HEILIGING EN PERSOONLIJKHEID


Over de wedergeborene wordt gesproken in de HS. Wie is hij? Wat verstaat Paulus onder het woordje "ik”? De nieuwe mens waarschijnlijk, maar hoe als hij zegt: Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde (Rom. 7:14)? Of in de woorden: Ik ben met Christus gekruisigd (Gal. 2:20)? En als hij zegt: Ik dank God, door Jezus Christus?

Betreft dit "ik” zijn gehele persoonlijkheid? Bedoelt hij slechts een deel daarvan? Is de nieuwe mens vleselijk? Dat zou niet kunnen. Deze vragen zijn voor de heiliging van het leven van het grootste belang.


Benadering vanuit de praktijk: Gods kind ervaart in zichzelf menigerlei zonden, bijvoorbeeld in gedachten, zoals atheistische gedachten, Godslasterlijke gedachten; deze gedachten kunnen alle tien geboden van de wet omvatten en betreffen.

Hoe gaan we daarmee om? Of als kinderen van God in zonden vallen? Hoever kan dat gaan?

Kunnen we eenvoudig deze zonden op rekening van de oude mens schrijven? Kunnen we anderzijds stellen dat de nieuwe mens openbaar komt in zaken als een geestelijk vermaak, een volkomen toegewijd leven?

En hoe kan hier een vorm van lauwheid optreden? Lauwheid kan teken zijn van leven of van de dood? Lauwheid kan een teken zijn dat het vlees regeert over de Geest, of dat we de Geest missen. Of kan ook de nieuwe mens verflauwen? Zeker zal dat kunnen, maar hoever kan dat gaan? Kan de oude mens regeren over de nieuwe? Kan de nieuwe mens slapen?


Wie is de nieuwe mens?

Teksten in dit verband: Matth. 12:43 (onreine geest); Mark. 5:1v (legio); Rom. 7:14; Gal. 2:20; Ef. 4:17v Oude en nieuwe mens); Coll. 3:5 (doodt uw leden die op de aarde zijn);

(Gal. 5: 17); Zo meer voorbeelden.


Het "Ik” van Paulus: oude en nieuwe mens, vlees en Geest. Twee delen van een persoon of een ondeelbare persoon?

Is de oude mens er nog echt?

Kan de nieuwe mens zondigen (vgl. Rom. 7:17, 26:; 1 Joh. 5:18)?

Welke mens draagt in het licht van genoemde teksten uit Rom. 7, de verantwoordelijkheid?

Is Gods kind bijvoorbeeld verantwoordelijk voor Godslasterlijke gedachten?


Vreemde en onbelangrijke vragen? Toch is de psychologie van het nieuwe leven noodzakelijke en belangrijke stof voor overdenking.

Deze vragen zijn van belang als Gods kinderen worstelen moeten met de oude mens, met een ander ik, met innerlijk verzet. Het gaat om de kernvraag in dat alles: Wie ben ik nu echt (Psalm 139:14)?


Romeinen 6


1 ¶ Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?

2 Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?

3 Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?

4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

5 Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding;

6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen.

7 Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde.

8 Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven;


Paulus geeft hier de volgende lijnen:

a. er is een beslissende breuk gekomen met de zonde; geen antinomianisme (vers 1);

b. deze breuk is veroorzaakt door bekering en het geloof in Christus: dit gaat zover dat hij weet heeft van het begraven zijn in Zijn dood, met Hem; Zo radicaal spreekt het geloof;

c. toch is er geen sprake van en volmaakt leven: "opdat wij wandelen zouden in nieuwigheid des levens” (vers 4); dit wordt nader uitgewerkt in de verzen 4,8,11 ea. Let op de aanvoegende wijs: opdat, niet: zodat.

d. aan het regime van de zonde is in zoverre een einde gekomen, dat we de zonde niet meer dienen (!), en dat de zonde ons niet meer overheersen kan (vs. 12).

e. de verzoeking, de dreiging of de werkingen van de zonde blijven reeel aanwezig in het leven door het geloof (zie vers 12 ev).

f. Let hier op het tweemaal gebruik van het woord "opdat” (vs. 4 en 6); alweer geen overwinningsleven; wel in Christus!


Romeinen 7


vs 14 (Gill): Paulus spreekt over zichzelf zoals hij van nature is; of zoals hij genoemd zou kunnen worden vanwege de lusten van het vlees die in hem zijn; of hij is vleselijk als tegenstelling tegenover de wet die geestelijk is en zo genoemd is.

Poole vat deze aanduiding (ik) op "in part”, vanwege de overblijfselen (remainders) van het vlees en de zonde die in hem zijn, vgl. 1 Cor.1:2 en 1 Cor.3:1.

Dit "ik” betekent niet dat hij nog geheel vleselijk is. We kunnen voorzichtig concluderen dat de apostel hier spreekt als de nieuwe mens, die nog de overblijfselen der zonde gevoelt.

Zeker in vers 15 is duidelijk dat hier de nieuwe mens spreekt; verklaar dus vers 14 mede ook vanuit vers 15.

Uit het hele vervolg van dit hoofdstuk blijkt wel, dat Paulus een tweemens is. Er zijn geen twee "ikken”, er is een ongedeelde persoonlijkheid, die echter tweeerlei wet in zijn leden voelt. Dus vanuit Romeinen 7 zijn de oude en de nieuwe mens geen gescheiden persoonlijkheden. Maar hoe is de verhouding, welke heeft de leiding? Kunnen we spreken van een gespleten persoonlijkheid? Het wordt nog moeilijker als we hier de psychiatrie in betrekken. Hoe liggen de zaken in het leven van een kind van God, die te lijden heeft onder dwanggedachten?

De nieuwe mens heeft de leiding. De nieuwe mens zondigt niet (zie vers 17 en 20). Deze heeft een vermaak in de wet Gods. Paulus noemt dat de inwendige mens (22). Maar hoe kan Paulus dan in vers 14 zeggen dat hij vleselijk is?



Paulus geeft blijk van een nieuw leven; hij heeft een vermaak in de wet Gods, zijn wil is gericht op het leven uit Christus, hij is gestorven door de wet, hij weet zich een ellendig mens, hij kan en mag ook het leven in en uit Christus kennen (Ik dank God).

Hij is dus niet meer vleselijk als een onherboren mens. Toch is de macht van het vlees ernstig en krachtig. Hij doet wat hij niet wil, wat hij zelfs haat, het kwade ligt hem nabij, er is een wet der zonde in zijn "leden”. Er woont geen goed in zijn vlees (vers 18 geeft een beperking: in mij, dat is in mijn vlees). We kunnen het niet zo opvatten dat Paulus nog geheel vleselijk is. De zonde is gelocaliseerd in: het lichaam dezes doods”. De woorden "zonde” en "vlees” zijn de machten die de apostel binden en knevelen.

Romeinen 7 is van de grootste betekenis voor het leven van Gods volk. We kunnen hier het volgende concluderen:

De vondst van Kohlbrugge is zakelijk en tekstueel in die zin volkomen terecht, dat we zeker moeten spreken van een onheilige heilige. De plaats van de komma is veelzeggend. Kohlbrugge heeft veel te lijden gehad van de machten der zonde; begrijpelijk dat hij verblijd werd toen hij die komma ontdekte. Als die komma er niet zou staan, zou de tekst positiever spreken over Gods kinderen.

Hoe ver strekt zich het overwinningsleven uit? Alleen zover als men door het geloof in Christus is. De werkelijkheid echter is teleurstellend. Vergelijk deze woorden eens met de doorn in het vlees en de engel des satans, of met Gal. 5(vlees strijdt tegen de Geest). De zonde wordt enerzijds opgeroepen door de wet (!) en anderzijds ook door het nieuwe leven. Is dat laatste zo?

Zover gaat Paulus hier niet. Wel brengt a.h.w. het goede het kwade met zich mee; de wet der zonde "strijdt” tegen de wet der genade. Als die wet der genade er niet is, is er ook geen echte tweestrijd.

Dit geeft aan dat Gods volk een uiterst bestreden volk is, ook nog geneigd tot alle kwaad, zuchtend onder de zonde. Zij weten zich een ellendig mens. Ga niet zover op de kansel dat we gaan uitstallen welke vleselijke symptomen er allemaal zijn. Dat doet Paulus ook niet. Gods kinderen zijn gevangenen. Zijn het slaven, zijn zij "verslaafd”? Nee, de Zoon heeft hen vrijgemaakt, maar dat geldt voor hen wat betreft het nieuwe leven. Christus heeft de oude mens niet vrijgemaakt en ook niet bekeerd. Zo heeft dit hoofdstuk grote consequenties voor de leer en het leven der heiliging.

De zonde behoort bij de genade zoals een afdruk hoort bij een schoen of een lettertype. De zon brengt in een zeker opzicht de schaduw met zich. Genade brengt in die zin vrees mee. Het is natuurlijk geen huwelijksverhouding; er is sprake van een wederkerige vijandschap. De coalitie roept de oppositie op. Zoals medicijnen nare bijwerkingen hebben. Kunnen we de zonde de bijwerking noemen van de genade? Zonder genade immers is de hof in vrede. Hij spreekt over de zonde als over een wet(matigheid) [23]. Deze wet strijdt en bestrijdt die andere wet, namelijk die van zijn gemoed.


De andere kant is ook waar. Gods genade werkt krachtig door in het leven. Hij spreekt hier van een vermaak. Wat verstaan we hier onder de "inwendige mens”? Er ligt onmiskenbaar een spanning tussen deze inwendige mens en zijn leden, of het lichaam dezes doods. Maar de zonde schuilt niet slechts in zijn lichaam, ook in zijn geest. Dat blijkt op andere plaatsen heel duidelijk.

Vermaak echter is toch een heel sterk woord. Er is een wil ten goede in Paulus. Hier ligt nog een tegenstelling: denken en doen, willen en handelen. Er is een vermaak in "de wet Gods”! Dat is sterk gezegd. Dit kenmerk heeft ons in onze verwereldlijkte dagen veel te zeggen. Het moet gehanteerd worden als een reden tot zelfonderzoek.

Velen van Gods kinderen hebben meer hinder van de zonde dan dat zij zich vermaken in de wet Gods. Maak dat concreet: een vermaak tijdens de kerkdienst, een vermaak door en in het lezen, een vermaak in het bidden, een vermaak in het goede, een vermaak in de vruchten, een vermaak met psalm 119, enz. Waar vind ik dat in mijzelf?

Deze wijze van zelfonderzoek is zeer zwaar. Hier valt veel af. Hier blijkt mijn en uw grote gemis en gebrek. Als dit vermaak in Gods wet en deze haat tegen het kwade niet functioneren, wat dan?

Je komt toch wel eens mensen tegen bij wie dit bovenligt. Genade is bij hen een primaire zaak; bij ons misschien een secundair verschijnsel? De goede strijd is er altijd, maar het is soms zo verwijderd van dit vermaak.

Maar heeft dit vermaak grenzen? Als de kerk eens vijf uur duurde? Kunt u zo lang bidden?

Luther kende het, maar het was geen vermaak. Dus zijn er grenzen? Waar liggen deze dan? Hoe moet dit kenmerk gehanteerd worden? Het wordt heel verschillend gebruikt. Bepaalt niet ieder zijn eigen grens? Waar ligt hier nu het evenwicht, de kern, de balans? Of toont zich dit vermaak ook als we ons gewone werk doen? Zeker wel. In het bedenken van de dingen die boven zijn. In de overdenking van het toekomende leven. Ook in het doortrokken zijn van onze spraak en ons taalgebruik, van handel en wandel. In de kerk en op het werk.

Kan dat vermaak een sleur worden? Zeker kan dat. Maar gaan we zodoende niet toegeven aan het vlees? Dit vermaak is een ontwijfelbaar kenmerk. Hoe verhouden zich dus zaken als inzinking en verval en verslapping tot dit vermaak? Hoe ver kan dat doorgaan? Zonder dit vermaak kan ik niet in de hemel zijn.

In ieder geval moet dit vermaak het diepste streven zijn. Het moet ook bij tijden echt vol aanwezig zijn. Thomas a Kempis en velen met hem spraken van uren die kort duren. Betrek het hier toch vooral op de heiliging metterdaad, zoals het Avondmaalsformulier hierover spreekt.

Hoezeer is dit alles een reden tot ernstig zelfonderzoek!!


Het gaat hier om de centrale vraag: ligt de schuld van de zonde bij de wet? Deze immers roept zonden op (9): toen het gebod kwam, werd de zonde levend. Paulus maakt duidelijk dat de zonde de schuld heeft. Een arts die een groot gezwel aanwijst, brengt veel verwarring teweeg, maar de schuld ligt natuurlijk niet bij hem. Nee, de wet is goed (12). Let op de woorden: opdat de zonde werd bovenmate zondigende door het gebod (13);


de wet is geestelijk

Wat betekent dit? Dat de wet in het instrumentarium van de Geest voorkomt? Dat deze een middel is in de hand van de Heilige Geest?

Veel mensen vatten de wet niet geestelijk op. Los van de Geest, los van God en Christus. De wet van Mozes. Denk aan de Farizeen. We stoten ons eraan, we passen deze aan, we geven de wet ook de schuld. Dat doet bijvoorbeeld de overheid (criminele circuit). Abortus vrijgeven, dan is er geen misdaad meer in.

Maar deze wet is geestelijk, vraagt liefde als hoofdsom. Blijkt ook daaruit dat Christus deze geestelijk uitlegt. Tot op de wortel, tot in het hart. Geestelijk wil zeggen: op God aangelegd, volkomen heilig en onbuigzaam, de overtreder vloekend. De wet staat in het kader van het geestelijke leven.


Ik ben vleselijk!

Als tegenstelling. De wet is geestelijk, maar dat kan van de gelovige niet zo gezegd worden. Hij heeft veel vleselijke machten in zich. De wet geestelijk, ik daarentegen ben vleselijk. Dit lijkt me de beste exegese. Zo Poole en Gill. Verkocht onder de zonde. Het eigendomsrecht (verkocht als een slaaf). Dat gaat heel diep. Vlees is de zondige macht, volkomen zondig. Oude mens. Geheel verhard, volkomen onbekeerd, geheel onwillig.

Is Paulus zo? Hij heeft toch een vermaak, hij haat toch de zonde, hij wil dat toch niet? De nieuwe mens is er. Daardoor juist de oude. Bijwerking, schaduw. Geef hier hoog van op. Toch ook vleselijk. Ja maar, nu toch bekeerd? Toch in Christus? De oude mens is tegen de Geest. Zie welke gevolgen dat heeft voor de apostel (vers 15, 18, 23). Geef voorbeelden.


C. den Boer:

1. Men leze de Hoogst belangrijke briefwisseling tusschen dr. H. F. Kohlbrugge en mr. I. Da Costa over de leer der heiligmaking, Amsterdam 1933. In een brief aan junkvrouwe U.Th. van Verschuer (23 november 1833) schrijft Kohlbrugge over de aanleiding tot het houden van zijn preek over Rom. 7 : 14: 'De aanleiding tot de preek wan deze: des maandagsavonds was ik in het Missionshaus, las daar Romeinen 7 en meende, dat het 14e vers aldus gelezen moest worden: ik ben vleselijk (dus vleselijk als bijwoord, voor zoveel het vlees aangaat) verkocht onder de zonde, zonder komma; des avonds te huis komende was er een boodschap van den ouden Krummacher of ik des woensdags voor hem prediken wilde. Dinsdagmorgen ga ik tot hem, vind hem krank, en neem de preekbeurt op mij. Ik kom te huis, bid God om een tekst, sla in het Grieks Rom. 7 : 14 op en lees: ik ben vleselijk, onder de zonde verkocht. Ik weet niet, dat mij in mijn leven iets meer heeft aangegrepen, als die komma te zien. Ik viel neder voor de Heere, loofde Zijn Naam, prees Zijn erbarming en schreef met een mijzelf onbegrijpelijke snelheid de preek op, in einem Guss.'


2.Meer dan 40 maal schrijft Paulus in Rom. 7 : 7-25 in de eerste persoon enkelvoud en met het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon.


3.Tot aan de tijd van Augustinus was men in de Oude Kerk gewend om wat Paulus in Rom. 7 : 14 schrijft te zien als een beschrijving van de toestand van de onbekeerde mens. Augustinus die eerst ook zo oordeelde, liet dit gedeelte later (in zijn strijd legen de Pelagianen) op de apostel zelf slaan. Dit nieuwe inzicht van Augustinus is later door Luther en Calvijn en andere reformatoren overgenomen. Kohlbrugge wiens uitleg wij hier vooral volgen, trok deze lijnen radicaal door. Hij peilde naar ons inzicht de diepe bedoeling van Paulus en ging tot op de bodem van het bedorven bestaan van de mens, juist ook van de begenadigde zondaar. Ook al laat bijna geen enkele moderne exegeet deze perikoop meer op het christelijke leven slaan, wij menen, dat we in het bovenstaande genoeg redenen hebben opgesomd om aan te tonen, dat geen enkele andere exegese toelaatbaar is. We volgen hier dus ook Ridderbos niet die (a.w., blz. 134 vv) helaas ook Rom. 7 : 12vv laat slaan op 'de door de wet geboeide zedelijke mens...' (met wie Paulus zich hier vereenzelvigt, omdat hij zelf ook eenmaal zo was). 'Die mens wordt hier beschreven in zijn strijd en nederlaag, met de wet als bondgenoot en de zonde en het vlees als tegenstanders' (blz. 138). We distantiëren ons evenzeer van de opvatting van P. Althaus (a.w. blz. 79vv) die beweert, dat hier vanuit het geloof gesproken wordt over de mens zonder Christus als een mens die in tegenspraak is met zichzelf (en in deze hel van de tweespalt zijnde, kan er dan bij die mens een zekere openheid voor het Evangelie zijn).


Overwegingen:


Hoe moeten we nu allerlei vormen van geesteloosheid en dorheid beoordelen in het licht van bovenstaande?

Men ervaart deze dodelijke ellende van de vleselijkheid niet en mist ook het vermaak in de wet Gods en Zijn dienst. Zo kan het zijn. Zo lijkt de kwaal van de christen van nu zich voor te doen. Is de hier beschreven strijd ten allen tijde aanwezig? Of geldt ook hier dat verslapping en verflauwing kunnen toeslaan? Als lauwheid haar intrede doet, wordt dan de breuklijn tussen vlees en Geest lager, minder scherp? Sluiten dan oude en nieuwe mens een verbond? Dit zijn toch moeilijke vragen.

De nieuwe mens kan verslappen en terugvallen; hij kan toegeeflijk worden voor de oude mens? Kan dat? Kan dan de oude mens heersen over de nieuwe? Ja, dat kan! Juist zo zal de nieuwe mens meer en meer verweer tonen.

In ieder geval is het wel en niet moeilijk om de vele ongestalten van Gods Kerk vanuit Romeinen 7 te beoordelen. De oude mens kan heersen over de nieuwe, en dat heeft tot gevolg dat het vermaak in Gods gemeenschap inzakt; de nieuwe kan heersen over de oude in tijden van opwekking. We kunnen stellen dat deze strijd van de apostel juist de hoogten van het genadeleven beschrijft. Deze hoogte ligt vooral in de woorden van vers 14: Wij weten. Dit weten heeft te maken met het bewustzijn. We kunnen ook zeggen: met geloofskennis, dus ook met bevinding. Het is een bevindelijke kennis. Het belevingsniveau is ver weggezakt. Zaken als een vermaak en een de knechting van de zonde (vers 14) zijn bij uitstek bevindelijke aspecten. De vraag is dan: tot hoever kan dit wegzakken om toch nog echt te kunnen zijn? Als de nieuwe mens verzwakt is, of hij is kreupel of hij zit in een rolstoel, dan krijgt de oude mens zijn kansen. Is dat de kwaal van mijn hart, van deze tijd? Het geestelijk vermaak wordt beconcurreerd door allerlei andere vormen van vermaak. De zonde heeft in deze dagen meer te kiezen dan voorheen. De vitaliteit van de oude mens kan zich uiten in uitbarstingen van de zonde, in uitbrekende zonden. Hij kan zich ook gedragen als een onderworpen kerkganger. Hij kent ook vrees voor de dood en de eeuwigheid, hij kan ook enige smaak hebben in geestelijke genoegens, hij beschikt in ieder geval over een uitgebreide kleerkast. Hij imiteert graag het werk van God. Waarom? Omdat hij een dodelijke afkeer heeft van Gods Geest en Zijn werkingen. Omdat hij zelf op de troon wil blijven zitten.

Bij verslapping wordt de nieuwe mens zwakker en de oude sterker. Dat is dus een zorgelijke situatie. Zo lijkt het om ons heen te zijn, zo is het te vaak in het eigen hart.

Aan welke Bijbelplaatsen kunnen we dan denken? Ik noem bijv. Joh. 15: de Wijnstok. De Heere maant 7x om te blijven in Hem; Hij waarschuwt voor het niet in Hem blijven. Timotheus moest de gave Gods in hem opwekken; door heel de brieven klinken deze vermaningen. Soortgelijke verschijnselen waren er in Efeze (1:18; 3:14v; Opb. 2). Niet iedere ongestalte is te wijten aan verzwakking van de nieuwe mens? (Johannes dD); of toch wel?

De nieuwe mens kan verzwakken, maar hij kan niet zondigen.


Galaten 2:20


19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.

20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.


In deze tekst valt de nadruk op de algehele verandering van de apostel. Hij is nu een geheel nieuwe mens. Hier spreekt hij niet over de inwonende zonde. De klemtoon valt er hier op dat de mens der zonde met Christus gekruisigd is. Dit bekent echter niet dat die oude mens niet meer bestaat.

Deze woorden van Paulus werpen en ander licht op het christenleven dan wat hij schrijft in Romeinen 7. Het wekt hier de indruk dat hij veel meer boven de zonde uitgekomen is. Zijn huidige leven is een leven geheel voor en met Christus, Die in hem leeft.

Maar de scopus is hier een andere dan daar. Hier bedoelt hij aan te geven dat een christen tot een radicale breuk gekomen is met de zonde. In vers 17 verdedigt hij zich tegen het verwijt van antinomianisme. Wat hij hier zegt, staat op een lijn met Rom. 6:1v. Trouwens, in Rom. 6:4,8,11 enz. geeft hij eveneens aan dat er in Christus' sterven en opstanding een radicale en principiele breuk gekomen is met de zonde. In Christus zijnde is het leven in de zonde een gepasseerd station. Let wel, het leven in de zonde als een voortzetting van de oude vleselijke bestaanswijze. Wat hij hier zegt, komt in de buurt van wat hij zegt over het vermaak in de wet Gods (Rom.7).

Zijn oude bestaanswijze bestaat niet meer vanwege het gekruist zijn met Christus. Nu leeft Christus in hem. Is dit geen overwinningsleven? Perfectionisme? Ligt dat niet opgesloten in de woorden "gestorven” en "gekruist”? En ook in de woorden "niet meer”?

In ieder geval staan de woorden over de strijd tussen vlees en Geest in dezelfde brief. Het is dus voor Paulus geen tegenstelling dat het vlees leeft en woelt en strijdt. Let er verder ook op dat hij wensenderwijs spreekt: opdat ik Gode leven zou. In deze tekst zien we prachtig de lijn van het "Christus voor ons” overgaan in het "Christus in ons”. Zou Rom. 7 (en meerdere plaatsen, zoals Efeze 4 en Coll.3) niet in de Bijbel staan, dan zouden we kunnen spreken van overwinningsleven. Nu kan dat niet.

Paulus wil hier aangeven dat er geen verwachting is vanuit de wet en dat er een breuk gekomen is met de wet (Joodse wet?), maar dat dit niet betekent een leven in de zonde. En natuurlijk wordt zijn tegenwoordige leven alleen maar bepaald door het geloof in Christus. We kunnen ook argumenteren vanuit Romeinen 6. Daar stelt hij ook het voldongen feit van het begraven zijn met Christus in Zijn dood; tegelijk geeft hij aan dat de lezers nu ook zelf zich erop moeten toeleggen om te breken met de zonde (vers 12-14). Ook blijkt hier vanuit het conflict met Petrus dat de zonde aan de deur ligt.

Deze tekst geeft aan wat de nieuwe mens is. Dat moet in ieders leven functioneren. Daar moet het geloof van weten.


Efeze 4:22-24


22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding;

23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds,

24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.


De oude mens is identiek met het "vlees”:

Alzo wordt genoemd de ganse verdorvenheid en boosheid, die in den mens van nature is, {#Ro 6:6}, welke ook vlees genoemd wordt, {#Ro 8:5 Ga 5:19} (Kanttek).


(1.) The old man must be put off. The corrupt nature is called a man, because, like the human body, it consists of divers parts, mutually supporting and strengthening one another. It is the old man, as old Adam, from whom we derive it (MHC).


By the old man is meant the corruption of nature; called a man, because natural to men; it lives and dwells in them; it has spread itself over the whole man; it rules and governs in men; and consists of various parts and members, as a man does: it is called "old," because it is the poison of the old serpent, with which man was infected by him from the beginning; it is derived from the first man that ever was; it is as old as the man is, in whom it is, and is likewise called so, with respect to its duration and continuance; and in opposition to, and contradistinction from, the new man, or principle of grace: it is called "ours," because continual to us; it is in our nature, it cleaves to us, and abides in us. Gill op Rom. 6:6;


In dit gedeelte gaat het om de concrete imperatief van de heiliging. Het gaat er hier niet over wat er in Christus gebeurd is. Hier worden de lijnen getrokken van de strijd tegen de zonde. Als volgt:

a. in de uitdrukking "oude mens” ligt een ernstige realiteit besloten. Zie Gill hierboven; b. deze oude mens leeft in hen: want hij moet worden gedood en gekruisigd; hier gesteld dat deze als een versleten mantel moet worden afgelegd en uitgetrokken; c. ook de nieuwe mens moet in de praktijk nog aangetrokken worden; het gemoed moet vernieuwd worden. De veelheid van zonden, hier genoemd, vormen een dreiging voor de Efeziers


Coll. 3:1v:


hier blijkt ook duidelijk dat geloof en bekering niet betekenen dat de zonde achterhaald is. Weliswaar "met Christus opgewekt”, maar tegelijk nu ook de oproep om dit in praktijk te brengen. Reeds en nog niet. De imperativus rust in de indicativus.


Conclusies uit dit alles:

a. De gelovigen zijn met Christus gekruisigd en begraven wat betreft de oude mens en de macht van het vlees; zie Rom.6:4; Coll. 3:1; Gal. 2:20;

b. dit gebeurde in de wedergeboorte, toen het geloof in hen werd geopenbaard; dat is dus een diepe werkelijkheid; Rom.6:4, enz.

c. Er zijn duidelijke plaatsen die aangeven dat dit niet betekent dat de zonde achterhaald is; integendeel, zij zijn nog in het lichaam der zonde (Rom. 6:12-14; Coll. 3:1v; Ef. 4: 22-24; de realiteit wordt schrijnend en smartelijk gevoeld in Rom. 7:14v; Gal. 5:16v;Hoe is nu de verhouding tussen het nieuwe en het oude? Zal het vlees winnen of wint de Geest? Natuurlijk het laatste. Maar zowel Rom. 7 alsook Gal. 6 wijzen op de ernst van de worsteling tussen vlees en Geest, tussen het oude en het nieuwe leven.


Terugkerend naar de vragen van het begin:

Het "ik” van Paulus is een verdeelde persoonlijkheid, vlees en Geest, vermaak en verkocht.

De nieuwe mens kan niet zondigen, de oude mens kan niet geloven en God dienen;

Er is geen garantie dat de nieuwe mens altijd wint en heerst;

Het heldere kenmerk van de christen is: strijd!

Het is de kwaal van ons dat we geen heldere scheidslijnen zien tussen vlees en Geest;

De woorden "verkocht” en "vermaak” ontbreken beide te veel in het leven van christenen; dan blijft er niets anders over dan de constatering: geen vlees en geen vis, niet koud en niet heet, leidend tot het oordeel van Laodicea.


Gal. 5:16-18

16 En ik zeg: Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.

17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet.

18 Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet.

19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid,

20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen,

21 Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke; van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beerven.

22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.

23 Tegen de zodanigen is de wet niet.


ExegeseGreijdanus:

Vs.16: de wandel door de Geest is een beheerst worden in alles door de Geest des Heeren. Hiermee correspondeert vers 25. Misschien kunnen we dat vers hierbij noemen en betrekken. Leven en wandelen door de Geest. Paulus maakt daartussen onderscheid. Een kind van God leeft door de Geest; dat is het enige beginsel des levens. Leven: kracht, sterkte, moed, zin ontlenen aan de Geest; wandelen is: vreugde vinden, zich geleid laten worden, zich volkomen aan de Geest overgeven. Onlosmakelijk aan elkaar verbonden? Dat behoort zo te zijn, maar er wordt toch ook toe aangespoord.

Vers 16 geeft een directe tegenstelling: de begeerten van het vlees. Hier de tegenstelling dus: Geest (hoofdletter) en vlees. Niet vlees en geest. Mooi is dat hier een gevolg wordt beschreven van die wandel door de Geest. Hier op te vatten als een toezegging, niet als een formeel verbod.

Vers 17 geeft de sterke tegenstelling aan tussen Geest en vlees. Het vlees blijft zich doen gelden. Daarvan niet geheel verlost. Vreselijk als u zich voorstelt dat er in uw wezen vijandschap leeft tegen de Geest. Hoe openbaart zich dat verzet, die haat? In verdenken, in lasteren, in strijd, ook in avances en tegemoetkomingen. De Geest signaleert ook ieder moment de listen en de lagen van het vlees. De Geest kan niet anders. Dat vlees hebt u allen wel, maar hebben we de Geest? Dat komt in strijd, in worstelingen openbaar. Daarom zei de Heere Jezus dat een onbekeerd mens in vrede leeft, in rust en gerustheid. Er is geen echt verzet, geen echte strijd. Daarnaar gerekend is het niet zo vreemd dat er in de wereld en in de kerk ook strijd is?

Dan volgt een schokkende en onthutsende zin. Wat wordt bedoeld met:"hetgeen gij wilde”? Greijdanus, anders dan Poole, betrekt het op de wil van het vlees, die nu, door de H Geest, niet gedaan en gehoorzaamd wordt. De zin is rijk: de Geest belet het vlees en wint het. Maar anderzijds is schokkend: ge wilt de begeerte van het vlees volbrengen. Omgekeerd zou ernstiger zijn. De Geest wint. Mijn Ik staat aan de kant van de Geest!! Hoewel: Ik wil verkeerde dingen doen. Ik wil dat wel, maar de Geest verhindert dat. Hier een iets andere tegenstelling dan die tussen oude en nieuwe mens. Hier een sterk beginsel genoemd, de Heilige Geest. Hij is oppermachtig. Hoe komt het op die vervulling aan. Poole verklaart het echter net andersom.

Het is hier de plaats om nader zicht te krijgen op de Geest en het vlees. Daartoe stelt de apostel tegenover elkaar de werken des vleses (vers 19) en de vrucht des Geestes (vers 22). Er is verschil tussen werk en vrucht. Een vrucht is een gerijpt beginsel, ontstaat na een lange weg. Men kan denken aan de eerste inwoning van de Geest in het leven. Het eerste tere leven, de levensbloesem, voorafgaande aan de vrucht. Zo ligt het geestelijk ook. Bloesem is: schoonheid, blijdschap, vreugde, voornemen, beloften, toewijding. Vruchten geven aan dat er nut voor anderen komt. Voor de Heere. De vruchten zijn gevolgen van de wedergeboorte, van Christus, van de liefde wederzijds vertoond. De vrucht ontstaat na een lang proces. Daarbij gaat het niet zozeer om schoonheid en glans, maar meer om nut en toewijding. Greijdanus geeft ook aan bij de vrucht: vanzelfsheid, natuurlijkheid. Het gaat als vanzelf. Mooie gedachte! De vrucht kan niet uitblijven. Er staat niet: de werken des Geestes. Er is verschil tussen werken en vruchten. Deze vruchten hangen zo nauw samen en vormen zo’n eenheid, dat ze in het enkelvoud kunnen worden aangeduid.

Deze worden genoemd na de werken des vleses. Paulus noemt niet alleen het negatieve, ook het positieve. De hier genoemde zaken hebben betrekking op de naaste, omdat daar de spits van deze pericoop ligt. Deze rij is sprekend. Hier gaat het om. Dat is het leven door de Geest. Bij elk woord is iets aan te geven: liefde > spontaan en totaal geestelijk beleven; blijdschap > onder zelfs droevige omstandigheden; vrede > met God en de mensen: enz.

De werken des vleses: werkingen. Er werkt opzet en boos bedoelen in. Deze werken des vleses zijn openbaar. Het woord "openbaar” staat op de voorgrond, krijgt extra de klemtoon. Geen vraag of iets kan of niet. Maak het niet te moeilijk. Benader het niet te genuanceerd. Paulus spreekt zwart-wit. We kunnen het heel goed en terdege weten. Niet te vakke zeggen dat het moeilijk is. Greijdanus verdeelt in vier groepen: a/ drie zinnelijke zonden; b/ de twee volgende hangen samen met de afgoden; c/ daarna acht, die betrekking hebben op het omgaan met de ander; d/ drie die spreken van losbandigheid en walgelijkheid. Het een zullen we aanvaarden, met het ander hebben we misschien meer moeite.

De wereld is vol van de in vers 19 genoemde zonden. Ons vlees ook. Dus is er verband. Alleen de Geest kan deze vloedgolf weerstaan. Venijngeving (SV) vertaalt Greijdanus met:toverij. Kennen we uit de hedendaagse praktijk. De zonden tegenover de naaste krijgen zeer

breed aandacht. Breed in geledingen genoemd. Zie vers 15 en 26. Misschien wil Paulus deze zonden plaatsen in de rij van grove en brute goddeloosheden. Maar Geest en vlees strijden ook tegen elkaar? Er is een vijandschap van de Geest en een van het vlees. Deze rij heeft geen verband met de H Geest. De Geest strijdt wel tegen het vlees en niet tegen mensen.


Nu wordt hier ook de wetter sprake gebracht in vers 18 en 23. Daarover ging het reeds in 4 en 14. Geest en wet zijn twee leidende machten. Er zijn twee beginselen vanwaaruit mensen een geestelijke strijd kunnen strijden. Men kan het doen vanuit wettische motieven: dan wordt de zonde juist opgeroepen. Zie 3, 21 en Rom.7, 8-14. De wet wordt aanleiding tot erger zondigen. De Geest is de Geest van Christus, vers 24. Daarin ligt genade en liefde verklaard. De wet werkt vanuit de krachten van de mens, van het vlees, maar de Geest werkt vanuit Christus. Het vlees wordt bestreden door Christus (24) en door de Geest (18). Er is nog een tegenstelling in vers 18: geleid worden door de Geest en een zijn onder de wet.

In het kruis van Christus ligt de doodsteek gegeven voor de zonde. In Hem ligt gerechtigheid en heiligheid. Zij hebben het vlees gekruist in hun komen tot Christus. Het heeft in beginsel de doodssteek ontvangen. Christus heeft het overwonnen. De Geest put uit Zijn volheid. Hij leidt hen op die weg. Zijn wij van Christus? Worden wij door de Geest geleid?

Dit gebeurde bij de bekering. Zij hebben gekruist!! Imperativus en indicativus. Hier voorwerpelijk. In beginsel de keus gesteld. Die van Christus zijn. Geef deze band aan en werk dat nader uit.