JEZUS EN MARIA MAGDALENA

 

15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende, dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weg gedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen.

16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester.

17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. (Joh. 20:15-17)

 

Maria zoekt Jezus. Of is het andersom? Beide is waar. U kent de regels: God zoekt de ziele eerst, eer zij Hem zoeken konden; de ziele die God zoekt, is reeds van Hem gevonden.

Dit zoeken leidt tot een vinden.

Deze tekst bepaalt ons bij de volgende gedachten:

 

tweeerlei macht (Jezus zoekt haar)

 

Een diepe crisis! Maria en de overigen zoeken Jezus in de dood. Erger kan niet. Op zoek naar een dode Jezus.

Deze paaschristenen moeten wel heel erg aan Hem verbonden zijn; zelfs na Zijn sterven zoeken zij, blijven zij Hem zoeken en kunnen zij Hem niet los laten. Hun zoeken spreekt van grote verbondenheid en diepe volharding. Ook nu blijven zij Hem trouw.

Een diepe crisis!

Hun Meester nu in de dood. In een oude kerk werd een groep bezoekers eens rondgeleid door een gids, die allerlei dingen vertelde en aanwees. Er waren heel veel graven te zien. Een kind uit de groep stelde toen ineens een kinderlijke vraag: Meneer, waar hebben jullie Jezus begraven?

Een geheel misplaatste vraag, die getuigde van veel onkunde. Of zat er toch enige waarheid in? Zeker, want de Joden hadden metterdaad de Heere begraven. Dat speelde het kind misschien door de gedachten. En, er is nog meer hierover te zeggen. Onlangs verklaarde een dominee dat Jezus nooit bestaan heeft. Ook hij had dus Jezus (willen) begraven. Professor Wisse begon eens als volgt een tijdrede: "God is dood! Leve dan nu de mens!” Hij wilde hiermee de moderne God is dood theologie aanduiden. Dat zijn wel heel moderne theologen, zegt u. Maar, heel ouderwetse theologen weten er ook iets van. U en ik, als wij, wat toch vaak gebeurt, leven zonder een diepe verbondenheid aan Christus te beleven, komen we ook in de buurt van de begrafenis van Jezus. Is Jezus in uw kerk te verbinden met een grafsteen of horen we Zijn stem als de stem van een Levende?

Hoe dan ook, voor deze discipelen en voor Maria was dit diepe realiteit. Jezus begraven achter een grafsteen.

Toch blijven zij zoeken. Maria Magdalena was een van hen. Zij zocht heel bijzonder. We zouden zeggen dat in haar de nood wel het meest van allen zichtbaar wordt. Er staan van haar zaken beschreven, die getuigen van een paniekstemming. Van de anderen lezen we zulke duidingen niet of nauwelijks. Zij is wel helemaal de weg kwijt.

Ze gedraagt zich schichtig. Eerst is ze bij de vrouwen die grafwaarts gaan, maar al snel drijft de spanning haar weg: ze vliegt van het graf naar de discipelen: Ze hebben de Heere weggenomen. Dus gaan dan twee discipelen op pad, maar bij hen houdt ze het ook niet uit. Ze is nu weer alleen. Ze beleeft een diep isolement.

Kennelijk een zeer gevoelige vrouw, die wel heel kwetsbaar en bedreigd lijkt te zijn.

En daar was reden toe.

Marcus zegt dat de Heere eerst verscheen aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven duivelen uitgeworpen had (16:9). Met dat laatste heeft haar onrust te maken. Jezus had haar verlost van een duivelse volheid. Maar nu lijkt haar Meester Zelf ten prooi te zijn gevallen aan de duivelse machten van dood en hel. Dus vreest zij dat de duivel ieder moment weer naar haar kan terugkomen. Zo staat zij tussen twee machten: tussen Jezus en de duivel.

Wie zal zegevieren? Jezus is dood en de duivel leeft. Wat een vreselijke waarheid.

Haar verleden was een donkere afgrond. Zij weet van helse angsten en van duivelse zonden. Haar leven leek hopeloos. Het was een voortdurende kwelling. De bezetene van Gadara toont daarover iets in Markus 5. Een onvoorstelbare wanhoop kwelde haar toen. Niet één duivel, maar zeven. Op een andere plaats zegt de Heere Zelf dat de onreine geest terugkeert naar zijn woning met andere zeven geesten, en dan staat er dat het einde van die mens erger wordt dan zijn eerdere bestaan. In dat geval valt het doek voorgoed.

Zeven duivelen. Een duivel van angst, een van depressie, een van wereldse lusten, en weer een van vrome uiterlijkheid. Het kan van alles geweest zijn.

Is de duivel al niet gerug? Zie eens hoe wanhopig zij lijkt. Zulke gestalten en eigenschappen zijn toch niet van God? Er zijn misschien wel mensen die ook soms zulke momenten beleven. Angst die uitloopt op paniek, somberheid die lijkt te eindigen in wanhoop….. Hoe hopeloos kan alles lijken.

Toch is het niet zo dat angst wijst op het beheerst worden door een boze geest, die u gevangen houdt. Angst is ook gewoon een menselijke eigenschap, die we soms ook nodig hebben. Zeker zijn er mensen die overmatig veel angst en vrees kennen maar ook dan bent u niet in de macht van de satan. De duivel wil wel door een zwak slot op dat venster inbreken; hij blaast dat wel aan en hij maakt gebruik van uw zwakheden, maar dat is nog iets anders dan een duivelse overmacht.

 

De eerste conclusie is dat de Heere Jezus groot van macht is. Hij heeft al die vuilheid uitgeworpen uit haar leven. Hij beheerst al die machten van boosheid en angst. Al zijn het er legio, Hij kan mensen redden.

 

Dat geeft aanleiding daar bij stil te staan. Veel mensen voelen het soms zo dat de duivel bij hen aan tafel zit en dat hij hen aanblaast. Dus naar de psychiater. Zeker, maar bent u al bij de Heere Jezus geweest? Zou dat dan echt kunnen helpen? Jazeker, anders dan bij Maria, maar als u in het geloof op Christus ziet, druipt allerlei demonische invloed vroeg of laat af. Hoop op Hem. De strijd blijft, dat wel, maar u hebt in de benauwdheid een uitweg gevonden. Vlucht met uw verwarring naar Hem. Hij kent de grootste mogelijke bewogenheid met mensen als u en ik. Hij heeft immers ook uit eigener beweging deze Maria verlost?

Wat ook waar is (en dat is een andere conclusie): waar de Heere werkt en verschijnt, daar vindt u de duivel ook. Hij stelde zich in de dagen van Jezus op Zijn weg om Hem tegen te staan en om Zijn macht te tonen. Bunyan leet dat ook zien. Of het nu Beelzebul is of reus wanhoop.

Juist Gods kinderen kunnen en zullen dat weten. Juist in hun hart kan de duivel alle hens aan dek hebben. Hij kan wel vloeken in hun hart werpen, hij wil hen tot zonden brengen; hij bestrijdt daardoor en zodoende het werk Gods.

Dat zijn nu de twee machten waarover de tekst spreekt. Gelukkig dat het in uw leven niet zo gruwelijk en goddeloos toegaat, zegt u misschien. Zeker, maar wees wel bang dat het dan niet te rustig is in uw hart.

Let dus wel op: er zijn maar twee mogelijkheden, er zijn maar twee machten. U leeft misschien in een grijs niemandsland; u merkt die harde aanvallen van de duivel niet, maar u weet ook niet echt van de heerschappij van koning Jezus. Maar ook van u geldt dat uw leven zich afspeelt tussen Jezus en de satan, tussen de hemel en de hel. En welke kant zal het ooit en eens uit vallen? Wie zal het winnen?

Geef dan uw lot in handen van deze Heere en Koning! Kent u Hem niet, dan leeft u in het duister van het ongeloof. Daar heeft de duivel vrij spel. Maria zegt u dat het meer op een manier veilig kan zijn in uw leven, namelijk aan de hand van Christus alleen kunt u de weg gaan die leidt naar het licht. Zoek Zijn kruis en Zijn graf; het zullen de getuigen worden en zijn van Zijn grootheid en genade, ook voor u. Komt Gods licht, het duister zwicht!

 

tweeerlei aanspraak (Hij roept haar)

 

Als Maria bij het graf verblijft en ronddwaalt, wordt zij aangesproken. Eerst door twee engelen, die haar een vraag stellen. Neemt zij deze wel echt waar? Is er nog contact met de werkelijkheid? Zij geeft wel antwoord, maar toont geen verwonderling, minder nog enige verwachting of vreugde. Zij hebben haar niet bereikt met hun vraag: "Vrouw, wat weent gij?”

Tegelijk neemt zij een Ander waar en zij denkt aan de hovenier. In het feit dat zij niet wist dat het Jezus was, blijkt dat haar waarneming verstoord is, waarschijnlijk, omdat de Heere Zich hult in de mantel der anonymiteit.

Tweeerlei aanspraak.

Hiermee bedoel ik dat de Heere haar eerst aanspreekt als de Onbekende, daarna als de Heere Jezus, Die zij dan herkent. Eerst klinkt het: : "Vrouw”, daarna is het "Maria”.

 

In de eerste woorden klinken twee vragen door: "Vrouw, wat weent gij en Wie zoekt gij?”

Ook de engelen hadden haar al gevraagd waarom zij zoveel tranen vergiet. Haar droefheid is blijkbaar onnoemelijk groot.

Ze mag eerst haar hart uitstorten. Deze twee vragen maken de weg vrij voor het Evangelie van de opstanding. Het zijn heel mooie en echte vragen, die ook nu nog veel kunnen losmaken.

De mensheid trekt een spoor van bloed, zweet en tranen achter zich over de aardbodem. Tranen genoeg. Er heerst veel droefheid, meestal verborgen droefheid en leed onder de mensen. Het kunnen tranen van woede zijn of van gemis; tranen van eenzaamheid of van pijn. Het graf is een plaats waar veel tranen worden vergoten. Juist bij het graf klinkt de vraag naar het waarom van die droefheid.

Het is dan geen vraag: er is een groot gemis ontstaan. Wewduwen en weduwnaren hebben er weet van. We mogen al die droefheid voor de Heere uitstorten. De Heere wil er Zich mee bezig houden. Hij heeft een luisterend voor voor uw leed.

Veel tranen ook buiten het graf; in een ziekenhuis of op school; het kan overal zijn. Ook veel leed in woningen, waar mensen met elkaar leven. Gods Woord biedt hoop voor wenende mensen. Eens worden alle tranen van Gods volk van de wangen weggewist.

De andere vraag kan veel verduidelijken. Rond het graf zoeken mensen hun gel;iefden, maar ze komen niet meer terug. Voor Maria ligt dat anders: Zij zoekt Jezus.

Wat is de diepste oorzaak van uw droefheid?

Gaat het om een geestelijk gemis? Is het u om Hem te doen? Van nature zoeken we eigenlijk allemaal onszelf. Zeker de moderne mens wel; hij is op zoek naar zijn eigen identiteit, zoals men dat dan zegt. Op zoek naar mijn eigen belangen, naar mijn geluk. We zijn zelfzoekers. Hierr echter zoekt en mist zij Jezus.

Professor van der Schuit maakte eens onderscheid tuissen Godzoekers en Godmissers. God zoeken is reeds een zegen, God missen heeft meer in zich.

Deze vragen worden haar gesteld als door een Vreemde. Het is nog niet persoonlijk geworden.

U kunt in de kerk zitten, zonder dat uw ziel geraakt wordt, zonder een echte ontmoeting met de Heere. Maar ook op afstand heeft het Woord je dan iets te zeggen. Ook dan geeft de Heere onderwijs, ook al mis je er veel in.

Tweeerlei aanspraak.

Eerst: vrouw, daarna: Maria. Eerst de afstand, daarna de nabijheid, ontmoeting.

Op afstand kan de Heere toch al zo present zijn. Wie de nabijheid kent, onderkent ook de afstand. De Emmausgangers hebben deze zelfde tweeslag beleefd: eerst de afstandelijkheid, daarna de openbaring.

De Kannese vrouw ondetvond ook grote afstand. Maar de persoonlijke aanspraak kwam daarna heerlijk uit. Deze afstandelijkheid heeft haar nut. De Heere wil er iets mee bereiken. Het is ook de voorzichtige overgang naar de grote verrassing.

 

Maar dan noemt de Heere haar naam. Het is maar een woord. Het is een hele preek, een heel lange preek. Hier mogen we verschillende opmerkingen over maken.haar naam wordt genoemd. We zeggen dat nog wel: je moet in de kerk je naam horen noemen. Wat bedoelen we daarmee?

U kunt dat hier zien. Jezus zegt alleen maar hoe zij heet. Hij toont daarmee haar te kennen, alles van haar af te weten. Als het goed is, merk je dat ook wel eens in de kerk. Hoe weet die dominee zoveel uit mijn leven? Zo hebben menen wel gereageerd als zij hun eigen leven verklaard zagen in de kerk. Dat is het persoonlijke van deze eigennaam, die wordt genoemd. Maria, wij kennen elkaar! De schapen kennen de stem van de Herder. De Heere spreekt door Zijn Woord, maar intiemer nog, ook door Zijn stem. Dan gaat het om de toon.

Ooit werd, kinderen, jullie naam genoemd in deze kerk of elders. De Heere nam toen jouw naam in de mond. Hij heefte er toen al geen twijfel over laten bestaan, dat Hij jou tot Zijn kind wilde aannemen. Maar als mijn naam klinkt, wordt er een antwoord verwacht. Hebben jullie dat antwoord al leren geven? Of zou de Heere, met eerbied gezegd, nog staan te wachten?

In elke preek wordt de naam van ieder genoemd. Dat kunnen we zo wel zeggen. De Heere richt Zich tot ieder mens, iedere hoorder. Maar Gods volk hoort dat nog anders. In hun leven wordt alles persoonlijk.

Het gebeurt dat u loopt met zielsvragen, met de last van uw schuld. En tot in details kan een preek daar op ingaan. Het kan zijn dat u met een bepaalde vraag rondloopt en dat de prediker daar over spreekt.

Zo moetde preek persoonlijk worden. Zo moet de preek een adres krijgen. Het moet over u gaan, ook als er over David gepreekt wordt. De Heere spreekt dan rechtstreeks tot u.

Maar hoe zou de Heere deze naam nu genoemd hebben?

Het zou kunnen zijn dat Hij in toorn of verontwaardiging tot haar gesproken zou hebben. Hoe kon ze nu toch zo ver weg zijn verdwaald. Wat een ongeloof en wat een misplaatste treurnis. Ze had op de Paasmorgen bij het graf moeten staan in de verwachting van Pasen. Maar niets van dat alles.

Wat heeft de Heere mij te verwijten! Hoe toornig zou Hij mijn naam kunnen noemen. Hoe zal Hij ooit jouw en uw naam noemen in de dag der dagen? Hier geen toorn, zoalsblijkt uit de omgeving van de tekst. Het spreekt van herkenning, van openbaring, van gemeenschap. Het is hier de toon van de liefde, van de genade, van de hoop.

 

En er is ook direct, onbevreesd, een antwoord: Rabbouni, Mijn Meester. Er is contact, er is ook van haar kant herkenning, en liefde, en blijdschap. Zo kan in twee woorden elk probleem worden opgelost. De Heere heeft niet veel woorden nodig. In den beginne was het Woord en dat ene Woord is Jezus. Want, als de Heere onze naam noemt, moet er een antwoord komen. Welnu, dat antwoord heeft niet lang op zich laten wachten: Mijn Meester. Daaruit spreekt onderwerping en wederliefde.

Maar nu staat er nog iets bij: zij keert zich om. Dat is lichamelijk bedoeld, maar het heeft ook geestelijke strekking. Zich omkeren is: zich bekeren. Dat heeft Gods volk altijd weer nodig. Zij moest bekeerd worden van het ongeloof tot het geloof, van de duisternis tot het Licht.

Kohlbrugge heeft eens gezegd: als God spreekt, gaat dat sneller als de bliksem. Dat gebeurt nu hier. Zo wordt deze plaats een plaats van ontmoeting en openbaring. Ook dat laatste.

 

tweeerlei genade (Hij onderwijst haar)

 

Men zou ook kunnen spreken van tweeerlei leven. Wat hiermee bedoeld?

Jezus wil Maria overbrengen in een andere stand van het leven, in een andere wijze van beleven.

Zij kende het leven met Jezus vanuit Zijn nabijheid, in Zijn zichtbare tegenwoordigheid. Ze had in Zijn nabijheid dagelijks verkeerd. Maar na Pasen gaat dat veranderen. Dan zal zij Hem niet meer in haar tastbare nabijheid hebben.

Dat blijkt als volgt: zij grijpt Hem aan, wil Hem aanraken, maar ook als het ware vasthouden. Daarom zegt de Heere, als heenwijzing naar een andere gestalte: Houd Mij niet vast. Dat is wat zij eigenlijk wil.

Nu de Heere is opgestaan, denkt Maria dat Hij weer gewoon terug is. Het leven gaat op de oude voet door. Maar zij moet wel beseffen dat er nu een andere gemeenschap aanbreekt. Straks zal Hij in de hemel zijn en zij is nog op de aarde. Dan zal er geloof nodig zijn, meer dan alleen voelbare nabijheid.

 

Op deze wijze gold dat alleen voor Maria. Voor de kerk van nu is de situatie niet meer dezelfde. We hebben nimmer Zijn aardse tegenwoordigheid gekend.

Toch is er een zekere overeenkomst.

Er kan, zeker in de eerste tijden, een bijna tastbare tegenwoordigheid van de Heere zijn voor Zijn volk. Hij is present in hun hart, in hun gedachten; zij wandelen als het ware met Hem. Er is geen gemis en er lijkt geen gebrek te zijn. Dat geeft veel blijdschap en overgave. Onze beleving wordt dan gekenmerkt door gevoel en nabijheid.

Maar dat gevoelige geloof blijft niet altijd; veel van Gods kinderen klagen dat er een gemis optreedt. Zij ervaren Zijn nabijheid minder, er komt afstand, ze menen soms van hem verlaten te zijn. Dat kan als schokkend beleefd worden. Men kan daardoor in het donker terecht komen. Sion zegt: De Heere heeft mij vergeten en de Heere heeft mij verlaten (Jes. 49:14).

Die tijd breekt ook voor Maria aan. Zeker ook voor alle discipelen, maar in haar zal dat proces zich verhevigd doen gevoelen. Hoe kan Maria ooit zonder Hem in de wereld staan, terwijl de bozen haar omringen? Hoe kwetsbaar zal zij dan zijn. Hoe kan zij dan ooit nog rust vinden?

Besef dan dit: de Heere is dan niet meer afwezig vanwege smaad en duisternis en kruislijden, maar Hij is afwezig als de Verheerlijkte, Hij is in het volle licht, Hij leeft tenvolle en zo, als de Levende, is er toch vanuit de hemel een vorm van gemeenschap met Maria.

Zo kunnen we komen te spreken over de zekerheid van het gevoel en de zekerheid van het geloof (Gomarus). Geloof en gevoel zijn niet onafscheidbaar. Soms is het een van beide alleen. In ieder geval is het gevoel, bestaande in tranen en emoties en belevenissen, geel afwezig. Is het er wel, dan is er geen twijfel. We moeten gevoelige genade echter niet aanzien voor een groot geloof. Geloof komt integendeel ter sprake, als we niets zien en ervaren en gevoelen. Want ook dan, al is er geen gevoel, ook dan is Christus levend in de hemel en denkt Hij aan Zijn Kerk: "Ik vare op tot Mijn Vader en Uw Vder, tot Mijn God en Uw God”. Zeg dat aan Mijn broeders!

We zijn soms zo geneigd om alles voor onszelf te houden; maar de krijgt een heerlijke roeping voor anderen.

Zonder gevoel dreigt Gods kind te vervallen in duisternis. Maar besef dan dat hget geloof leeft. Maar moeten we dsn niet bewogen zijn, moet er geen geween zijn over de zonden, moet er niet een levende begeerte zijn naar de nabijheid van de Heere? Ja, dat moet wel zo zijn, maar dat kan nu alleen maar gewerkt worden door een levend geloof en dat geloof rust niet op gevoel.

 

Er is een nieuw perspectief, er is nieuwe genade, want Mijn Vader is ook uw vader. Dat geldt voor de broeders, dat geldt voor haar. Dus: blijf dan ook niet alleen bij Jezus staan, maar besef de diepere schatkamers van de genade. U bent nu met die God verzoend, u hebt vrede met God, ja met een drieënig God. Dast is de vrucht van Zijn lijden en sterven. Er is een heirweg naar de hemel gebaand. U had een Jezus op aarde, u hebt een God in de hemel, Die ook Uw Vader is.

Dat betekent afstand. Maar het geeft wel vastheid.

Zo leidt Jezus’opstanding toch weer heen naar de Vader. Ik vraag u nu: Wie is Jezus voor u? Maar ook: Wie is God voor u? Weet u alleen van een God in de hemel, of van een Jezus in de hemel? Hier is meer. Weet u van een God/ Dat is de kernvraag. Weet u van de bediening van de Heere Jezus? Heeft Pasen u de weg tot de Vader open gelegd? Wandelt u op die weg?

Wat een vragen! Veel vragen, maar een zaak. Deze vragen willen u dieper inleiden in het werk van Christus.

Een bijkomende zaak: hoe staat het met de broeders? Hoe staat u tegenover de anderen? Tegenover medebroeders en zusters?

Het is opmerkelijk dat Jezus hen nu broeders noemt. Dat is voor het eerst. Tevoren noemde Hij hen dienstknechten en vrienden. Ze zijn opgeklommen op de ladder van de genade? Ja, maar niet uit verdienste; verre van dat. Enkel uit genade.

Maar dat betekent dat de kerk vanwege pasen meer broederschap zal moeten vertonen. Ook dat vloeit voort uit Christus. Het is allemaal bezittelijk: Mijn Meester, Mijn God, Mijn Vader, Mijn broeders.

Zo krijgt het lichaam van Christus gestalte. Een zondaar zonder genade staat wel eenzaam in de wereld. Hij heeft niets van dit alles. Zoek en vind daarom deze Christus. Zoek Hem als Maria. Hij is te vinden. Maria laat het ook u heden weten, dat het oude profetenwoord waar is: Zoekt Mij en Leeft!”

 

Amen