LUTHER, GALATENCOMMENTAAR        150209

 

1 ¶  Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft),

 

Paulus’prediking ontspruit aan de zekerheid van zijn roeping; een evangeliedienaar moet verzekerd zijn dat hij een Goddelijke roeping heeft.

 

2  En al de broeders, die met mij zijn, aan de Gemeenten van Galatië:

3  Genade zij u en vrede van God den Vader, en onzen Heere Jezus Christus;

 

De woorden "genade en vrede” behelzen beide het gehele evangelie. Onze twee duivelen, die ons pijnigen, zijn de wet en het geweten. De beide woorden bieden tegen hen uitkomst. Vrede ziet op een bedaard, vrolijk geweten. De wet werkt in op de consciëntie.

De Vader wordt samen met Christus genoemd, opdat we niet buiten Christus om over dGod de Vader speculeren;

 

4  Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader;

 

"Deze woorden zijn volkomen hemelse donderslagen tegen alle eigengerechtig-heden”; hier spreekt Luther ook over een goed gebruik maken van de voornaamwoorden (mijn, onze); durven we het woord "onze”uit te spreken in deze tekst?

Het verdorven verstand zou gaarne van de mens een verzonnen en versierde zondaar willen maken!

Op blz. 26 een zeer helder vermaan om altijd ondanks aanvechtingen vast te houden aan het vertrouwen op Christus; dit geldt tegen alle aanvechtingen mbt alle zonden; hij spreekt hier ook over "lichte zonden” in vergelijking met  de onmogelijk zware laast van alle zonden;

Op blz. 27 spreekt hij vrijuit over zijn eigen grote aanvechtingen en hoe moeilijk het dan is in Christus te geloven.

Hij bestrijdt hier de gedachte dat Christus een strenge Eiser zou zijn, zoals vaak wordt gesteld. Hij is geen Mozes. De duivel (hoe vaak spreekt hij niet over hem) tracht Christus streng en hard voor te stellen. Luther bestrijdt dat met klem.

Als Christus Zich voor onze zonden in de dood overgegeven heeft, dan is Hij waarlijk geen tyran (30).

Op blz. 32 spreekt Luther al over de witte duivel, die de mensen aandrijft tot geestelijke zonden.

 

5  Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

6 ¶  Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van dengene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie;

 

Een ander evangelie. Geen dwaalgeest komt onder de naam van dwaalgeest of duivel. Daarom hier het woord "evanegelie”. Ook hier weer de zwarte en de witte duivel.

Verder heeft Paulus wel een goed begin gemaakt, zeggen de dwaalleraren, maar wij brengen u vandaaruit tit een hoger en verder liggend doel. Interessante vraag: Heeft de Nadere Reformatie dat ook niet soms zo gesteld?

 

7  Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren.

Luther noemt naast de Roomsen ook meermalen de Wederdopers; zij trachten een vermenging tot stand te brengen (47).

 

8  Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.

 

Paulus betrekt ook zichzelf in de beschuldigng; zodoende kan men daarna ook anderen noemen.

 

9  Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt.

10 ¶  Want predik ik nu de mensen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus.

 

Luther behaagt geen mensen, want hij noemt hen zondaars, goddelozen, onrechtvaardigen, kinderen des toorns, gevangenen van de satan en veroordeelden. Zo spreekt ook Christus in Joh.7:7.

 

11  Maar ik maak  u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens.

 

Hier op blz. 58 een zeer duidelijke uiteenzetting, dat de rechtvaardigmaking op zich zeer helder is en vast is, maar dat het tov ons zeer bestreden en aangevochten en zwak is.

 

12  Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.

13  Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de Gemeente Gods vervolgde, en dezelve verwoestte;

14  En dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijn ouderdom in mijn geslacht, zijnde overvloedig ijverig voor mijn vaderlijke inzettingen.

15  Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,

16  Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed;

17  En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus. Dit alles was hem als een drekhuis en het liefelijkste koninkrijk van Satan.

 

Luther geeft weer dat hij als monnik Christus dagelijks kruisigde en lasterde door zijn ongegrond zelfvertrouwen. Hij kwam daardoor tot schijnheiligheid, een vertrouwen op eigengerechtigheid, twijfel, slaafse vrees, haat en lastering van God ,

Op blz. 68 weer deze gedachte: "Maar dat (evangelie) voor vast en zeker te houden in gemoedsbestrijding en in de beoefening zelf, is een meoilijke zaak, zelfs voor de meest ervarenen”.

Ook hier de uitspraak dat men van Christus een wetgever gemaakt heeft die moeilijker geboden meebrengt dan Mozes. Nog een opmerkelijk gezegde: eerst het uitwendige Woord, naderhand inwendig, door de Geest. Het uitwendig Woord gaat altijd vooraf!

Hierma volgen meedere bladzijden, die minder belangrijke zaken lijken te zeggen.

 

18  Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.

19  En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.

20  Hetgeen nu ik u schrijf, ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg!

21  Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en van Cilicië.

22  En ik was van aangezicht onbekend aan de Gemeenten in Judéa, die in Christus zijn.

23  Maar zij hadden alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene, die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte.

24  En zij verheerlijkten God in mij.

 

 

Hoofdstuk 2

 

1 ¶  Daarna ben ik, na veertien jaren, wederom naar Jeruzalem opgegaan met Barnabas, ook Titus medegenomen hebbende.

 

Bij de dwaalleraren alsook bij Rome spelen twee sterke motieven: de wet en de gewoonte; deze versterken elkaar.

 

2  En ik ging op door een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben.

3  Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden.

4  En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren, om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen.

5  Denwelken wij ook niet, een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven.

 

In dit gedeelte wordt de naam van Hieronymus genoemd, niet in positieve zin. Deze meent dat Paulus zelf wel deed, wat hij Pterus verwijt.

Verder vinden we hierin heel sterk de gewilligheid van Luther uitgedrukt om allerlei Roomse gebruiken te onderhouden, als de Paus het maar niet verplicht stelde tot de zaligheid. Dan doet dit afbreuk aan de genade in Christus. Daarin is Luther, zoals altijd, zeer vastberaden.

 

6  En van degenen, die geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht.

7  Maar daarentegen, als zij zagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis;

8  (Want Die in Petrus krachtelijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtelijk in mij onder de heidenen);

9  En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis zouden gaan;

10  Alleenlijk, dat wij den armen zouden gedenken; hetwelk zelf ik ook benaarstigd heb te doen.

 

Paulus stelt hier aan de orde zijn verhouding tot de overige apostelen. Luther meent dat de dwaalleraren Paulus verachtten omdat hij, anders dan de overige apostelen, niet persoonlijk met Christus verkeer had. Paulus wijst dat af; de anderen hebben niets meer dan ik. Hier spreekt Luther op gelijke wijze over de Paus. Zeer onverschrokken taal (blz. 98). Harder dan een diamant wil Luther zijn. Hij gebruikt bijna tartende woorden: hij spreekt over een onbeschofte leugen, die de Paus uitspreekt (101). Cedo nulli. Hij zegt koppig te willen zijn.

Ook apostelen en andere groten in de HS kunnen dwalen. Hij geeft daarvan voorbeelden. De persoon op zich wordt niet aangenomen; het Woord, als zij dat spreken, heeft de overhand.

Tegelijk zegt hij dat hij de Paus wil gehoorzamen in alle dingen en dat hij zich wil neerleggen bij allerlei gebruiken, als deze hem maar niet van het geloof, van de Schrift, van Christus aftrekken.

Hier blijkt de kracht van Luther in zijn onverzettelijkheid, en tegelijk ook in zijn toenadering.

Hij noemt de besnijdenis een goede zaak, als deze maar niet verkeerd gebruikt wordt en boven Christus wordt gesteld.

 

11 ¶  En toen Petrus te Antiochië gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te bestraffen was.

 

Paulus was ook met de Joden een Jood en met de Grieken een Griek. Hij moet dan el uitleggen waarom hij Petrus zo bestraft. Dat probleem heeft Luther ook aangevoeld. Hij ziet daar toch een duidelijk onderscheid.

 

12  Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren.

13  En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hun veinzing.

14  Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven?

15  Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen;

16  Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden.

030309

Luther gebruikt het onderscheid dat de wet voor het lichaam wel geldt, maar niet voor het hart en het geweten (blz.114, bovenaan,119).  De wet moet wel gehoord worden, maar op haar tijd en plaats. Mozes gebruikte de wet toen hij van de berg was afgekomen.

Luther belijdt zelf ook het onderscheid tussen wet en evangelie nog niet geheel en volkomen te verstaan (115).

De zonde van Petrus noemt Luther, in navolging van Paulus, veinzing. Verder stelt Luther, vanuit de tegenstelling van vers 16a, dat hier niet alleen de ceremoniële wet wordt bedoeld, maar ook de decaloog.

Op blz.124 legt hij uit, dat volgens de Sophisten, een goed werk voorafgaande aan de genade, deze genade de mens waardig maakt (meritum de congruo), en dat het werk, volgend op de genade, het eeuwige leven verdient (Meritum de condigno).

Blz.126 bevat ded stelling dat dre wet de mens ontdekt en tot berouw voert. Omdat de wet zegt dat de mens geheel zonde is en zonden doet, is de poging om vanuit de mens het goede te doen niet anders dan zonde tot zonde te doen!!!

Met name Dunscotus en Occam schrijven veel toe aan de eigen mogelijkheden van de mens. Als een jongeman een meisje kan liefhebben, die onvolmaakt is, veel meer zal hij God kunnen liefhebben, die volmaakt is.

 

040309

Hier geeft Luther op blz. 133v een zeer heldere verklaring van de weg des geloofs; daarbij stelt hij dat de wet eerst de mens geheel ontdekt en afsnijdt van alle eigen mogelijkheden. Daarna het geloof in Christus als de enige grond. Het geloof neemt Christus aan zoals een ring om de vinger past. Vanhieruit worden de Roomse ideeen over de genade der betamelijkheid (voorafgaand) en die der gelijkwaardigheid (volgend op het geloof.

 

17  Maar indien wij, die in Christus zoeken gerechtvaardigd te worden, ook zelven zondaars bevonden worden, is dan Christus een dienaar der zonde? Dat zij verre.

18  Want indien ik, hetgeen ik afgebroken heb, datzelve wederom opbouw, zo stel ik mijzelven tot een overtreder.

 

050309

Luther spreekt van deze tekst uit over de vermenging en het gevaar daarvan. Christus wordt een dienaar der zonde; Christus wordt op deze wijze tot een Mozes en Mozes wordt tot een Christus. Luther stelt heel duidelijk: Christus is Christus en Mozes is Mozes.

[Het door Paulus en Luther gesignaleerde gevaar is ook voor ons erg dreigend, met name als we spreken en preken over Christus en de bevinding, of de kenmerken. Immers, berouw is nodig, ernst, oprechtheid, ijver, enz. worden dan toch vermngd met Christus. Hoe komen we boven dit dilemma uit?]

 

19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.

20  Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.

 

060309

Luther heeft hier een andere exegese dan gewoonlijk, voorzover dan mij bekend. Paulus is door de wet des geloofs aan de wet gestorven, aldus Luther. Men kan hier toch beter denken aan de zelfde wet als die waaraan Paulus is gestorven.

Verder wijst Luther, met Paulus, de wet geheel en al de deur, maar dan alleen in het stuk der rechtvaardigmaking. Later komt die wet stellig wel. Rechtvaardiging en heiliging moeten niet met elkaar vermengd worden.

Hij legt natuurlijk ook sterke accenten op het gestorven en dood zijn voor de wet. De wet kan op geen enkele manier meer beschuldigen. Gaat men onderhandelen met de wet, dan doet men afbreuk aan Christus en Zijn werk. Hij gebruikt enkele opmerkelijke beelden: het dochtertje van Jairus is van haar (doods)bed verlost, maar ze gebruikt het bed nog wel om erop te rusten en te slapen.

 

 

21  Ik doe de genade Gods niet te niet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven.

 

070309

De Sofisten leren dat de natuur ongeschonden is gebleven; bekend vanuit HB;

Luther spreekt hier van twee rijken. Rome wil de wet eer aandoen. Luther erkent dat voor het maatschappelijke, het politieke, maar niet voor het geestelijke (rijk); hier de twee rijken.

Ook de werken "congruo en condigno” komen steeds terug, zo ook hier.

Hij stelt zich opnieuw teweer tegen de gedachte dat Christus een nieuwe Wetgever is (186).

 

 

Hoofdstuk 3

O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?

 

Luther meent dat domheid inderdaad een eigenschap was van de Galaten, zoals luiheid dat was bij de Cretensers; Duiters noemt hij nieuwsgierig.

 

090309

Hier weidt Luther uit over het verschijnsel van betovering. Bij Makarios’verhaal had de duivel de uitwendige zinnen betoverd. Hij doet he bij de Galaten en bij bijvoorbeeld de Sacramentariers (o.a. Zwingli!!) door betovering Van de geestelijke en innerlijke vermogens.

Hij verklaart de woorden "oner u gekruist zijnde” met betrekking tot het verloochenen door de Galaten van Christus.

 

2  Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?

3  Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees?

4  Hebt gij zoveel tevergeefs geleden? Indien maar ook tevergeefs!

5  Die u dan den Geest verleent, en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?

 

170309

Luther ziet in de Roomse monnikken en andere gebruiken een begeerte om de genade te vedienen. Men eert geen dienende Zaligmaker, maar een Christus Die gediend moet worden.

In het vervolg een wat te uitvoerige en omslachtige voorstelling van de aken die reeds meermalen gezegd zijn.

Tenslotte gaat hij fel in tegen de Saqkramentariërs, onder wie hij ook mensen als Zwingli enz. rekent.

 

6 ¶  Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend;

7  Zo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.

8  En de Schrift, te voren ziende, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden.

9  Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham.

 

180309                                    blz. 240-26                  

Abraham geloofde en dat geloof is hem tot erechtighei gerekend.  Luther denkt dat deze toerekening het geloof volmaakt heeft. Het is ook anders op te vatten? Het geloof ontvangt persoonlijk en bevidlijk de toerekening van God. De bevindig volgt op het geloof.

Op blz. 245 een heldere uiteenzetting over heteer geven aan God. De Sofisten menen dat God een wrekend Rechter is, Die vezoend moet worden; zij miskennen dat God barmhartig is. Zij ontkennen ook het werk van Christus. Het gaat hier dus over het Godsbeeld.

Op blz. 149 de bekende gedachte an Luther: "Dus is een christen tegelijk rechtvaardig en een zondaar, een vriend en een vijand van God”. Onderaan dezepagina nadert Luther heel duidelijk de gedachte, door Kohlbrugge breed uitgewerkt, dat de christen zondaar is en blijft.

De vertaler geeft op blz. 257 weer dat Cromwell de Hollanders vanwege hun ergerlijke wandel gedoopte heidenen noemde.

Dan de gedachte dat Abraham gerechtvaardigd werd voordat de wet gekomen was (deze kwam 430 jaar later) en voordat hij besneden werd.

 

 

10  Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

 

230309

Luther maakt onderscheid tussen de werkende Abraham en de gelovige Abraham. De Joden c.s. beroepen zich op de eerste, Luther houdt zich aan de tweede.

Hij maakt eveneens onderscheid tussen Christus als Zaligmaker en Christus als Wetgever. Rome erkent slechts de tweede, Luther benadrukt de gestalte van de eerste.

Verder maakt Luther telkens en telkens onderscheid tussen de natuurlijke burgerlijke wet, die we allen doen moeten en de geestelijke wet, die we juist niet moeten doen. Dat is altijd weer moeilijk uit te leggen.

Maar er staat toch dat de daders der wet voor God gerechtvaardigd worden? Deze daders zijn eerst door het geloof tot Christus gekomen en vandaaruit willen zij de wet gaan uitwerken. Hij noemt de sofisten stomme ezels en de Paus de antichrist (277).

 

11  En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

12  Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.

13  Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.

 

260309

Als in de Schrift gesproken wordt van het doen, dan wordt hiermee, aldus Luther, bedoeld een gelovig doen. Dat kan een goede verklaring dienen.

Verder bestrijdt Luther met alle kracht het gevormde geloof (fides formata: geloof met de liefde in zich, vlg. Rome). Het gaat om het naakte en kale geloof.

De liefde is de vervulling der wet; de wet is niet uit het geloof. Dus is de liefde niet terzake als we spreken over het geloof.

Ddat Christus een vloek geworden is, is Hij niet geworden voor Zichzelf, maar voor ons. Rome meent dat Paulus hier niet in ernste gesproken kan hebben (vers 13). Vanuit de toerkening kan Luther zelfs zeggen dat Christus de allergrootste Strafschuldige stond te worden, een doodslager, overspeler, dief, heiligschenner, lasteraar, zodat er nooit groter zondaar ter wereld geweest is.

 

14  Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de

belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof.

15  Broeders, ik spreek naar den mens: zelfs eens mensen verbond, dat bevestigd is, doet niemand te niet, of niemand doet daartoe.

 

270309

De bekende uitdrukkingen van Luther vinden we hier: Hij noemt Christuseen vloek, een zondaar der zondaren. Tot zonde gemaakt. Het is nodig dat onze zonde de eigen zonde van Christus wordt (301).

De Lutherse belijdenis vinden we op blz. 304: vroegere, tegenwoordige en toekomstige zonden heeft Christus gedragen.

Nu is in Christus niet allee vloek en zonde, maar ook gerechtigheid en Goddelijke volheid (tegen Arius) en dat laatste behaalt de overwinning op de vloek. Hij bestrijdt Arius die de gehele kracht van het evangelie wegneemt.

Voor Luther is het artikel van de rechtvaardigmaking het fundament des geloofs (306).

De wisseling met Christus staat helder op blz. 308: Hij nam onze zondige persoon op Zich en schonk ons Zijn onschuldige persoon.  Blz. 317: Ik ben Uw zonde, uw hel, Gij zijt mijn Gerechtigheid, mijn  Leven.

Duscotus wordt bestreden die zegt: als een mens zichzelf kan liefhebben en dat doet hij dan kan hij zeker het hogere, namelijk God liefhebben.

 

 

16  Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van een: En uw zade; hetwelk is Christus.

17  En dit zeg ik: Het verbond, dat te voren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis te niet te doen.

18  Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven.

19 ¶  Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het zaad zou gekomen zijn, dien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des Middelaars.

 

010409

Prachtig gedeelte. Het gaat vorL OVER DE 430 JAAR; na die tijd kwam de belofte; deze kwam dus veel te laat. Zo kan een gelovige ook tot de wet zeggen: ge komt 430 jaar te vroeg; wacht nog 430 jaar (328).

Verder waarschuwt Luther tegen de vermenging van wet een evangelie. Op die manier wordt het evangelie louter en alleen wet.

Maar bij vers 19 komt Luther ook in het geweer tegen de Wederdopers (honden en varkens (332). Zijdelings de gedachte: een vrouw mag geen manskleren aantrekken; omgekeerd mag het ook niet.

Dan is er een tweeerlei gebruik van de wet: een burgerlijk gebruik, waarin de wet haar nut bewijst. Een theologisch gebruik, waarin de wet de zonde vermeerdert.

Zeer krachtige taal:Hij noemt de inbeelding van eigengerechtigheid dit "monster en woedend beest”.

Luther spreekt over de hamer des doods, de donder der hel en de bliksem der Goddelijke gramschap (336); zo kmomt de wet tot de mens. Alhoewel het volk zich geheiligd had, deze uitwendige heiliging nam de vrees des doods niet weg; het baatte hen niets.

Luther spreekt ook uit (338) dat na zijn dood het licht van het evangelie wel weer snel zal uitgedoofd zijn. Op blz. 339 spreekt hij weer over de Wederdopers en andere vijanden (Arianen en zij die de consubstantiatie loochenen).

Onderaan blz. 340 geeft hij ook blijkt te weten dat de wet ook de zonde oproept en bewerkt.

 

20  En de Middelaar is niet Middelaar van een, maar God is een.

21  Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn.

22  Maar de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden.

 

020409

Luther geeft in dit gedeelte heel duidelijk aan wat de wet bewerkt in een mensenhart. De wet ontdekt de zonde, bewerkt de zonde, roept haat en vijandschap op tegen God (341, 350).

Verder legt hij uit dat de wet beperkt van duur is (vers 19), namelijk tot op de tijd van Christus. Maar ook geldt dit in het persoonlijke leven, namelijk totdat de ziel komt tot het geloof in Christus. Al gaat dat maar zo gemakkelijk niet, zegt Luther (344).

Het volk kon de wet niete ens aanhoren bij de Sinai, hoe zouden zij deze dan kunnen doen? Mozes was verder een Middelaar met een deksel. Christus is de ware Middelaar, die niet Middelaar is van een, maar van twee partijen.

 

 

23  Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden.

24  Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden.

25  Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester.

26  Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus.

 

 

27  Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.

28  Daarin is noch Jood noch Griek; daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt een in Christus Jezus.

29  En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.

 

 

060409

Niet meer onder de tuchtmeester? Luther onderstreept het, maar hij ziet vanwege de macht en de blijvende invloed van het vlees de noodzaak dat de wet b lijft om ons dagelijks te vernederen en zo tot Christus te drijven. Die gedachte vinden we hier in dit gedeelte sterk en herhaaldelijk uitgedrukt.

 

 

HOOFDSTUK 4

 

 

1 ¶  Doch ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles;

2  Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader te voren gesteld.

3  Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld.

4  Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet;

5  Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.

6  En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!

 

230409

Vooral vers 6 beherst de gedachten van Luther. Hij gaat veelvuldig (blz. 412,413 bijvoorbeeld) in op aanvechtingen en benauwdheden. Hij schrijft deze geheel en al aan de wet toe. De wet heeft daartoe geen recht meer omdat Christus onder de wet is gekomen en geworden, ook daaonder is veroordeeld.

Rome doet niet anders dan juist de benauwdheden in stand houden. Een mens, zegt Rome, kan niet anders dan twijfelen. Daardoor eert men de wet en onteert men Christus in Zijn verdienste. Wij moeten ons dit onderwijs van Luther wel ter harte nemen. De twijfel niet in bescherming nemen, maar staan naar en aandringen op zekerheid, vanuit Christus, vanuit de Heilige Geest Die is uitgezonden in onze harten.

 

7  Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam van God door Christus.

8 ¶  Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden zijn;

9  En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen?

 

040509

De wet leert niet roepen "Abb, Vader’; in tegendeel, deze lijkt God voor te stellen  als een rwede tyran, ee Rechter, een beul. Dat is waar. Luther noemt in dit deel de paus de antichrist (441); zelfs beticht hij hen die hem zeer verwant zijn (misschien ook Calvijn) ervan dat zij de waarheid ernstig aantasten.

Luther meent ook, wat hij meermalen zegt, dat in ieder geval na zijn dood er zullen opstaan, die weer zullen terugvoeren tot de wet.

Op blz. 438v tekent hij heel helder en duidelijk, dat het leven nder de wet nog veel ellendiger is als het even der heideen, die Hod niet kennen. De wet voert verder in het moeras en van God af.

 

10  Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren.

11  Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb.

12 ¶  Weest gij als ik, want ook ik ben als gij; broeders, ik bid u; gij hebt mij geen ongelijk gedaan.

13  En gij weet, dat ik u door zwakheid des vleses het Evangelie de eerste maal verkondigd heb;

14  En mijn verzoeking, die in mijn vlees geschiedde, hebt gij niet veracht noch verfoeid; maar gij naamt mij aan als een engel Gods, ja, als Christus Jezus.

15  Welke was dan uw gelukachting? Want ik geef u getuigenis, dat gij, zo het mogelijk ware, uw ogen zoudt uitgegraven, en mij gegeven hebben.

 

050509

Luther geeft ook hier weer, zoals meermalen zijn visie op de wet aan. Deze wet wordt te meer gevaarlijk, als we daardoor zoeken gerechtvaadigd te worden. De wet heeft echter wel nut en dan noemt hij twee dingen: 1. in burgerlijke zaken voor de politieke orde in het maatschappelijke leven; 2. als ontdekkend orgaan dat heendrijft tot Christus (paedagoog).

Hij noemt dan merkwaardigerwijs niet dat de wet in de heiliging gegeven is als een leefregel.

In deze woorden komt Paulus milder en vriendelijker en lieflijker naar de Galaten toe. Dat wil Luther zeker overnemen, al komt er dan niet zo veel uit. Wel spreekt hij zijn achting en onderworpenheid aan de paus meermalen uit, als de paus maar niet zo’n verkeerde en antichristelijke leer zou leren.

 

 

16  Ben ik dan uw vijand geworden, u de waarheid zeggende?

17 ¶  Zij ijveren niet recht over u; maar zij willen ons uitsluiten, opdat gij over hen zoudt ijveren.

18  Doch in het goede te allen tijd te ijveren is goed, en niet alleenlijk, als ik bij u tegenwoordig ben;

19 ¶  Mijn kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge.

20  Doch ik wilde, dat ik nu tegenwoordig bij u ware, en mijn stem mocht veranderen; want ik ben in twijfel over u.

21 ¶  Zegt mij, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet?

22  Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, een uit de dienstmaagd, en een uit de vrije.

23  Maar gene, die uit de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis;

24  Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben; want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sina, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar;

25  Want dit, namelijk Agar, is Sina, een berg in Arabie, en komt overeen met Jeruzalem, dat nu is, en dienstbaar is is met haar kinderen.

26  Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder.

27  Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan dergene, die den man heeft.

28  Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was.

29  Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene, die naar den Geest geboren was, alzo ook nu.

 

090509

Ook Luther kent het onderscheid tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke beloften. De voorwaardelijke zijn volgens hem de beloften van de wet en de onvoorwaardelijke die van het NT, van het evangelie.

Luther benadrukt ook meemalen dat het zeer moeilijk is in de bestrijdingen en aanvechtingen te steunen op Christus alleen, en niet ook op de wet.

 

30  Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije.

31  Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.

 

1 ¶  Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.

2  Ziet, ik Paulus zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn.

3  En ik betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen.

 

190509

Luther zegt enkele heel opmerkelijke dingen, vooral n.a.v. de eerste verzen van hoofdstuk 6. Op blz. 505 zegt hij dat dat de werkers der wet zeer juist martelaren van de duivel genoemd. "omdat zij met veel groter inspanning en moeite de hel verkrijgen, dat de martelaars van Christus de hemel”.

Op blz. 508 spreekt hij helder over de aanvechtingen in het geweten van Gods kinderen. De hier besproken vrijheid bestaat namelijk in het geweten.

Dan blz. 510: "Daarom is het volkomen waar dat zij die de wet doen, haar niet doen. Immers, hoe meer de mensen zich inspannen om aan de wet te voldoen, des te meer overtreden zij haar”. Zie ook b lz. 511. Ltuther heeft dit door ondervinding bij zichzerlf en bij anderen in het klooster geleerd. 

 

 

 

 

 

4  Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen.

5  Want wij verwachten door den Geest, uit het geloof, de hoop der rechtvaardigheid.

6  Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende.

7  Gij liept wel; wie heeft u verhinderd der waarheid niet gehoorzaam te zijn?

8  Dit gevoelen is niet uit Hem, Die u roept.

 

230509

Enkele uitspraken: Als iemand niet gevoelt dat hij gerechtigheid heeft, zegt Luther: Ge moet niet gevoelen, maar geloven (blz. 524).

Het viel me op dat Luther zijn geloof en hoop niet bouwt op teksten die met kracht i het hart komen, maar dat hij telkens midden in de zwaarste aanvechtingen zich oefent om vast te houden aan de genade in  Christus; niet leven uit de wet, maar laat de wet uitdrijven tot Christus. Zeer te overwegen.

 

9  Een weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg.

10  Ik vertrouw van u in den Heere, dat gij niet anders zult gevoelen; maar die u ontroert, zal het oordeel dragen, wie hij ook zij.

11  Maar ik, broeders! Indien ik nog de besnijdenis predik, waarom word ik nog vervolgd? Zo is dan de ergernis des kruises vernietigd.

 

040609

Luther spreekt hier over een verzoeking die ik zelf ook goed ken. Christus wordt dan voorgesteld als Wreker van de goddelozen, zoals de Farizeeen. Hij zegt hierop dat Christus als Geschenk wordt aangeboden en als ik Hem zo aanneem, dan heb ik Hem met alle volkomen weldaden die Hij meebrengt.

Verder handelt hioj hier hard en eigenzinnig tegenover degenen die hij Sacramentariers noemt. Hij bedoelt daarmee de Gereformeerden. In verband met een weinig zuurdesem dat het gehele deeg verzuurt.

 

12  Och, of zij ook afgesneden werden, die u onrustig maken!

13 ¶  Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders, alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees; maar dient elkander door de liefde.

14  Want de gehele wet wordt in een woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben, gelijk uzelven.

 

080609

Luther, sprekend over het gebod der liefde, handelt ook hier tegen de plichtenleer van Rome. Ze hebben geen liefde, maar verliezsen zich in uiterlijkheden.

Verder lijkt Luther te neigen naar het standpunt van de Antinomianen, die menen dat de wt niet meer geldig is in Christus. Luther is in ieder geval op dit terrein niet in zijn kracht.

Ook binnen de eigen gemeenten ontdekt Luther een gebrek aan deze liefde; de mensen zijn laks en lauw geworden.

 

15  Maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe, dat gij van elkander niet verteerd wordt.

16  En ik zeg: Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.

17  Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet.

 

090609

De Sofisten denken hun gelijk te halen, want, zo zerggen zij, u ziet hier dat de wet telt en dat de liefde, waarop Rome in het kader van de werken zoveel nadruk legt, toch aan bod komt.

Terecht wijst Luther erop, dat deze liefde eerst van God uitgaat in Christus en dat van Hem uit deze liefde in de mens wordt gewerkt.

Onder het vlees met zijn werken verstaat Rome vooral de wllust. Daarover spreekt Luther heel openhartig.

 

 

18  Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet.

19  De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid,

 

100609

Luther spreekt in dit gedeelte over zijn eigen geestelijke strijd. Hij ontleent troost aan het feit dat het vlees begeert tegen e Geest. Verder meent hij dat wellust en zonde is van de jeugd, hoogmoed die van de middelbare leeftijd en gierigheid die van de ouden.

 

20  Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen,

21  Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke; van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beerven.

 

220609

Luther gaat in op de vraag wie de echte heiligen zijn; verder pikt hij de afgoderij eruit om hiermee Rome aan te duiden;

 

22  Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.

23  Tegen de zodanigen is de wet niet.

24  Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden.

25  Indien wij door den Geest leven, zo laat ons ook door den Geest wandelen.

26  Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende.

 

060709

Luther geeft te kennen dat hij door vrijwel iedereen gesmaad wordt; verder scheert hij Roomsen en Sakramentariërs over een kam.

 

1 ¶  Broeders, indien ook een mens vervallen ware door enige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt den zodanige te recht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt.

 

Ook een tekst als deze wordt geheel betrokken op de eigen controverse met Rome.

 

2  Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.

3  Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed.

4  Maar een iegelijk beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem hebben, en niet aan een anderen.

5  Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen.

6  En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene, die hem onderwijst.

7  Dwaalt niet; God laat Zich niet bespotten; want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.

8  Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien.

9  Doch laat ons, goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen.

10  Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs.