en verduisterd. Dan kan er slechts sprake zijn van: onvruchtbaar gelijk de maan. Daarom heeft de tekst ons veel te zeggen. En veel te bieden. God geve ons weer met onze schoonheid te mogen pralen. Dan wordt niet de maan, maar de zon in haar kracht zichtbaar en dat is de ware schoonheid.
Regen
"Maar het land waarheen gij naar overtrekt, om dat te erven, is een land van bergen en dalen; het drinkt water uit de regen des hemels” (Deut.11:11).
Niet alleen de zon en de maan, maar ook de regen en de wind zijn buitengewoon sprekende dienaren van een God, Dier duizend wonderen doet. Regen is voor de mens van het Westen een vaak ongenode gast. Regen, zo denkt men, verstoort onze plannen. We ervaren het als onaangenaam, zeker ook omdat de moderne mens zich erg verbonden voelt aan de zon. Er zal heel wat om regenbuien gemopperd worden. We beseffen dan niet wat de regen eigenlijk is. Ook ons land kent wel droge tijden en droge streken, maar minder dan in Palestina. Momenteel is de watervoorziening in Kanaän een toenemend probleem. En dat moet elfs ook gezegd worden van Nedderland. Het grondwater zakt en dat is een sprekend feit van een dreigend tekort. Over de hele wereld dreigt zo’n tekort,vooral als we het hebben over hygiënisch zuiver drinkwater. Dat geen besmettelijke ziekten oproept en meevoert. We zijn ons maar nauwelijks bewust wat regen eigenlijk is. Israel moest dat speciaal weten. De Heere heeft het volk daarover onderwezen. Kanaan zou een land zijn dat drinkt bij de regen van de hemel (Deut.11:12). Daardoor zou het volok afhankelijkheid moeten leren. Dat was in Egypte anders. Daar stroomde de Nijl en deze vrede stroom voorzag het omliggende land, vooral in de delta, van vruchtbaar water. De Egyptenaren hadden allerlei vormen van irrigatie bedacht om het land vruchtbaar te doen zijn. Dat lijkt toch een paradijs. Gegarandeerde vruchtbaarheid! Wij proberen dat ook zo te doen in onze moderne tuinderijen. In de kassen kunnen we het zelf laten regenen. Dat is natuurlijk ideaal, ja zeker, natuurlijk (!) ideaal! Had de Heere nu Zijn volk maar zo’n land gegeven. Maar nee, in Kanaän ging het zo niet. Men moest altijd maar omhoog kijken. Het lot kon men niet in eigen hand nemen. In Kanaän kon de mens zelf, met al zijn krachten en kunnen, er niets zelf aan doen. Soms regende het veel, soms ook bijna niet. De geschiedenis van Elia vertelt er ons over. Waarom die wisselende tijden en regens? Dat had dan weer te maken met de zonde van het volk. Wandelde de mens in de wegen des Heeren, dan kwam de regen naar de belofte van God. Maar deed het volk dat niet, dan werd de regen ingehouden. Dit geeft al aan dat Kanaän een land van afhankelijkheid is. De Kerk woont in een land, waar we niets in eigen hand hebben. We moeten natuurlijk ons best doen en hard werken, maar de zegen komt van boven. Regen was dus een stok achter de deur, maar ook een belofte voor hen die de Heere echt liefhebben. Nu is dat niet alleen in Israel zo. Ieder mens zou zo moeten leven. Maar het is toch een verschil of we in Egypte leven of in Kanaän. Die vraag moeten we ons nu wel stellen. In beide landen is de mens onmachtig het zelf te doen, ook in Egypte. Al kan men meer doen met het Nijlwater, ook dan moet de Heere nog de wasdom geven. Ieder mens is afhankelijk, maar Gods volk moet het in een bijzondere weg en door buitengewone middelen bijzonder leren. Gods kind kan zonder de Heere niets doen. Hij moet dat ook leren. Vanuit zichzelf zijn er geen vruchtenen we kunnen geen druppel zewlf maken. We kunnen geen werken voortbrfengen, we kunnen niet geloven, we kunnen God niet bedoelen, we kunnen alleen maar een lege opgeheven hand ophouden. Schrtinghuis woonde in Kanaän; hij wist dat hij niets had: ik kan niet, ik wil niet, ik deug niet, ik heb niet……. Regen is over de hele wereld trouwens een machtig werk van God waardoor Hij doet voelen dat Hij er is en dat de mens niets is. Als wij met onze kennismniddelen zouden moeten vinden om het water van de oceanen en de zeeën op de akkers te krijgen, dan zou dat een enorme technische klus zijn. En we zouden niet slagen en geluk hebben daarin. Regen is een heerlijk Goddelijk werk, waarin Zijn almacht blijkt. Geen zware pijpliedigen zijn er nodig om het water te verplaatsen. Geen grote fabrieken en laboratoria zijn gewenst om daarmee het zeewater te ontzilten. O nee, de Heere heeft voor dit alles Zijn wonderlijke wegen. Op de oceanen bevindt zich het hemels laboratorium. Zeewater verdampt en zo vormen er zich nevelen, waardoor de regen in de vorm van wolken kan drijven langs de blauwe luchten. Zo dirigeert de Heere de vruchtbare regens over het dorre land. Leidingen in de lucht! Wie zou dat ooit hebben kunnen bedenken? Gratis transport. Als de regenwolk zich over het land ontlaadt, kunnen we opnieuw opmerkelijke zaken waarnemen. Als u uw tuin begiet met een gieter, is dat maar een schrale vervanging van de regen. Het water is vaak te koud en de bodem slaat dicht vanwege de zware druk van een emmer water. Regenwater heeft de goede temperatuur en de bodem slaat er ook niet dicht door, want het gebeurt allemaal heel geleidelijk. De meest verfijnde installaltie kan het water niet zo natuurlijk vernevelen als de regen dat doet. Toch kan ook de neerslag zware schade aan de gewassen toebrengen; denkt u maar aan de hagel waardoor fruitbomen getroffen kunnen worden. Zo blijft het hele natuurgebeuren in Gods hand rusten en predikt de hemel ons dat God regeert. Zoals de zon en de maan geestelijke dingen kunnen illustreren, zo ook de regen. In de Bijbel is regen vooral beeld van de Heilige Geest en Zijn werkingen (Spr.1:23; Zach.12:10). De Heilige Geest werd immers uitgestort (Hand.2:17,18). In kringen van de Evangelische beweging wordt de regen vooral gezien als beeld van de volheid van Gods Geest, Die rijk werken zal in de eindtijd. Zo heeft Ouweneel erover geschreven. Het is te verstaan dat men dit alles ziet in de regen. Gods Woord geeft er alle aanleiding toe. Het geeft onderwijs in de noodzakelijkheid van de bediening van Gods Geest. Zonder die Geest kan er geen leven zijn op het land. De regen doet allerlei gewassen overvloedig uitspruiten. Regen voiert tot grote vruchtbaarheid. Maar zonder regen is het land dor en doods. Alles sterft. Dat is in onze streken al zo, laat staanb in het Oosten, waar Kanaän ligt. Psalm 63 gebruikt dit beeld om aan te geven hoezeer de dichter smacht naar het water des levens. Jeremia 14:4 toont ons het gescheurde land, waar geen regen gevallen is en de droogte die heerst, is een oordeel van God. Het zaad kan goed zijn, de grondsoort kan vruchtbaar zijn, maar als de regen er niet is, kwijnt alles weg en blijven de schuren leeg. Zo kan het zijn met de Kerk in deze wereld. Gods Geest is de grote onmisbare Bewerker van alle leven, ook in geestelijk opzicht. Wat kan het daarom voor Gods kinderen een rijkdom zijn, als het Pinksterfeest beleefd mag worden en als we horen van de uitstorting van de regen des hemels. En wat brengt Gods Geest dan een overvloed van water aan, waardoor de kerk wordt als een gewaterde hof. Voordat dit alles ontvangen wordt, wil de Heere het land en dus ook de kerk begerig maken om de regens te ontvangen. En dat gebeurt nu vooral door de regen uit te stellen. In psalm 65 wordt gezegd dat het land begerig wordt gemaakt (vers 10). De rivier Gods, als de bron van de regenstromen des hemels, is vol waters. Er zijn bij de Heere onuitputtelijke voorraden die nooit opdrogen. Wat een rijk beeld van de Goddelijke volheid, die vooral in de Heilige Geest openbaar komt. Het mag ook voor u nog een pleitgrond zijn, een teken van hoop dat de Heere op Zijn tijd deze regenstromen uitgiet. Ten tijde van Achab bleek, dat de regen mede kwam of wegbleef op het gebed van de profeet. Ook in het neerdalen van de geestelijke regenstromen is het gebed zo van belang. Allereerst het gebed van de meerdere Elia Die bidt voor Zijn volk, nu Hij gezeten is aan de rechterhand van Zijn Vader. Alleen op grond van Zijn bede kunnen de stromen van zegen in de bediening van Gods Geest neerdalen. Hij heeft die Geestr verworven door Zijn lijden en sterven. Het gebed van Christus maakt uw eigen gebed niet overbodig. Smeek de Heere om die Geest. Het wordt eenvoudig voorgezegd in de bekende regels: "Heer’, ik hoor van milde zegen, die Gij uitstort keer op keer; laat ook van die milde regen, droppels vallen op mij neer”. Niet uitsluitend is regen beeld van de Heilige Geest. Als ik zou moeten aangeven wat verder doorklinkt in de regen, dan zou ik het liefste denken aan de zegeningen die hiermee worden voorgesteld. Regen is zegen (Hebr.6:7). Dat was vooral in het Oosten zo(Jes.30:23; Amos 4:7). In de regen zien we een breed spectrum van Goddelijk onderwijs, zoals we dat vinden in Gods Woord. Ik noem nog enkele dingen. Gods Woord maakt onderscheid tussen de vroege en de spade regen. De eerste regen viel na de wintertijd en hierdoor werd de dorre akker op een milde manier week gemaakt om het zaad te kunnen doen ontkiemen (Jer.5:24). Enige tijd voor de oogst volgde de spade regen, die het gewas in staat stelde om tot volle omvang te komen (Joël 2:23 Zacharia 10:1). Er is orde in de natuur, er is ook eenzelfde orde in het rijk der genade. Hier ligt opo zich een Bijbelse gedachte in. De Geest van Pinksteren was nodig om de grote oogst in de laatste dagen mogelijk te maken. De vroege regen kunnenw e dan vergelijken met de eerste beginselen van God in ons persoonlijke leven, die dan weer versterkt worden, als we meer mogen zien van de volheid van de Geest. Regen kan ook beeld zijn van het Woord. Daarover spreekt Jesaja in het 55e hoofdstuk. Met de regen is de vrucht verbonden op het land. Zo zal het ook met Gods Woord zijn. Het Woord heeft altijd effect. Mozes vergeleek zijn woorden en zijn leer met een druipende regen op het land. Jesaja heeft het oog op de vruchten, die een gevolg zijn van het goede zaad; maar we kunnen tegelijk ook opmerken dat het onkruid meer groei ontvangt door de regen. Zo heeft de prediking van Gods Woord een tweeërlei gevolg: de goede vruchten krijgen hierdoor groei en gewicht, het onkruid vertoont zich hardnekkiger door de regendruppels. Het Woord is een reuke des levens ten leven en een reuke des doods ten dode. Over de negatieve aspecten van de regen wist men zelfs in het Oosten mee te praten. De Heere Jezus meldt immers dat de waterstromen door de regen aanzwellen en dat de winden zo hard kunnen aanlopen tegen huis en haard, dat er niets van overblijft. En zo zien we dan weer dat alles zijn keerzijde heeft. Is het niet tot voordeel dan is het wel tot nadeel. Bedenk ook dat de regen neerdaalt in gelijke mate op de vruchtbare akker alsook op de harde rotssteen. IN het laatste geval heeft het alles geen enkel effect. Deze natuurlijke werkingen zijn overigens toch leerzaam. De stralen van de zon makren het verschil tussen zegen en vloek nod duidelijker. Als de zon schijnt op klei, dan wordt deze keihard en is er geen groei meer mogelijk; maar komen de zonnestralen op ijs terecht, dan smelt dat onder de warmte van de zon. De regen die neerdaalt zegt ook iets over Gods algemene genade. Daaronder verstaan wse de goede gaven die de Heere over heel de wereld geeft. De zon komt vrijwel overal. Regen is een algemeen verschijnsel. De Heere doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. De Heere betoont Zijn bijzondere genade in de redding van zondaren door de vergeving der zonden en de verzoening met God. Maar Zijn algemene genade blijft slechts beperkt tot de zegeningen in dit tijdelijke leven. Bezie zo de natuur in haar natuurlijke en geestelijke duiding. Als we dit verstaan zullen met meer eerbied spreken over de regendruppels, die vallen in droge tijden, maar ook in uw vacantie. Als we de Heere erboven mogen zien, is het altijd goed!
DE WIND
Zon en regen zijn voorname groeifactoren voor de natuur en haar gewassen. De zon kan niet zonder de regen en omgekeerd is dat ook zo. De Heere doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. De zon geeft de onmisbare voorwaarden voor het leven; warmte en licht immers zijn onontbeerlijk voor de weiden en de granen. Maar de zon droogt het land ook uit en daarom is regen heel belangrijk. De psalmist spreekt als volgt over de groei op de akker: "hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de rivier Gods is vol waters” (65:10v). Maar hebt u er wel eens dieper over nagedacht dat zon en regen zonder de wind geen nut hebben? De wind reinigt de atmosfeer niet alleen door allerlei mistige en giftige dampen weg te blazen, maar door de wind kunnen nu ook de regenwolken vanuit de oceaan onze akkers bereiken, die voor de groei de regen nodig hebben. De wind die waait dient zowel het zonlicht alsook de regenbuien. Zo staan we al weer stil bij een van de grote wonderwerken in de schepping. U moet er dan op letten dat de wind kan verschijnen als een bulderende orkaan, terwijl de ritselende bladeren, licht bewogen door de bries, toch ook evengoed gevolg zijn van de winden. U weet vast en zeker welke betekenis de wind heeft als beeld voor het geestelijke leven. De Schrift spreekt daarover op meerdere bladzijden. De voornaamste plaats waar het over de wind gaat, is het Pinksterfeest te Jeruzalem (Handelingen 2). Als de Heilige Geest wordt uitgestort, waait het rond de discipelen. Er staat dat er een geluid werd gehoord als van een geweldige gedreven wind. Er moet overeenkomst bestaan tussen het waaien van de wind in de natuur en de werking van de Heilige Geest in zondaarsharten. Dat weten we ook uit Johannes 3, het hoofdstuk waar de Heere Jezus spreekt met Nicodemus over de wedergeboorte. De betekenis wordt duidelijk in het 8e vers: "De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is”. Het Grieks kent twee woorden voor wind: pnoè en pneuma. Deze beide woorden worden gebruikt om de Geest des Heeren aan te duiden. Deze woorden kunnen ook betekenen: "adem” en die betekenis is ook van groot belang. Wij ademen en daardoor kunnen wij leven. Zuurstof vult zodoende de longen en onderhoudt het gehele lichaam, terwijl allerlei andere afvaldampen door de adem worden afgevoerd. Zo ademt de natuur nu door de wind. Bouwstoffen worden door de wind over de gehele aarde verspreid. Dat is nu het werk van de Heilige Geest. Bij de schepping blies de Heere de adem des levens in de mens. In de herschepping blaast de Heere de adem van Zijn Geest in het hart van zondaren. We treffen dit beeld ook nog aan in Ezechiël 37 waar de Geest blaast in de dode lichamen, zich een dal geheel vullen. "Gij Geest, kom aan van de vier winden en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden”(vers 9). Zo brengt de Heilige Geest leven en verfrissing en zuivert Hij de hof van de kerk. Terzijde merk ik op dat er nog een ander woord voor "wind” is, namelijk het Griekse woord anemos, waarvan de bloemennaam "anemoon” moet zijn afgeleid. Dit woord wordt gebruikt in Efeze 4:14, waar de apostel spreekt over allerlei wind van leer. Daar heeft dit woord onmiskenbaar een negatieve klank. Dit leert ons al weer dat dingen wel op elkaar kunnen lijken, maar dat ze tegelijk elkaars tegenpolen kunnen zijn. Waar de Pneuma (de Geest) werkt, komt kennelijk ook de anemos (dwaalleer) openbaar. Gods Geest is vrijmachtig in Zijn werkingen. Hoezeer heeft Hij gewerkt in ons werelddeel, terwijl andere delen van de wereld, zoals Azië en Afrika onbezocht bleven. In onze tijden is dat veranderd. Juist de laatstgenoemde streken maken onze landen beschaamd. We vinden dit terug in de wind, die waait waarheen hij wil. Er schijnt een zekere orde te ontdekken in de gang van winden en moessons, maar in hoofdlijnen blijft de wind voor ons niet te voorspellen. We begrijpen ook allemaal, dat we de wind niet kunnen sturen en richten. Omdat de wind een verschijnsel aan de hemel is. Ook door de hemel geleid. Houd dit vast ten aanzien van de gangen van Gods Geest. We hebben onze verantwoordelijkheid en de Heere werkt ook middelijk, maar we kunnen Zijn werkingen evenmin leiden en beïnvloeden als we de wind kunnen aanwakkeren of temperen. Zo heeft de Heere Jezus het tegen Nicodemus gezegd. Dat geldt van uw land, uw volk, uw gemeente, uw familie, uw gezin, uw eigen hart. Het is opmerkelijk dat de Heere Nicodemus ook geen activiteitenagenda geeft voor de wedergeboorte. Het gesprek mondt wel uit in het geloof en zeker kunnen we zeggen dat het Woord het zaad van de wedergeboorte is. Maar in dat alles blijft de Heere vrij in Zijn doen. Hierin moeten wij God God laten. Niet wij, maar de Heere Zelf heeft de leiding. Dat zegt ons de wind. Als mensen het weer toch eens konden beïnvloeden, dan was het overal oorlog, in elke straat en in elk dorp. Dus een lijdelijke houding gevraagd? Dat hoeft toch niet? Al hebt u geen inbreng in de wind, u zult het met me eens zijn dat de Heere het weer juist in de beste banen leidt? Hij zorgt daarin koninklijk voor ons. In valse lijdelijkheid zit altijd iets van gemor en verdenking van God. Ik zou het wel willen, maar de Heere wil anders, wil het niet. Vertrouw uw ziel en zaligheid eens geheel aan Hem toe, geloof dat Hij u en uw gezin zal leiden naar Zijn raad. Mensen die terugkijken op hun leven, zullen meestal erkennen dat de Heere het goed met hen gemaakt heeft. Een hele zorg minder als we zo de Heere eens zouden mogen vertrouwen. Maar u zegt misschien dat het lang niet altijd zo goed uitkomt, als de Heere werkt en bestuurt. Er kan tegenwind komen, zodat we overmand worden door de tegenslagen van het leven. Het zit u niet mee en u wordt dikwijls juist uit uw koers geslagen en u drijft al maar verder af. Ik moet dan denken aan de Harderwijker vissers, die mij vroeger vertelden hoe zij hun beroep moesten uitoefenen. Het was maar zelden zo dat de wind uit de beste richting kwam en men kon spreken van een optimale windkracht. Maar u weet hoe dat gaat met de zeilsport. Zeilers weten handig gebruik te maken van de wind, ook al is de richting niet zoals zij dat wensen. De genoemde visserlui stelden hun zeil zo in, dat, ook met zijwaartse winden, het schip vooruit kwam. En om te vissen pasten zij hun plannen aan aan de wind. Zelfs als de wind helemaal tegen was, konden zij toch nog wel vooruit komen. Hoe dat kan, zou ik n iet precies weten en u ook niet, maar dat was hun vakmanschap. Zo is het leven toch eigenlijk? Zeilen met zijwind of zelfs tegenwind en toch door de wind geholpen en geleid worden. Het was voor hen een kwestie van de zeilen gebruiken. Zo kunt u dit toepassen op allerlei tegenspoed. Mensen kunnen zelfs in de bitterste moeiten soms toch positieve rijkdommen ervaren. Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest opdat ik uw inzettingen leerde (Psalm 119:71), Het kan zijn dat u moet ondervinden dat Gods Geest u zo ontdekt aan uzelf, dat u wel meent nooit de veilige haven van de eeuwigheid te bereken. U kunt hier denken aan de diepe vertwijfeling waaraan de discipelen ten prooi vielen, toen de zware storm hen overviel. De Heere leerde hen echter de les van het geloof te beoefenen en dat was hun winst. Op de Pinksterdag woei de wind des Geestes hard en sterk en de drieduizend hoorders kwamen daardoor in de hoogste nood terecht. Maar hoe heerlijk heeft het kruis van Christus hen in die bittere overtuigingen uitgeholpen. Er is nog iets dat ons opvalt. Zon en regen kunnen we makkelijk waarnemen; we kunnen ze immers met onze ogen zien. De wind kunnen we niet zien. Dat is heel opmerkelijk. De wind is sterk en ze kan zelfs verwoestend zijn en toch zien we de wind niet. De zwaarste storm blijft onzichtbaar. U kunt echter de gevolgen wel zien. Als een windhoos over de landen trekt, ziet u overal de verwoesting, die ze heeft aangericht. U kunt ook aan de bomen zien dat het waait. Als de Geest in de prediking en de gemeente werkt, moet dat ergens zichtbaar worden. We zien dat mensen veranderen en bewogen worden door de overtuiging van de Heilige Geest. Het geheim van de wind komt dus ook uit in de woorden van Christus dat we wel zijn geluid horen, maar dat we verder maar heel weinig weten van de wind. We weten niet vanwaar hij is en waar hij heengaat. We horen de stém van de wind, zo staat er letterlijk. Een stem spreekt. Het geruis van de wind is een stem van God. Verstaan we die stem zo ook in de natuur? Van de Geestesbediening kunnen we hetzelfde zeggen. Zo bedoelde de Heere het ook. Gods Geest, hoewel onzichtbaar, heeft een stem en die stem spreekt en overtuigt. Het is de stem van het Woord en het is de stem des Heeren. We horen de wind, maar hoort u de stem van de Geest? En wat zegt u die stem? Welke boodschap hoort u daarin? Heeft het Woord reeds zo, toegepast door de Heilige Geest, uw hart levend aan gesproken? Deze stem spreekt als de stem van de goede Herder. Het ruisen van de wind op Pinksteren wordt ook een stem genoemd. Die stem spreekt gearticuleerd en gericht. Deze stem gaat spreken in de woorden van Petrus, want ook hij verhief zijn stem, zo lezen we. Deze stem spreekt u van Gods grote en dierbare beloften, of deze stem roept u weg van de zonde en de wereld; Gods Geest roept u krachtdadig weg uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. Hoort gij die stemme, roepend in de verte? De stem van de Geest is verstaanbaar voor wie oren heeft (Matth.13:9; Openb.2:29), maar de wind des Geestes bevat verder voor ons diepe verborgenheden. Gij weet niet…., zo zegt de Heere verder. We weten niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat. Soms denken we heel veel te weten. Er is onder ons al heel wat gesproken over het werk van de Heere. Diepzinnige beschouwingen over de kenmerken van Zijn werk en strenge afwijzing van wat volgens ons er niet bij behoort. Duimstok en waterpas hebben in de kerk een voorname plaats. Soms oordelen we snel en makkelijk over de bekering van iemand. Kunnen we dat wel? Uw bekering hangt niet af van wat mensen van u denken. Uw oordeel over anderen heeft geen kracht, als het niet rust op de kenmerken van Gods Woord. Wat kunnen wij weten over de schatkameren van de verkiezing, waaruit de Heere Zijn wind voortbrengt? Wie zal kunnen verklaren hoe het doel is en waar het einde ligt van Zijn werk in zondaarsharten? Het betekent niet dat er geen enkele orde is in Gods werken. Denk aan de drieslag van de Catechismus. Waar Gods Woord ons de openbaring van de wind verklaart, moeten we daar ook naar luisteren. Maar er blijven uiteindelijk heel veel vragen en geheimen over. Pas dat nu ook op uw eigen weg toe. Bent u iemand die uit de Geest geboren is? Dan weet u van die geheimen, maar ook van die vragen. Waar kom ik uit en wanneer is de Heere begonnen? Er zijn christenen die precies weten op welk punt van de smalle weg zij zijn aangeland. De Heere moet nu maar doen wat zij denken. U begrijpt toch dat het zo niet zal gaan. Geef u over aan Zijn leiding. De Heere zal de blinden leiden door de wegen die zij niet geweten hebben. Dat is de belofte. Houd u daaraan. De wind des Geestes moge u doen dobberen op de wateren van vrije genade. Dat wil dit woord ons leren. Dat is nodig want u kent het woord uit psalm 103 over de wind die zich op het veld laat horen. Daar leert de wind ons dat we sterven moeten. Ook dat is een werk van de Geest. Zoeken we daarom allen te zeilen op de winden des Geestes, die uiteindelijk het schip van de Kerk voeren zullen naar de eeuwige stranden der zaligheid.
DE STORM
35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde. 36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem. 37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. 38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan? 39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte. 40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof? 41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? (Markus 4:35-410. Overbekend en toch zo oneindig diep aan Goddelijke gedachten en wijsheid. De storm hoort bij de onstuimige zee; maar het kan evenzeer stormen op een rustige zomerdag of in een stille kerkdienst en vooral ook in het eigen hart. Er raast in de tekst een storm van wind over het meer van Galilea. Markus gebruikt twee woorden om de brullende kracht van deze storm te tekenen. Het is een orkaan van storm. Het gaat niet om een enkele windvlaag of een gestaag waaiende wind, hoe heftig ook, maar om een storm die in wilde vlagen losbarst uit zwarte donderwolken, met stromende regen, die alles op zijn kop zet, zo lees ik in een woordenboek. Straks bestraft de Heiland deze loeiende tegenstander. Daarin ligt opgesloten dat hier een anti-kracht, een werkelijk antichristelijke macht zich openbaart. Jezus leidt hen Maar hoe kon dan toch de Heere Jezus Zijn discipelen dit noodweer insturen? Dat is een pijnlijke vraag. Er zijn redenen genoeg die deze vraag op de lippen leggen. Het is, dat allereerst, avond. Is het verstandig om aan het eind van de dag nog zo’n wispelturige zee over te steken? Het is wel waar dat deze zee niet altijd zo ruw is. Het kan er natuurlijk ook wel heel rustig en vredig uitzien. Maar Paulus waarschuwde de stuurman en de schipper nog, hoewel toen de zee kalm was, om uit te varen (Hand. 27:10). Als Paulus al wist dat het moeilijk zou worden, dan heeft de Heere dat toch zeker wel geweten? Maar dan moeten we toch niet uitvaren? Hoe kon de Heere dat nu toch doen? Hert staat er immers heel duidelijk dat Hij tot hen zei: Laat ons overvaren naar de andere zijde. Bovendien zouden misschien ook die andere schippers die rondom hen waren, de oversteek met hen wagen en in de storm terechtkomen. In de tweede plaats overwegen we dat deze mannen vermoeid waren. Ja, want Jezus Zelf viel in slaap, dus ook zij zullen ongetwijfeld last gehad hebben van vermoeidheid. Konden ze het wel aan om deze reis te maken? Trouwens, en dat is ons derde bezwaar, was de richting wel goed waarheen men wilde gaan? De overzijde van het meer was het doel. Maar daar huist bijna in letterlijke zin de hel. De satan heeft daar een mens geboeid en gekooid, die geen enkele beschikking meer heeft over zijn wil en zijn leven. Hij is een machteloze en willoze prooi van de duivel zelf. Zouden wij zulke gevaren opzoeken? En dan is er nog een vierde reden. Die storm kwam er aan. Dat wist de Heere natuurlijk. Nee, een gewoon mens zou, als hij dat echt zou weten, de reis uitstellen. We mogen ons leven niet nodeloos in gevaar brengen. Wat dus een vragen. Het was avond, er kwam storm, de discipelen waren vermoeid en het reisdoel was uiterst risicovol. Vier redenen om thuis te blijven. En in zulke omstandigheden zegt de Heere: Laat ons overvaren. Hij neemt het initiatief. Het blijkt hier ook dat de Heere de leiding heeft. Hij is geen opvarende of een passagier, maar Hij is de grote Stuurman. Hij geeft aan wat er moet gebeuren. Nu zegt vers 36 wel dat zij Hém meenemen, maar dat doet niets af van het feit dat de reis wordt gemaakt op Zijn hoog bevel. Er is ook maar één mogelijkheid: Hij moet de leiding hebben. Hoewel de discipelen natuurlijk wel heel veel van de zee afwisten. De Heere overlegt echter niet met hen. Hij heeft Zelf het vaste plan opgevat uit te varen. Het is wel belangrijk of we Hem op ons levenschip erkennen als de Leidsman. Is Hij aanwezig in uw leven, zo, op deze manier? Dat heeft grote consequenties. De discipelen aanvaarden Hem zo. Zij namen Hem mee. Terwijl Hij al in het schip was. Misschien ligt er ook iets in van een onvoorwaardelijke acceptatie. Zij namen Hem mee, zoals Hij was, op Zijn eigen voorwaarden. Niet zoals Hij naar mijn mening zou moeten zijn, maar zoals Hij is. Hij beproeft hen De reis begint. En dan rolt de ene golf van ellende over de andere heen. Ze volgen elkaar in snel tempo. Er is sprake van een wervelstorm. De discipelen zijn doodsbang. Zoiets hebben zij nog nooit meegemaakt. En ze waren bekend met elke diepte en elke plaats op dit water, waar zij jarenlang hadden gevist. Deze vermoeide mannen moeten al hun kracht aanwenden om het schip drijvende te houden. Hoe onbegrijpelijk dat de Heere kan slapen in deze huilende en bulderende orkaan. Hoe kan Hij slapen terwijl zij zo in nood zijn? Ook Jezus is mens. Hij heeft behoefte aan slaap. Deze geschiedenis lijkt en beetje op die andere opvarende, die ook sliep tijdens een zware storm en die zich niet bekommerde om de matrozen, die alles op alles moesten zetten om het schip te redden. "Wat is u, gij hardslapende?”, zo wekten de matrozen hem (Jona 1:6). Die slaap van Jona tekent hem als een zorgeloos mens, bijna als een onverschillige. Slapen terwijl de wereld om je heen vergaat. Een bijna onvergeeflijke zonde, als we ook nog bedenken dat hij uitgerekend de schuld was en de aanleiding vormde van het noodweer dat was losgebarsten. Is Jezus nu als Jona? Dat zou onvoorstelbaar zijn. Nee, dat kunnen en mogen we niet veronderstellen. Jezus is mens zonder zonde. Altijd bewogen met zondaren, zelfs als Hij slaapt. Altijd wakker, terwijl zijn lichaam rust. De bruidskerk zegt in Hooglied 5:1: "Ik sliep, maar mijn hart waakte”. Dat geldt hier in volkomen zin van de Heere. Ook als Hij slaapt, waakt Hij en heeft Hij de absolute leiding. Dat is geweldig! Maar natuurlijk, dat leek niet zo. De discipelen hebben hun grote en angstige vragen bij de slapende Zaligmaker. De Heere is bij hem maar ze merken daar niets van. Laat Hij hen alleen tobben, laat Hij alles aan hen over? Lijkt dat soms niet wat op onze tijd? Waar is de Heere nu, in de wereld, in de maatschappij, in de kerk, in ons hart? Merken wij Hem op? Spreekt Hij, beteugelt Hij de wind? Slaapt Hij dan? Zoals Elia het spottend vroeg in verband met de priesters van Baäl? Vraagt zo de duivel soms u ook niet bij tijden dat de Heere in slaap verzonken is? De vromen vanouds hebben het uitgeschreeuwd: "Ontwaak, waarom zou U slapen, Heere?” (Psalm 44:24). U weet dat de Heere er is en dat Hij leeft, maar u merkt daar niets van? Hert geloof staat onder zware druk. De Heere schijnt alle duivelse machten maar vrij spel te geven. Hij lijkt voor uw gevoel op Jona? Dat kan natuurlijk niet, u weet het ook wel, maar het lijkt zo. U staat er alleen voor? Waar is God op Wie u bouwde en aan Wie u uw zaak vertrouwde? Toch heeft de Heere een duidelijke bedoeling met dit gebeuren. Er staat in uw Bijbel: "Roep Mij aan in de dag der benauwdheid en ik zal er u uithelpen” (Ps. 50:15). Roepen en bidden betekent hier: de Heere wakker maken. Dat is menselijk gesproken en met eerbied gezegd. Maar neem dat beeld in uw gedachten. Er moet een SOS-bericht uitgaan naar de hemel. Zulke berichten zijn kort en krachtig. Ook u mag Hem aanroepen; de Heere geeft Zelf toestemming en Hij garandeert zelfs hulp. Dat kan alleen het geloof verstaan. Het verstand is hier allang afgehaakt. Wat moeten ze nu doen? Is het ora of labora? Bidden of werken? Hier staat dat we beide zaken moeten waarnemen. Bidden en roepen en doorwerken. Werken en zwoegen, maar biddend en roepend tot God. Dat kan samengaan. Maar hoort Hij het wel door die stormwind? Ja, die lijn is nooit bezet en deze laat het nooit afweten. Bid in geloof. Maar hier lijkt hun bede wel een ongeloofsroep. "Bekommert het U niet dat wij vergaan?” Zuiver ongeloof, maar met geloof gemengd. Hoe kunnen zij nu vergaan! Dat kan zeker nu niet. Hij is toch op het schip? Kan dit scheepje van de Kerk tenonder gaan? Dan was alles verloren, dan was er geen genade, dan had de duivel gewonnen, dan was Gods Woord een leugen. En hoe kunnen zij nu denken dat dit Hem niet bekommeren zou? Dat is een smartelijke verdenking. En hoe vaak denken wij niet zoals de discipelen dachten. Gaat het U niet ter harte? Bent u Jona gelijk? Het ongeloof ligt zo voor in de mond, maar het is zo’n verdrietige zaak. Christus is vanwege Zijn grote bekommering over hun toestand naar de wereld gekomen. Die wereld is één grote kokende zee. De duivel lijkt er te kunnen doen wat Hij wil. Jezus is de machteloze, de gekruiste Redder. Hoe kan een mens daar nu iets van verwachten? Daar is veel geloof voor nodig. Maar als dat geloof mag bovendrijven, is het leed ook echt geleden. Dan zijn alle golven bedwongen. Dat blijkt dan ook direct. Hij werd opgewekt. Nu reeds heeft deze opwekking een algehele verandering in zich. Wat zal eenmaal de opwekking uit de doden dan niet zijn? Hij bestraft de wind én de zee. De wind is een vreselijke macht, de zee is de plaats waar figuurlijk gesproken, antichristelijke machten huizen. De wateren verheffen zich in het rond. Psalm 46 spreekt er ook over: "Laat haar wateren bruisen”. De dichter van psalm 42 wist ook maar al te goed van dit bruisen van vele wateren. Het is alles schijnbaar een machtsvertoon van de hel. Helse golven en helse krachten. Wat kan de duivel veel. In de wereld, ook in uw leven. Zeker, we staan machteloos. Maar Eén is er, Die daar nog boven staat. Hij kan al die machten bestraffen. En het gebeurt in een ogenblijk. Er werd grote stilte. Ja, nu hoor je de stilte, nu spreekt de stilte van Zijn heerlijkheid. Dit is de grote stilte na de storm. De Heere bestraft de storm. De hele natuur, eenmaal zo volkomen horend naar de stem van de Schepper, is ontregeld door de zonde. De dijken van Gods geboden zijn alle doorgebroken. Tot in de woestijnen toe kolkt en rumoert alles. In de politiek, in de volkerenzee, in de kerk. Hij bestraft! Hij lijkt enkel zwakheid, Hij staat boven alle dingen. Mij is gegeven alle macht. Maar het blijft hier niet bij. Er volgt nog een bestraffing. Het is een pijnlijke zaak dat ook de discipelen vermaand moeten worden. Het klinkt als een verwijt: Waarom zo vreesachtig? Hebt ge geen geloof? We zien hier wat geloof inhoudt. Velen spreken daar snel en makkelijk over. Maar wat is geloof? Het is een leven bij een andere werkelijkheid. Het doet staan in een andere wereld. Het trotseert de meest dreigende gevaren. Het ziet in de dood het leven. Het is een vaste grond temidden van de woedende baren. Met Jezus staan voor de geopende hel en alle machten van de wereld en de zonde, en toch weten dat we overwinnen. Het betekent de wetenschap dat we niet kunnen omkomen. Het geloof bant alle vrees uit. Zo staat het met het geloof in de meest dreigende tijden. Het is echter de vraag of we dat geloof hebben. De discipelen hadden geloof, maar ze hadden slechts een klein geloof. Het geloof en de gelovige zijn verschillende zaken. Een voorbeeld: mensen hebben verstand. Ieder heeft niet evenveel verstand als allen. Water is beeld van het geloof, maar water kan helder zijn of het kan erg troebel zijn. Dan is het geloof met ongeloof gemengd. Maar de Heere zegt hen niet dat ze weinig geloof hebben. Hij vraagt zelfs of er wel geloof is? Ze hadden wel geloof want zij riepen tot Hem; hun leven getuigde van het geloof. Maar ze hadden het niet in beoefening. Wij moeten ons deze vraag wel in de volle zin stellen: Hebben we geloof? Hebben we dit geloof? Kunnen we ons voorstellen dat we met God over een muur springen? Deze vraag moet ontdekkend gesteld worden. Niet zozeer de mate, wel de wortel van het geloof is noodzakelijk. Staat Christus in uw storm? Is Hij op uw schip? Kom hier niet met allerlei tegenwerpingen. Zeg ook niet dat u toch wel geloof hebt en dat u de Bijbel toch voor waar houdt en dat u het ooit wel eens hebt mogen geloven. Hebt u geloof? Hebt u geen geloof? Maar dan staat u alleen in de storm. Dan is er alleen de duivel, die alle macht in uw leven opeist. Dan komt u wel om en bereikt u nimmer de veilige haven. Vrees is een teken van ongeloof. Hoe zo bevreesd? Toch, er blijft vrees, namelijk de vrees voor Christus Jezus. "Zij vreesden met grote vrees….”. Deze vrees is belangrijk en blijft. Deze moet zelfs versterkt worden. Dat is de ware vreze des Heeren. Gelukkig allen die Hem zo mogen kennen. In de openbaring van Zijn almacht en Zijn genade. Twee dingen die hierna nog gebeurd zijn, zetten deze geschiedenis een dieper licht voor ons. Allereerst denk ik aan het volgende hoofdstuk. Jezus komt aan de overkant en daar wordt de bezetene van Gadara door Hem bevrijd. De duivelen die hem bezet hielden varen in de wilde zwijnen en ze versmoren in de zee. U ziet het verband? De duivel vindt geen kracht tegen Jezus en zijn helpers overkomt, wat hem bij Jezus niet lukte. De tweede gebeurtenis ligt in een verder verschiet. In Gethsemané vinden we het omgekeerde van wat hier op zee gebeurde. Daar zwoegt en arbeidt de Heere Jezus alleen in de storm van het oordeel Gods en daar slapen Zijn discipelen. Deze twee feiten tonen temeer de grootheid van Jezus Christus. Wie is toch Deze?
DE DAUW
"Ik zal Israel zijn als de dauw…..” (Hos.14:6) Temidden van de grote werken Gods in de natuur, zoals de zon en de regen, neemt ook de nachtelijke dauw een belangrijke plaats in. Dat was met name in het Oosten het geval. Laten we eerst aandacht geven aan het natuurlijke verschijnsel van de dauw. De dauw was in Israel zeer zwaar. Gedurende de lange droogteperiode van een half jaar was het land vooral aangewezen op deze wonderlijke vorm van irrigatie. Izak spreekt in zijn zegen al van de dauw des hemels. Alleen door de dauw kon het land de grote hitte overdag dragen. Het dauwde nooit overdag, maar altijd ’s nachts. Dat er dagen en nachten zijn, is al reeds een wondere scheppingsdaad des Heeren. Wij zijn geneigd de nacht vooral negatief te duiden: de zon is onder, de duisternis rukt op, de nachtdieren komen tevoorschijn en de werken der duisternis maken hun opwachting in allerlei vormen van criminaliteit. Een bijkomend wonder is dat de mens ’s nachts slaapt; dat zou overdag heel wat minder makkelijk zijn. In Palestina had de nacht echter grote zegeningen in zich; dat geldt trouwens ook bij ons wel van de korte zomernachten. Als de nacht een temperatuur heeft van rond de vijftien graden, dan komt de natuur op adem en groeien de gewassen misschien wel meer dan bij een dertig graden overdag. Tijdens de donkere nachten vormde zich de dauw. Vocht, op verborgen manier aanwezig in de atmosfeer, kristalliseerde in condens op de planten. Dat was en is een kwestie van temperatuur. Bij een sterke nachtelijke afkoeling, gepaard aan een hoge luchtvochtigheid, slaat de dauw neer op de bodem, die daardoor weer verfrist de komende hete dag kan doorstaan. Hoe heerlijk heeft de Heere ook hierin gezorgd voor de natuur. Vergelijken we de dauw met de regen, dan is er een heel groot verschil tussen beide natuurverschijnselen. De regen kan ook komen in fijndruppelige neerslag, maar regen heeft meestal, ook in het Oosten, het karakter van krachtige waterstromen. Tegenover de soms gewelddadige regens heeft de dauw juist te maken met rust en gelijdelijkheid. Het is er bijna onmerkbaar, maar de vruchten zijn opzienbarend. Nu spreekt de Heere in onze tekst over een heerlijker werkelijkheid. Ik zal Israel zijn als de dauw. Hij zal als de Bron van alle zegen Zich heerlijk en uitbundig in Israel openbaren. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk lezen we iets over de bekering van het volk. De Heere spreekt op een heerlijke wijze over hun berouwvolle woorden. Hij verhoort hun gebed, want Hij Zelf heeft hen dit gebed in de mond gelegd. De Heere verheerlijkt Zich in Zijn eigen werk: Neem deze woorden met u! Als de Heere dat Zelf geeft, kan het niet meer stranden. Vanuit deze bekering vloeit dan ook zegen en overvloed voort. Dat vinden we hier vermeld in het beeld van de dauw. Wat heeft het ons nu te zeggen over de zegenende nabijheid van de Heere? We weten dat de Heere Zich op andere plaatsen vergelijkt met beelden uit de natuur. De Heere is een zon; en Hij zal neerdalen als de regen op het nagras. Hier een derde vergelijking. We mogen wel concluderen dat heel de schepping een schoon boek is, waarin de Heere Zich openbaart. De Heere openbaart Zich hierin als de Bron van alle goede gaven. Meer gewelddadige verschijnselen uit de schepping, zoals de donder en de bliksem, gebruikt de Heere wel als middel, maar Hij vergelijkt Zich in Zijn wezen daarmee nimmer. De Heere is álles. Hij is als de wind, de zon, de regen, de dauw. Is dit niet een rijke illustratie van de goedertierenheid van de Heere? Leest u zo het boek van de natuur? Maar is de Heere dit nu ook al voor u geworden? Maar wat is nu het specifieke van de dauw? We kunnen zeggen dat de dauw de regen vervangt. Beide vormen zijn tot grote zegen, maar ze zijn dat op een verschillende manier. Dauw komt altijd in de nacht. Dat is een belangrijk gegeven. Over de zegen van de nacht heb ik al iets gezegd. Maar er is meer. Elihu zegt dat niemand zich afvraagt waar God Zijn Maker is, Die de psalmen geeft in de nacht (Job 35:10). De nacht is donker en koud en ook vaak erg dreigend. Maar in die moeilijke tijd van een etmaal is er toch ook grote zegen. De zon moet verdwijnen en de temperatuur moet dalen tot het dauwpunt, zodat de nachtelijke dauw kan verschijnen. Dus in moeilijke en donkere tijden geeft de Heere Zichzelf aan de Zijnen. Hij overstroomt hen in geestelijke nachten met de dauw van Zijn genade. In Hem ligt al die rijkdom verklaard. Maar het is de ogen goed de zon te zien, zegt Gods Woord. We vragen ons in moeilijke nachtelijke uren af wat de Heere toch bedoelt met al die moeite en zorg. Asaf zegt het zo in psalm 77: en mijn ziel doorzocht de reden, waarom God die tegenheden, mij in zulk een mate zond en wat mij te wachten stond. Nachten kunnen lang en donker dreigend zich aan ons voordoen. Toch kunnen de nachten tegelijk ook vol zijn van hemels en Goddelijk onderwijs. Dan juist geeft de Heere de psalmen en in die duisternis kan juist het gebed zich vermenigvuldigen tot de Heere. Moeiten en duisternis gaan menigmaal voor Gods kinderen samen met hemels onderwijs. Dat zien we ook hier in de tekst. Wij mensen klagen wel eens over slapeloosheid. Dat heeft vaak te maken met veel zorgen. Als u daar moeite mee hebt, is het van belang u eens te mogen ontspannen op uw legerstede. En hoe kan dat nu beter dan na te denken over de wegen van de Heere en te roepen tot Hem. Probeer uw gedachten, die zich kunnen vermenigvuldigen, om te zetten in de richting van de Heere en Zijn wegen. Zie op het kruis van Christus en hoor Hem roepen, ook in de moeiten: Komt herwaarts tot Mij. Neem de dichters van de oude dag te baat, die mochten roemen dat zij Zijn lof zelfs in de nacht zouden zingen. Het is waar dat de zorgen ’s nachts veel groter lijken dan overdag. Laat echter de duivel, die werk maakt van de nachten, u niet overmeesteren maar zie in het geloof op de Heere. Hij trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar Goddelijk licht. Paulus en Silas zongen in de nacht Gode lofzangen. Een dubbel wonder: eerst omdat ze in de gevangenis Zaten en daarna omdat zij in de nacht zongen. De gevangenen hebben het met verwondering aangehoord. Zoiets maakten ze niet elke dag mee. Dauw valt in de nacht. Maar de manier waarop de dauw komt, is ook heel wonderlijk. Dauw komt langs een heel andere weg dan de slagregens, die in kracht neerstromen. Rust en kalmte kenmerken de dauw. Onmerkbaar gaat het alles in zijn werk. We moeten hier dan denken aan de kalme en rustige voortgang van geestelijke dingen in ons leven. De gestage drup holt de steen uit. Dagelijks gebed en onderzoek van de Bijbel kunnen veel betekenen. De opvoeding, die dagelijks met soms geringe woorden tot een kind komt, blijkt op de duur van grote betekenis te zijn. De gedurige onderwijzing door de prediking doet schatten opleggen voor heel het verdere leven. Wie veracht de dag der kleine dingen? Ga dus voort in deze wegen. U klaagt over de geringe kracht die er aanwezig lijkt in deze dagelijkse "plichten”. Een bekering als van Saulus lokt ons aan. We missen die ontdekkende werking van Gods Geest en we zouden graag een dieper gezicht hebben op de genade in Christus. We zien de regens vallen op de akkers van anderen, terwijl die van ons soms droog blijven. We zoeken zo graag veel kracht en krachtdadigheid. Hier echter geeft de Heere aan dat er ook andere wegen zijn. De machtige bergen vlees, in kwakkels liggend rond Isrels tenten, strekten uiteindelijk het volk minder tot zegen dan het dagelijkse manna. Maar dat manna is Gods gewone gang om Zijn volk te onderhouden. Genade kan vallen als een waterstroom, maar genade heeft ook iets in zich van de dauw. De Heere is als de dauw. Hij verkoelt in de hitte der verdrukking met Zijn eigen wezen. En de dauw, ook de hemelse dauw, begint het eerst in de diepe dalen. Dauw vormt zich niet op de hoge boomtoppen. Weliswaar is de berg Hermon bekend om de overvloedige dauw die zich daar vormt, maar de dauw ontstaat doorgaans vlak boven het aardoppervlak. Dus is de diepte. Als de Heere neerdaalt, verschijnt Hij in de harten van de nederigen. Ik woon bij die die van een nederige en een verbrijzelde geest is, zo belooft Hij. Zo zien we hoe de dauw wijst op de vertroostende nabijheid van de Heere in de harten van de Zijnen. Onze tekst geeft ook de gevolgen van de dauw aan: "Ik zal Israël zijn als de dauw; hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon. Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon” (Hos.14:6-8). We vinden in deze verzen een uitbundige schildering van allerlei zegen en bloei. Een keur aan gewassen en edele gaven der natuur is het gevolg van deze dauwdruppen. Het gaat dan om bloeiende schoonheid als van de lelie, maar evenzeer om diepgang in de wortels, die als van cederen zich vasthechten. Koren en wijn zullen niet ontbreken. Zo verwonderen we ons over de rijkdommen, die vanuit de fijne dauwkristallen voortvloeien. Deze schildering doet denken aan de overvloed van geestelijke gaven die door de Geest van Pinksteren aan de Kerk worden meegedeeld. Schoonheid, diepgang, kracht, voeding, vreugde. Ziedaar de stroom van zegeningen die in hem ten erfdeel zijn voor de gemeente van de levende God. Hoe anders kan het beeld van de Kerk zich vertonen. Het kan vergeleken worden met een nachthutje in de komkommerhof. Gods Kerk kan zich wanen te zijn als een duif in de kloven der steenrotsen. Dat beeld kan de Kerk in een bepaalde tijd zelfs kenmerken. Waar is de volheid in Christus toch voor hen die zuchten vanwege gebrek en ontbering. Zo kunnen Gods kinderen neerliggen tussen twee rijen van stenen, als slaven van duivel en zonde. Smaad en schande kunnen het deel zijn van het Sion Gods. Wat is er nu nodig? Wat kunnen we er aan doen? Hoe kan de Kerk herleven en opgewekt worden? Zie dan naar de dauw. Deze komt van boven, in de donkere nacht, in de diepten der verootmoediging. Daar moet en kunt u om smeken. U kunt geen dauwdruppel zelf maken. Maar zie eens echt op tot de Heere. Neem dan het gebed van vers 2 over: "Neem weg alle ongerechtigheid zo zullen wij betalen de varren onzer lippen”. Weet toch, zuchtende ziel, dat er bij de Heere een hemelse volheid is. En verwacht het dan niet van de grote dingen, die u voor ogen staan. Voeg u tot het nederige. Gods Geest is uitgestort; het hoeft niet meer opnieuw te gebeuren. Hij is nabij. Maar zoek de diepte, zoek de Hermon, zoek die plaatsen waar de dauw valt. Dat kan de natuur niet doen, maar dat kunnen mensen wel. Zoek Gods huis, waar Zijn leer drupt als een regen en als de dauw. Zoek de binnenkamer. En natuurlijk is Gods Geest vrij in Zijn werkingen. Maar de Heere belooft het wel zeker in de tekst: "Ik zál Irsael zijn als de dauw”. Hij zal dat doen. Hij spreekt het tot u ook. En geen nacht is daartoe te koud of te donker. Integendeel, de dauw werkt juist in de tegenspoeden het rijkste. Laat dat moed geven. Begin bij het begin, begin bij de Heere en Zijn Woord. Izak heeft tot Jakob gezegd: "Zo geve u dan God van den dauw des hemels, en de vettigheid der aarde, en menigte van tarwe en most” (Gen.27:28). Hemel en aarde gaan in deze zegen samen. Welk een rijkdom! Gij hemel, aard’ en zee, vermeld Gods lof!
DE BLIKSEM
27 Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. In onze tekst spreekt de Heere Jezus over Zijn wederkomst. Hij gebruikt daartoe het beeld van het onweer. Dus ligt er over Zijn wederkomst een waas van ontzagwekkende heerlijkheid. De bliksem boezemt het schepsel vrees en angst in. Het onweer behoort tot die verschijnselen in de natuur, die ons de almacht van God in de natuur laten zien. In de natuur liggen kracht en verborgen, die spotten met al onze menselijke grootspraak. vreeswekkend Als we de bliksemschichten vergelijken met de zon, dan zien we direct wel grote verschillen. Het licht van de zon is aangenaam; het verwarmt de aarde en verheugt de mens. De zon roept leven tevoorschijn uit de dode akkers en geeft warmte na de koude nachten en de winterse duisternis. De opgaande zon dient om aan te geven de komst van de Zoon des mensen naar de aarde. Toen Hij geboren werd in Bethlehem, ging de zon op. Hij kwam als de Opgang uit de hoogte, Die allen beschijnt die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods. (Luk.1:78,79). Hij is de Zon der gerechtigheid, Die komt tot hen die de Naam des Heeren vrezen (Mal.4:2). Als we de opgang van de zon zien als beeld van de eerste komst van Christus naar de aarde vergelijken en deze vergelijken met de bliksem als uitbeelding van Zijn tweede komst, is het verschil wel heel erg groot. Bliksem is het tegendeel van de zon. Bliksem is koud en hard licht, dat slechts dood en verderf zaait. Bliksem brengt geen leven, maar is dodelijk. Zo lijkt de bliksem een volkomen negatieve en vernietigende uitwerking te hebben. Maar dat kunnen we zo weer niet zeggen, want de wederkomst brengt toch ook heerlijkheid en vreugde voor Gods Kerk. Het onweer heeft ook een nuttige werking voor de schepping. Daar komen we nog op terug. Als we de betekenis van de bliksem toegepast zien op de wederkomst, heeft het ons veel te zeggen. Als de Heere wederkomt op de wolken des hemels, is de genadetijd voorbij. Hij zal dan wederkomen als Rechter en niet als Redder. In het voorafgaande gedeelte van Mattheus 24 geeft de Heere dat ook aan. We lezen daar dat alle geslachten der aarde zullen wenen bij het zien van Zijn komst (30). De zon zal verduisterd worden en ook dat boezemt grote vrees in. de dagen zullen te vergelijken zijn met de periode, die voorafging aan de zondvloed. Dat zijn allemaal indrukwekkende en vreselijke tekenen. Zo spreekt de Heere daar ook over. En daarom moeten we leren letten op deze tekenen. We moeten ermee rekenen dat er einde komt aan dit aardse bestaan. Eenmaal zal de aarde vergaan. Het einde aller dingen is nabij. Hoe nodig dat de Heere ons dit alles laat weten. We leven vaak maar rustig voort, maar leer uw blik richten op de einders om te zien of de onheilspellende onweerskoppen reeds zichtbaar worden. Kijk ook zo eens vanuit dit perspectief naar een onweersbui. Ook hierin spreekt de Heere en heeft Hij ons iets te zeggen. Ook het flitsende karakter van de bliksem heeft hiermee te maken. De bliksem gaat uit van het Oosten en schijnt tot in het Westen. Dat betekent dat de gehele aarde de Heere zal zien als Hij komt. Dat is anders met de zon. De zon heeft een rustige, kalme voortgang in haar loop, maar de bliksem flitst en verblindt en is plotseling en in één enkel moment overal tegelijk. Zondaren zullen tegen die angst en vrees alleen beschut zijn als ze mogen delen in de vergeving der zonden en de verzoening met God. Dan is voor diegenen de bliksem niet een zaak van angst, maar van geloof, zoals een kind kan zien wat zijn vader allemaal kan. Zij mogen zelfs die dag verwachten met een groot verlangen, want voor hen zal dat vreselijke onweer een doorgang zijn tot het eeuwig, zalig leven. Hebben wij die Christus mogen leren kennen, Die opkwam als de Zon der gerechtigheid? De wereld zal de komst van de Zaligmaker meemaken als een onweersbui die nooit meer voorbijgaat of overtrekt. De bui van Gods oordelen zal telkens en telkens weer terugkomen en hoe vreeswekkend zal dat zijn! zuiverend Ik noemde het al: een onweersbui kan ook goede dingen aanbrengen. Het gebeurt immers dat, als de bui er aan zit te komen, de natuur drukkend en benauwend om ons heen hangt. Je hebt nauwelijks kracht en fut om iets te doen. Er moet iets gebeuren dat de natuur weer doet opleven. Daarbij kan het zo zijn, dat de akkers droog en dor onder de hemel liggen. Ze zien als het ware uit naar de regens, die een onweersbui vergezellen. Let er dus op wat er aan een bui voorafgaat. Let er ook op wat er aan de wederkomst van Christus voorafgaat. Op die manier zouden we een besef kunnen krijgen van de tijd, waarin wij leven. In vers 21 spreekt de Heere allereerst over de grote verdrukking die over de aarde komen zal. Wat is er een gelovig bloed gevallen op de aarde. Denkt maar aan de vreselijke vervolgingen tijdens keizer Nero en vele andere keizers of herinner u wat u leerde op school over de tachtigjarige oorlog. Hoe heeft Rome de Gereformeerde religie tegen gestaan. Onder het Communisme vonden velen de dood. Stalin doodde zes miljoen mensen, waaronder vele christenen. In onze dagen zijn er talloos veel landen waar de christenen vervolgd worden. Dat gebeurt met name in de Moslimlanden, zoals Pakistan en Iran en heel veel andere soortgelijke staten. Mogelijk wordt het Mohammedanisme de grote tegenstander in de komende jaren. Maar er zijn ook veel andere landen te noemen zoals Korea en China. Wij hebben daar geen last van. Weliswaar verandert het klimaat in ons land voor de kerk, maar we mogen nog in rust God dienen. Het kan zo maar ineens omslaan. Maar bedenk nu wel, dat er ook een tweede teken wordt genoemd door de Heere en dat verschijnsel is onder ons wel massaal aanwezig. Hij sprak ook over de kracht der verleiding en de verzoeking. Ik lees in vers 23 - 26: "Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Ziet, Ik heb het u voorzegd! Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; Ziet, hij is in de binnenkameren; gelooft het niet”. Dit is het wat vooral gebeurt in ons Europa. De machten der verleiding zijn vele, maar ze zijn ook heel schoonklinkend van aard. De satan zal zijn dwalingen ingang willen doen vinden onder de naam van Christus. Daarmee strooit hij ons zand in de ogen en maakt hij het de Kerk wel heel erg moeilijk. Want hoe zullen we dit onderscheiden? Er komen valse christussen en profeten die grote tekenen en wonderen zullen doen. We zullen hen alleen maar kunnen onderkennen als we bekend zijn met de inhoud van Gods Woord en als we hebben leren onderscheiden door de kracht van de Heilige Geest, Die in alle waarheid zal leiden. Wat dient zich in onze tijd niet aan onder de naam van…. Jezus. En hebt u altijd het inzicht om dat te kunnen onderscheiden? Bent u er zeker van dat ook u en ik niet vallen onder de noemer van de dwaling en het verval? Als we eerlijk zijn, zullen we moeten erkennen dat we zelf zo vaak afdwalen en dat we het daardoor ook niet meer weten. Maar de Heere zegt: Geloof het niet! Wie zou dat zo durven zeggen? Juist het feit van een mooie naam of een aansprekend thema kan ons meetrekken. We zullen moeten erkennen het zelf niet te weten, opdat we zodoende de leiding van Gods Geest mogen afsmeken. O zoek de dwaling en de valse christus niet vooral en alleen bij anderen; laten wij onszelf onderzoeken bij het licht van Gods Woord. De Heere scherpt de zaken nog nader aan, zodat het nogal moeilijker zal worden. Er zal geroepen worden dat Hij in de woestijn is. Hieronder mag u verstaan zovele bewegingen die oproepen tot onthouding en ascese. Wie onderkent dit waar toch ook de vrouw als beeld van de levende Kerk moet vluchten in de woestijn? De dwaling zal de schijn van het Evangelie aannemen en zich daarmee verhullen. Anderen zullen weer zeggen dat Hij in de binnenkamer is. Hierbij moet u weer vooral denken aan de innerlijke vroomheid. We zouden bijna kunnen spreken van de bevindelijke wegen, die Gods volk mag gaan. Hoe nabij komt de duivel in het bedriegen van de ware gelovigen. Maar zij zullen niet werkelijk verleid kunnen worden; wel wat betreft henzelf, maar niet als de uitverkorenen, met welke naam de Heere hen hier aanduidt. Hoe is er ontkoming? Wel, het staat hier niet, maar er zal ook geroepen worden: Hij is in het Woord! Daar ligt de weg. Indien we in Zijn Woord blijven, zullen we waarlijk Zijn discipelen zijn. En niemand zal ze kunnen rukken uit Zijn Middelaarshanden. evangelisch Is er dan ook evangelie in deze tekst? Ik denk aan twee dingen. Allereerst spreekt de Heere over de bliksem, die uitgaat van het Oosten. Daar staat voor het Oosten het woord: opgang (anatolè). Dit woord wordt ook gebruikt om de eerste komst van de Heere Jezus in het vlees aan te duiden. Toen kwam Hij als Redder en Verlosser. Er is nog een woord dat daarvan spreekt en ons herinnert aan Bethlehem. Voor ons woord "toekomst” staat hier het woord parrèsia; dit woord zouden we kunnen vertalen m et ons bekende woord "advent”. Deze beide woorden leiden ons terug naar het Oosten, waar het begon te dagen, waar de eerste heerlijke stralen van het hemelse genadelicht de aarde beschenen. Vandaar begon de verlossing en verscheen de Zaligmaker. En die tijd beleven wij nog steeds. Hoopt volkomen op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus (1 Petr.1:13). Zo leidt de tweede komst van Christus ons nadrukkelijk terug naar Zijn eerste komst en mogen wij vanuit de bliksemen van Gods toorn vluchten tot de Zon der gerechtigheid. Daarin ligt het Evangelie, zelfs in de schokkende beelden van deze tekst. Laat dat u leiden. De vrees voor het onweer, de vrees voor de schrik des Heeren, bewege u tot geloof, tot het geloof in Hem, Die licht wil doen opgaan in onze duisternis, ook in uw en jouw hart. Wat heeft dit woord ons dan veel goeds te brengen. Dan zullen we heil vinden door het geloof in Hem en zullen we de volkomen zuivering van de schepping mogen beleven als Hij komen zal als de bliksem, die uitgaat van het Oosten en schijnt tot het Westen. Geloof in de Heere Jezus Christus. Hij trekt en leidt uit de duisternis tot het wonderbaar Goddelijk licht. Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Niet allereerst het licht van de klaterende bliksem, maar eerst het liefelijke licht van Zijn aangezicht. Zing het lied van de dichter: "Mijn ziel, vol angst en zorgen ,wacht sterker op de Heere, dan wachters op de morgen, de morgen, ach wanneer?”