Zondag 27                                                     18/05/01                                                      695

 

Vraag 72 is gericht tegen de Roomsen. Men kan nog kort de sacramentslijn aangeven die de RK theologie bepaalt. Allerlei uiterlijke ceremonieen worden spoedig genomen voor het wezen der zaak, dat er door aangeduid wordt. Denk aan Bijbellezen, kerkgaan, bidden, gaven geven enz. Ursinus spreekt hier over de sacramentele spreekwijze die in de HS voorkomt. De doop wordt bijvoorbeeld het bad der wedergeboorte genoemd. Het brood is de gemeenschap des lichaams van Christus. Lees echter hiertegenover en in dit verband teksten als Hebreen 9,9 en 10,4.

We moeten hier stellen dat het gaat om een hartezaak. De motieven moeten zuiver zijn en dat kan alleen door wedergeboorte en vernieuwing. We hebben reeds gewezen op het gevaar van de veronderstelling. Misschien ook iets zeggen over de Vrijgemaakte lijn: geen veronderstelling, maar een sterke geloofsimperatief. Geef de praktische uitwerking ervan aan. JHV: de verbondsgemeente deelt in het heil; de toeeigening is algemeen voor de gemeente; waar gepreekt wordt, wordt het heil toegeeigend zonder meer; deze toeeigening heeft vooral betrekking op het christelijke leven.

Onzerzijds: noodzaak van de persoonlijke toeeigening binnen de gemeente;  de Geest werkt vrijmachtig waar en hoe en wanneer Hij wil;toeeigening heeft betrekking op de bevindelijke doorleving van het geloof.

 

Gehoord hoe het niet is, maar hoe is het dan wel? Daarover vraag 73. Geen automatische deelachtigmaking. Nu ook weer niet zeggen dat de doopeigenlijk geen betekenis heeft. Zandgrondgedachte. De doop wegstrepen tegen de verkiezing. Zoals soms in de GG. De doop heeft voor ieder betekenis. In de tekengedachte wordt onderscheid gemaakt tussen hetgeen de dienaar doet en hetgeen Christus doet. Maar is er verband? Een uitbeelding allereerst. Let op het onderscheid en het verband. In de tweede plaats is er de verzegeling. Het zijn verzegelende tekenen. Bastingius gebruikt hier het beeld van de overreiking van een sleutel, die het huis zelf niet is, maar wel het huis en de toegang omvat. Dit is de betekenis voor Gods levende kerk. Maar weer de vraag: als de doop het niet doet, wat dan wel? Waar ligt de verbinding tussen ons hart en de doop? In het geloof. In de geloofsverwerking van de algehele prediking van de doop. Geef duidelijk aan hoe men dat persoonlijk leert geloven en erkennen.

Wat is de betekenis voor hen die nog niet wedergeboren zijn, bijvoorbeeld de kinderen? Daarover antwoord 74.

Eerst behandelt Ursinus de vraag of de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is. Hij noemt als kerntekst Koll.2, 11-13. Hij besluit dit verder vanuit het algemene doel dat beiden beogen (ingang en opname in de Kerk). Ook handelt hij over de Johannesdoop. Sommigen namen aan dat deze minder  was dan de christelijke doop (slechts een waterdoop). Geen wezenlijk verschil. Anders zou ook Christus alleen met water gedoopt zijn. Johannes doopte verder de doop der bekering tot vergeving der zonden. De tekst Hand.19,4vv lijkt wel een onderscheid te leren, maar Usrinus geeft hier een afdoende verklaring. De bekende woorden: "en als zij dit hoorden, werden zij gedoopt in de naam des Heeren Jezus”, moeten worden opgevat als gezegd door Paulus, sprekend over het verleden.

Nu de kinderdoop. Wie kunnen daartoe worden toegelaten? Alleen de discipelen van Christus, zoals blijkt uit Matth. 28. Leg er dus de nadruk op, dat men tot de gemeente moet behoren en vandaaruit dan ook behoort tot het verbond. Omgekeerd is het ook waar!  Wijst op kerkelijke trouw. Ursinus haalt vooral aan Gen. 17,7 en Hand. 2,39. Ursinus noemt de kinderen discipelen van Christus en leden van de gemeente. Hij noemt 4 bewijzen tegen de dwaalgeesten der Wederdopers.

Ieder zal erkennen: de kinderen behoren tot de gemeente. Dat kan feitelijk niet zo goed gezegd worden van allerlei Baptistische samenkomsten. De kinderen staan er daar buiten. Spreek hier de kinderen duidelijk aan. Zij behoren ook in de kerk. Dat moet de ouders goed bijgebracht worden. De Wederdopers oordelen anders over de gemeente. Ook anders over het verbond Gods. Geef daarover enkele lijnen. Het verbond vanuit Gen. 17,7. Het verbond is iets anders dan de verkiezing. Het verbond werd opgericht met Abraham en zijn natuurlijk zaad. Het geeft geen zekerheid vanuit zichzelf aangaande de zaligheid. Het is de belofte die het verbond bepaalt (Hand. 2,39). Natuurlijk is de belofte voor de kinderen. De Wederdopers echter benaderen de zaak niet vanuit de belofte, maar vanuit de menselijke keuze. Men geeft daarbij buitensporig veel aandacht aan de doop. In de GG is het verbond identiek met de verkiezing. In de GK eigenlijk ook. Maar de gemeente is een beloftegemeenschap, een verbondsgemeente. Er is over- en onderschatting van het verbond. De belofte spreekt van de noodzaak en van de hoop der zaligheid. Het wezen van het verbond ligt volgens de HC in de toezegging. Hen wordt toegezegd door Christus’ bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt. Let op deze twee prachtig geformuleerde zaken, die beiden een eenheid vormen. Ook het geloof wordt toegezegd. Bloed en de Geest van Christus.

Als dit nu geldt, dan moeten zij ook het teken van het verbond ontvangen. Een kind der gemeente van meelevende ouders mag niet ongedoopt blijven. Ouders mogen hun kinderen dit niet onthouden, de gemeente mag het ook niet. Hier komt niet aan de orde of men werkelijk als ouders belijdenis moet hebben gedaan. Er wordt opgebouwd vanuit het kind. De praktijk in Damwoude behoeft niet verkeerd te zijn. Indirect echter wordt er wel van uitgegaan, dat ouderen hun doop hebben leren verstaan.

Hun doop is ook een onderscheidingsteken van de kinderen der ongelovigen. Hoever strekt dit? Wij moeten de grens helder voor de aandacht hebben. De kinderen der gemeente staan ook in hun opvoeding apart. Zoals de Heere wil. Hij geeft hen aparte voorrechten. Stelt ook aparte eisen. Denk aan Chorazin en Bethsaida.

Dat verder de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, werd reeds gesteld hierboven.

Men kan samenvattend zeggen, dat hier zowel tegen de overheersende opvattingen binnen de GK alsook tegen die van de GG positie kan worden gekozen. Voor de CGK geldt de bezinnende vraag wat de belofte inhoudt (ontdekking en verlossing); deze belofte vraagt om de deelachtigmaking door de H. Geest. Het bloed en de Geest van Christus. Dan worden we vanzelf gewezen op en geleid naar Hand. 2. Bezinnend is ook het onderscheid tussen kerk en wereld. 

Ursinus gaat aan het slot zeer uitgebreid in op de bezwaren van de Wederdopers. Hij noemt de volgende bezwaren: 1. Het bevel ertoe komt niet in de HS voor; Ursinus ontkent het en stelt dat er wel een gebod gehoord wordt. 2. Die gedoopt worden, behoren vooraf onderwezen te worden; maar dat geldt voor de volwassenen en dat doen wij ook als het hen betreft. 3. In de oikos-teksten wordt een deel voor het geheel genomen; Ursinus daarentegen pleit voor de letterlijke opvatting. 4. Marc. 16,16 zegt dat zij die niet geloven niet gedoopt mogen worden. Ook dat handhaven we als het gaat om de doop van volwassenen die tot geloof kwamen. 4. De Dopersen zeggen dat de kinderen wel de belofte tot het HA ontvangen, maar dat zij niet het sacrament gebruiken.