52   HEILIGMAKING EN VOLHARDING

477
Reeds in OT voorkomend. Gen. 17,1. Denk verder aan de gehele wetgeving. 1 Sam. 15,22; Hos. 6,6; Micha 6,8.
Christus sprak van de overvloediger gerechtigheid. Over de vruchten, de wet. Zelfs de eis der volmaaktheid. Inzake barmhartigheid, vergevingsgezindheid, het liefdegebod. Dit echter in de weg van bekering, geloof en wedergeboorte.
Na ballingschap: nomistische invulling van de wet. Geen plaats voor genade. Jezus sprak daarentegen van de geestelijke zin der wet. Dit in de lijn der profeten. 
Jezus: de boom moet eerst goed zijn, willen de vruchten goed zijn!!

Door komst van de Heilige Geest deze heiliging bewerkt. Hij lijft hen in als ranken in de wijnstok, Hij doet hen Zijn geboden bewaren en in Zijn liefde blijven. 

Goede werken (door Jezus genoemd) als eerste : zelfverloochening en kruisdragen.
Hij vraagt alles: het huwelijk (Matth.19,10-12); de liefde der huisgenoten (10,35.36), rijkdom (19,21), zelfs het leven (10,39;16,25).

Toch was Jezus Zelf geen asceet. Nam deel aan bruiloften, veroordeelde de weelde niet (Matth. 26,7-13); legde geen onthouding aan de discipelen op (Matth. 6,19; 9,14). Hij zag de liefde als de vervulling der wet.

Zelfs spreekt Hij over loon (Matth. 19,29;25,34.46) dat in de hemelen bewaard wordt (5,12;6,20; 19,21;Luk.6,23).
Loon geldt als motief van aansporing. Anderzijds ook geleerd dat alles genade is. 

Heilige Geest door Christus aan de gemeente gegeven. Deze schenkt gemeenschap met Christus. Gelovigen ontvangen Christus als dikaiosunè, ook als hagiasmos, d.i. heiligheid als doel (niet heiligheid als resultaat, want dat is hagiotès of hagiosunè).  
Deze heiliging is Gods werk (Joh.17,17;1 Thess.5,23; Filip.1,6), nader bepaald: van Christus en Zijn Geest. 

Vandaaruit ook zelf werken. (Filip.2,12.13). Paulus bereikte de volmaaktheid nog niet; wel het doel. 

Het gaat er om de liefde te betrachten als de vervulling der wet (Rom.12,10;13,8-10;1 Cor.13; Ef.1,4;5,2;Coll.3,14;1 Thess.4,9;1 Joh.3,11).


Er zijn vele redenen tot heiliging en een heilige wandel:

1.Verplichting vanwege Gods ontferming jegens hen (dankbaarheid);
2.Zij zijn met Christus gestorven en opgewekt tot een nieuw leven;
3.Zij zijn niet onder de wet, maar onder de genade en behoren Christus toe om Gode vruchten te dragen;
4.Hun lichamen zijn tempelen van de Heilige Geest; zij wandelen niet naar het vlees.
5. Zij zijn kinderen des lichts en moeten als zodanig wandelen;
6.Het loon-motief spreekt hier ook mee.

Alle weldaden zijn gaven der genade Gods; toch spreekt de vergelding naar ieders werken wel mee. God is een Beloner dergenen die Hem zoeken (Hebr. 11,6.26).

Er zal eenmaal onderscheid in heerlijkheid zijn onder de gelovigen;
Er bestaat een innig verband tussen heiligmaking en heerlijkmaking;
Wat hier gezaaid wordt, wordt in de eeuwigheid gemaaid (Matth. 25,24; 1Cor. 14,42vv; 2Cor. 9,6; Gal. 6,7.8). 

478
De na-apostolische tijd legt grote nadruk op het leven, op een praktisch Christendom.
Tal van deugden werden aanbevolen:
trouw aan de belijdenis, lijdzaamheid in verdrukking, eerlijkheid in beroep, barmhartigheid jegens de ellendigen, reinheid in de wandel.

Genade werkte t/m de doop; daarna: leven naar de wet.
Zware zonden werden door de ban uitgedelgd (moord, overspel, afval); de lichtere zonden, waarvoor de ban niet kon worden toegepast, moesten door de werken (satisfactio operis) opgelost worden !!!!
Deze werken zijn: berouw, belijdenis, vasten, aalmoezen, goede werken, gebed, kastijding Gods.

Het geloof leidde tot de doop, daarna moest de liefde het doen; dit leidde tot een plichtenleer. NOMISME.

Hiermee kwam tegelijk op de tweeërlei moraal (officia perfecta en media).
Deugden en buitengewone deugden.

Het Rigorisme (Gnostici, Montanisten, Marcionieten) wekte veler bewondering en vond navolging. Onthouding (van weelde, huwelijk, spijzen), wereldmijding, vastendagen, dat alles werd verheerlijkt als buitengewone vroomheid.

Hiermee samenhangend het onderscheid tussen praecepta en consilia (vanuit 1 Cor. 7). Onder de consilia te verstaan onthouding van huwelijk, rijkdom en gehoorzaamheid. Vrije deugd.

Van hieruit de verdienstelijkheid van de goede werken. Tertullianus gaf  stoot hiertoe vanwege zijn leer van het meritum. Door overtollige goede werken maken we God tot onze schuldenaar. Augustinus nam een schriftuurlijker standpunt in.

ROME leert het volgende:

1.  De natuurlijke mens kan nog natuurlijke goede werken doen.
2.  Wie van deze natuurlijke krachten gebruik maakt, neemt belemmeringen weg voor de gratia infusa (non obicem ponere).
3. Positieve voorbereiding vindt plaats door de gratia praeveniens (actualis).
4. Bij de doop volgt de gratia infusa: neemt schuld en smet der zonde weg; vernieuwt de mens inwendig en maakt hem de Goddelijke natuur deelachtig; de mens ontvangt deel aan de bovennatuurlijke orde (donum superadditum).
5. Hieraan worden de drie deugden van fides, spes en caritas toegevoegd; deze verschillen principiëel van de virtutes humanae, die de mens van nature bezit.
6. Door deze genade kan de mens nu bovennatuurlijke goede werken doen en ontvangt hij deel aan de visio Dei.
7. Tot deze bovennatuurlijke goede werken behoren vooral die werken die niet strikt geboden zijn, die de wet te boven gaan. Zie hierboven.
De thesaurus van de kerk bestaat uit de superabundantia van Christus en deze bona opera.

479
De Reformatie tastte dit nomisme in de wortel aan. Zij deed de religie aan de moraal voorafgaan. Goede werken deed de mens als vanzelf vanuit de vergeving der zonden. 
Het gaat hierbij in wezen om de ene, ondeelbare Christus. Hij schenkt Zichzelf tot rechtvaardiging en heiliging. Christus voor ons en in ons. 
Ascese achtte men een eigenwillige godsdienst. 
Men heeft hier alle aandacht geconcentreerd op de tien geboden. Gods wil!


Bij Calvijn ligt dit anders. Het geloof, voortkomend uit de wedergeboorte, gaat met voortdurende resipiscentia gepaard. 

Calvijn gaat vooral uit van Rom.12,1.2 en Titus 2,12; de negatieve deugden ontvangen veel nadruk (zelfverloochening, kruisdragen en de meditatio futurae vitae). Ook binnen het Protestantisme kwamen echter allerlei mystieke gedachten op, waardoor men terugviel op de vroomheid van de ME.

Alle secten gaan ervan uit dat de belijdenis van de Rechtvaardigmaking in zichzelf  gebrekkig was; deze moest worden aangevuld met heiligmaking.

Het Piëtisme stelde een bepaalde methode van bekering voor, en bracht daarna de mensen tot een bekrompen en streng zedelijk leven; men stond buiten de wereld.

Het Methodisme stond niet alleen een bepaalde methode voor, maar ontwikkelde ook een leer over de heiligmaking.

John Wesley scheidde (niet alleen: onderscheidde) de rechtvaardigmaking en de heiligmaking.
De volmaakte heiligheid is een tweede gave na de rechtvaardiging; het is een real change na een relative change. De volmaakte heiligheid was na de rechtvaardigmaking terstond te verkrijgen. Dan wordt de wortel van het kwaad in ons hart uitgeroeid en de zonde bestaat niet meer in ons. Het Methodisme leert dus de volmaaktheid.

Dit betekent:
1. De vergeving der zonden moet door een tweede weldaad gevolgd worden.
Sommigen zien hierin een second blessing, een second change, welke op de eerste volgt. Anderen zien meer een direct verband met de rechtvaardiging.
2. Deze heiligmaking bestaat in het wegnemen van de smet en de macht der zonde.                                                                     
De mens kan alle gedachten en lusten die tot zonde brengen, beheersen. Hij heeft wel zonde, maar doet deze niet meer.                                 
3. Hic et nunc wil God deze heiligheid aan de gelovigen schenken.            
4. De ontvangst van de H. Geest gaat menigmaal gepaard met sterke lichamelijke aandoeningen. Een tweede Pinksterdag!                                                                                                        

480                                                                        
Christus is in dezelfde zin onze heiligheid als waarin Hij onze gerechtigheid is.
De heiligheid ligt volkomen voor ons in Christus gereed. Wij brengen niet zelf deze heiligheid tot stand. Dan zou men nog onder de wet verkeren.
HB spreekt hierbij van een wettische en een evangelische heiligmaking.
Rechtvaardiging en heiliging zijn te onderscheiden, maar niet te scheiden.
De Gereformeerden leerden de unio mystica met Christus. Geen pantheistische vermenging met Christus (Piëtisme). Meer echter dan overeenstemming in wil en zedelijke gezindheid (Ritschl).

Christus woont en leeft in de gelovigen (Joh.4,23;17,23; Rom.8,10; 2 Cor.13,5). Zij zijn in Hem (Joh.15,1-7; Rom. 8,1).
Deze eenheid wordt getekend onder verschillende beelden:
wijnstok en ranken (Joh. 15);
hoofd en leden (Rom. 12,4; 1 Cor. 12,12);
man en vrouw (1 Cor. 6,16 eap);
hoeksteen en gebouw (1 Cor. 3,11).
 
481
Heiligmaking is werk Gods (van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest). 
Deze heiliging houdt in dat de gelovigen van de wereld afgezonderd worden en in een bijzondere relatie tot God komen te staan.                                                                   
In het OT, ook in het NT ziet het soms op de verhouding van God tot Zijn volk en omgekeerd: heilige stad, plaats, verbond, land, berg, profeten, offerande.

De gelovigen zijn ( hgiasmenoi en Cristwi Ihsou (1 Cor. 1,2), door de Heilige Geest (en pneumati, 1 Cor. 6,11). Heiliging heeft een diep ethische betekenis (Rom. 6).

Deze heiliging heeft een passief (Filip. 1,5;1 Thess. 5,23) en een actief (Rom. 12,1;2 Cor. 7,1;1 Thess. 4,3;Hebr. 12,14) moment. 
Hier kunnen we spreken van de alwerkzaamheid Gods en de zelfwerkzaamheid van de mens. 

Rome en de Remonstranten leggen nadruk op het tweede, de Antinomianen op het eerste.                                                   
Deze twee momenten duidelijk te zien in Filip. 2,12.13; werde was du bist!!                                                                         

482                                                                         
Goede werken > norm: de wet; doel: Gods eer; beginsel: het geloof.

Deugden van de heidenen erkennen en waarderen wij wel, maar deze zijn anders geaard.                                                               
Pelagianen maakten geen onderscheid: lex naturae, lex Mosaica en lex Christi  zijn in principe gelijk. Er is echter verschil.

Alleen wie God liefheeft, kan het goede Hem brengen. 
Het geloof zelf is het grote middel der heiligmaking (Joh. 6,29); het middel bij uitnemendheid !!!         
T.t.v. Paulus was er een stroming die de wet slechts geldig achtte voor het OT. Nu was er slechts de drijving van de Heilige Geest. 
Het Nomisme raakt het Antinomisme !!!! Uitersten raken elkaar <.
Het leidde tot een dualisme in de moraal. Rome leert bijvoorbeeld dat de wet, die nog wel geldt, toch voor aanvulling vatbaar is. Dat deden Christus en de apostelen. Zij waren novi legatores. 
"Het evangelie is een nova lex, niet alleen daarin dat het het geloof, in tegenstelling met de werken der wet, tot gerechtigheid rekende, maar ook in die zin, dat het aan de praecepta der wet consilia evangelica heeft toegevoegd", die voor sommige christenen, die er de kracht voor ontvingen, gelden. Zo Rome.

HB meent dat we dergelijke onderscheidingen ook aantreffen bij het Piëtisme en het  Methodisme.
Deze werken immers ook aan een ecclesiola in ecclesia.

HB: er ligt in de dubbele moraal een waarheid die binnen het Protestantisme niet genoeg tot zijn recht is gekomen. Wij bewonderen immers al diegenen die zo leven. 
Er is nog iets anders: De zedenwet bevat algemene normen, die ruimte laten voor persoonlijke uitwerking (beproeven welke de volmaakte wil Gods zij, Rom. 12,2).
Hier is ruimte voor de adiafora.
Men mag deze echter niet losmaken van de wet. Deze zaken immers kunnen bij tijden tot plicht zijn <<<!!!!

483
Opmerkelijk genoeg komen de meesten van hen die nomistisch denken tot het Perfectionisme. Ritschl steunde hen. Hij meent dat Paulus de gelovigen zo hoog aanslaat, dat er van geen zonde meer sprake is.
Inderdaad wordt de grootheid der gelovigen breed getekend. Bijv: het zout der aarde, een stad op een berg. 
Dit ziet echter niet op de realiteit, maar het is voorwerp des geloofs. Dit geldt zowel van de rechtvaardigmaking alsook van de heiligmaking. De HS weet ook van de zwakheden van de bijbelheiligen.
Paulus weet daar, blijkens Romeinen 7, ook van. Hij staat in het geloof zeer vast, in de praktijk echter ook zeer schuldig. Christus heeft leren bidden (als een voortdurende zaak) om de vergeving. 

Tegen het Perfectionisme kan daarom gesteld worden dat er sprake is van een proces, niet van een plotselinge change. Dientengevolge zijn er lammeren en zogenden, minderen en meerderen, eersten en laatsten, kleinen en groten in het geloof, zwakken en sterken, vleselijk gezinden en geestelijken, beginnenden en volwassenen. 

484
VOLHARDING DER HEILIGEN  >  Vele vermaningen daartoe in de HS (Matth. 23,13; Rom. 2,7.8;Joh. 15,1-10; Hebr. 2,1-3; Openb. 2,10 eap).
Soms lijkt afval vlg. de HS mogelijk  > 1 Cor. 10,12; Ezech. 18,24; Joh. 15,2; Hebr. 10,26-31. Personen die hier in beeld komen: Salomo, Demas, Alexander, David (?).

Afval wordt geleerd door Pelagianen, Roomsen, Socinianen, Remonstranten, Mennonieten, Quakers en Methodisten. 
Augustinus leerde echter de perseverantia sanctorum.

De aansporingen in de HS zijn de weg waarin de Heere Zijn beloften bevestigt.
Men beroept zich soms op Hebr. 6,4-8; 2 Petr. 2,18-22; 1 Joh. 5,16. Hier betreft het echter de zonde tegen de Heilige Geest. Het betreft hier geen wedergeborenen.

Er zijn veel teksten over de perseverantia. > Rom.9-ll; 1 Joh.2,19;Ef. 1,4; Hand.13,48; Rom.8,30; 2 Cor.1,20; Joh.17,6-12. Eap.