HOOFDSTUK X   DE MIDDELEN DER GENADE

Pargr. 56 HET WOORD ALS GENADE-MIDDEL

519
De Mystiek acht deze overbodig. Zij leeft van het inwendig woord of het inwendig licht.
Dit Mysticisme verwant met het Socinianisme, het Rationalisme, het Remonstrantisme <<!!

Het Romanisme bindt de genade absoluut aan de middelen, m.n. de sacramenten.
Het sacrament werkt ex opere operato. Het geloof heeft bij Rome niet zozeer het Woord nodig (slechts praeparatoire betekenis).
De Reformatie ziet de verhouding Schrift-Kerk anders dan Rome.

Argumenten van het Mysticisme, dat alle middelen verwerpt:
het Woord blijft vaak zonder zegen; kinderen kunnen zonder het Woord wedergeboren zijn.

De Luthersen bonden, uit reactie hiertegen, weer sterk aan de middelen.
Zij binden de wedergeboorte aan de doop. Verwant met Rome.

De Gereformeerden zien in Woord en Sacrament de gewone middelen, waardoor de Heere werkt. 
HB: zij lopen gevaar de middelen overbodig te achten. Vanwege neiging tot mystiek (PR)?
 
520
Voornaamste middel: WOORD GODS.
Het Woord is breder dan het sacrament, dat alleen binnen de gemeente werkt.
We vatten het Woord, in eigenlijke zin, op als: het gepredikte Woord.
Men mag onderscheiden tussen Woord Gods en Schrift. Het Woord is breder, meer omvattend.

Men onderscheidt het Woord in Wet en Evangelie.
Christus handhaafde de Wet. Hij heft deze zeker niet op (Rom.3,31). Gaf een diepere, geestelijke dimensie aan de Wet. Christus is tevens het einde der Wet. 

Paulus bedoelt met Thora altijd de gehele wet, met inbegrip van de ceremoniële wet.
Deze wet is krachteloos door het vlees. Zie teksten.
In de Hebreen-brief verstaan we onder de wet de onvolkomen OT-ische schaduwdienst.

521
Het Antinomisme (in versch. vormen van Gnosticisme, Manicheisme, Anabaptisme enz) acht het OT van een lagere God afkomstig.
Het Nomisme (Pelagianisme, Semi-Pelagianisme, Romanisme, Socinianisme, Rationalisme) wist het onderscheid tussen Wet en Evangelie uit.

Met kan Wet en Evangelie laten samenvallen met O en NT. Beter: Wet en Evangelie zijn twee openbaringen Gods. 
Het is als eis en gave, bevel en belofte, zonde en genade.

De vraag is gesteld:
Is prediking van geloof en bekering nu eis der wet, of behoort dit tot het Evangelie?
Het eerste werd geleerd door Voetius, Witsius, Coccejus.
Zeker eist de Wet geloof en bekering. Toch zijn geloof en bekering vruchten van het Evangelie. De Wet kan geen pistis en metanoia geven. Slechts poenitentia.

Drieërlei usus der Wet:
Usus politicus, usus paedagogicus (kennis der zonde) en usus didacticus (regel des levens).

522
Nog een omstreden zaak: verhouding Woord-Geest.
Het Nomisme, Pelagianisme, enz. heeft genoeg aan de uitwendige roeping. 
Het Antinomisme verwerpt niet alleen het OT, maar verzet zich tegen elk middel.
Vlg. hen gaat het inwendige Woord vooraf aan het uitwendige. Zo vooral ook Anabaptisme, dat weer verwant is aan het Pantheisme.

De Reformatie stelde de noodzaak van Woord en Geest beide. 
De Luthersen stelden dat de Geest werkt per verbum (dus inhaerent met het Woord).
De Gereformeerden spraken van cum verbo (subjectieve werking in het hart bij het Woord).
Bij de Luthersen is de Geest onafscheidelijk van het Woord.
Het Woord is zeker krachtig, heeft ook altijd kracht, ook in hen die verloren gaan.
Echter: het Woord heeft niet altijd dezelfde werking bij allen.
Vandaar: cum verbo!


 
 
 
 
Pargr. 57  DE SACRAMENTEN

523
De naam sacrament komt niet in de HS voor. De zaak wel. 
Hand.2,42 meldt iets daarvan. Meer daarover in 1 Cor. 11,1-14,40.
Men had waarschijnlijk tweemaal per zondag bijeenkomsten. Eén voor de lezing van de Schriften en de apost. brieven en één voor de agapè.
Men meende dat in die eerste tijd het Avondmaal niet onderscheiden werd van een gewone maaltijd.
Toch onderscheidt Paulus beide (1 Cor.11,20.21)

De tweede eeuw bracht verandering.
De viering van het HA kreeg nu een vaste plaats.
Het NT kent het woord mustèrion, aanduidend de wonderen en de daden Gods.
Later: wat geheimzinnig en onbegrijpelijk is. Vandaar: Sacramentum.

Lombardus (Sententiae) noemt 7 sacramenten. Het Concilie van Florence (1439) stelde er zeven vast. Product van de ME-se scholastiek.
Rome stelde vast:
1. De sacramenten zijn door Christus ingesteld; 
2. ze worden onderscheiden van die van het OT; 
3. ze zijn noodzakelijk voor de zaligheid; 
4. ze worden ex opere operato meegedeeld; 
5. onverschillig of de bedienaar in doodzonde verkeert; 
6. in geval van nood door leken te bedienen; 
7. non obicem ponere door de ontvanger; 
8. Doop, confirmatie en ordening verlenen een character indelebilis. 

524
Het onschriftuurlijk karakter blijkt als volgt:
1. Genade van het sacrament is gratia sanctificans: maakt deelachtig aan de Goddelijke natuur en verheft tot de bovennatuurlijke orde;
2. de band tussen Woord en Sacrament is hier geheel verbroken;
3. het geloof is niet ter zake (ex opere operato).

De Reformatie wijzigde in bovenstaande zin.
Voor de Reformatoren werd de sacramentsleer het grote Schibboleth.

Luthersen: res coelestis is in, met en onder het element verborgen.
Zwingli: Sacramenten zijn bewijzen des geloofs en herinneren aan de weldaden.
Calvijn: wel belijdenisacten, maar pas in de tweede plaats. Eerst: tekenen en zegelen van de beloften Gods. 
Toch blijven er bij Calvijn c.s. veel vragen over. 
Bijvoorbeeld: Is genade altijd met het sacrament gegeven en verbonden?
Gaat de uitdeling van de genade gepaard met de bediening van het teken?
De Wederdopers zien hier alleen symbolen.

525
Velen hadden bezwaar tegen de naam: sacrament, wijl niet voorkomend in de HS.
Het woord is niet verwerpelijk. 
Gereformeerden: Sacramenten zijn heilige, zichtbare tekenen en zegelen.
1. Door God ingesteld; Rome kan dat niet zeggen.
2. Het zijn tekenen; Luthersen spraken van actiones.
3. De daad Gods en de belijdenis der gelovigen worden verenigd. Calvijn brengt Luther en Zwingli bijeen.

526
Het sacrament bestaat uit twee delen: res coelestis en res terrestris. De zienlijke dingen verduidelijken de onzienlijke.
het teken verduidelijkt, het zegel is een waarmerk, vanwege allerlei bedrog in de wereld. 
Tekenen zijn niet alleen de elementen, maar ook de handelingen: besprenging, zegening, breking, uitdeling, aanname van het brood.

De materia interna is de gerechtigheid des geloofs, de vergeving der zonden, enz; uiteindelijk de volle, rijke Christus.

Reformatie: 
het sacrament geeft niets, wat het Woord al niet geeft. Sacramenten geven geen aparte genade, buiten het Woord om. Wel is de wijze verschillend. Oor en oog. Verder is het sacrament aan het Woord ondergeschikt (appendix bij het Woord). 

527
Het verband tussen het teken en de betekende zaak noemt men soms de unio sacramentalis.
HS noemt het teken en zegel. Ziedaar het verband. "Detrahe verbum et quid est aqua nisi aqua; accedit verbum ad elementum et fit sacramentum" (Augustinus).

Eenstemmig met Rome dat de genade meegedeeld wordt. Verschil loopt over het "hoe", de wijze.

528
De beide aanduidingen van Rome (non obicem ponere en het character indelebilis) worden door de Reformatie verworpen.

De Gereformeerden zeiden wel dat Christus objectief aan allen aangeboden wordt. Maar subjectief is de werking van de Heilige Geest nodig. 
> Er is veel twist gevoerd over het in- en uitwendig verbond bij het HA (Nadere Reformatie) <.
HB: Voor de gelovigen ingesteld. De vrucht is alleen voor de gelovigen. 

529
De reformatie kent twee sacramenten. Soms mede genoemd handoplegging (Calvijn) en absolutie (Luther).
Rome noemt er 7. De doop neemt schuld en straf weg; beginsel van de genade der heiligheid; donum superadditum hersteld.
Daarna confirmatie of vormsel. Men noemt hier Hand. 8,15; 19,6; Hebr. 6,2.
Daarna eucharistie; biecht; heilig oliesel; priesterwijding; huwelijk.

Deze sacramentsleer verkruimelt de genade. Het verhoogt de onzekerheid. Er is telkens iets nieuws nodig. Men kan weerstaan en verliezen.








 
 
 
Pargr. 58        DE DOOP

530
De doop is voorbereid door de besnijdenis. Deze kwam bij vele volkeren voor. 
Bij Israel: teken des verbonds. Belofte bevestigd. Betekent rechtvaardigmaking (gerechtigheid des geloofs, Rom.4,1) en heiligmaking (besnijdenis des harten, Deut.10,16).

Water had in de oudheid heiligende kracht (Eufraat, Indus,Ganges). Bij Israel kende men de proselietendoop.

De doop van Johannes sprak van onreinheid en van de belofte des verbonds. Johannes is voorloper van Christus; zijn doop: baptisma metanoias eis afesin amartiwn (Mark. 1,4).
Jezus nam deze doop over, onderging deze Zelf en gaf het bevel door aan de discipelen (Matth.28,19)!
Gereformeerden stellen de identiteit van de doop van Johannes en die van Jezus.
Er leefden wel bedenkingen bij Rome en de Anabaptisten. Leert bijv. Matth.3,1 eap. niet dat de doop van Johannes en de chr. doop tegenover elkaar staan als de water- en de vuurdoop? Antwoord: Nee, Johannes doelt hier op de Pinksterdag.
Zowel de doop van Johannes als de chr. doop staan tegenover de Geestesdoop (Hand.2).
Toch wordt de waterdoop in verband gebracht met de doop van Pinksteren, bijv. in Hand. 19,1-7 (discipelen te Efeze). Deze hadden niet de echte doop van Johannes ontvangen. Laat staan de doop met de Heilige Geest.

531
Matth.28,19 door velen als onecht beschouwd. Ten onrechte! Jezus werd Zelf gedoopt. Hij nam deze over. Later meer en meer toegepast (Hand.2,38; 8,12.13.16; 9,18; Rom.6,3-8; 1 Cor.1,13-17;Gal.3,27 eap).
Paulus wist zich weliswaar niet gezonden om te dopen; de prediking stond bij hem vooraan. Hij liet vooral anderen dopen (1 Cor.1,17). Opmerkelijk?

Welke formule?
In de eerste tijd: en onomati of eis to onoma Ihsou (Rom.6,3 enz). Duidt geen formule van dopen aan. Zie de uitdrukking: eis to onoma Moousès (1 Cor.1,13); eis hen sooma (1 Cor.12,13).
Deze term betekent: stellen in de gemeenschap van Jezus. Dopen eis to onoma tou patros > in gemeenschap stellen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Tav de Geestesdoop het volgende: De Heilige Geest is niet gebonden aan de doop (Hand.2,33; 10,44).
Soms komt de Heilige Geest zonder doop of dmv handoplegging.

De chr. doop bleef spreken van rechtvaardiging en heiliging. Glossolalie en profetie waren slechts tijdelijk (!?).
1 Petr.3,21: rechtvaardigmaking; Hebr.9,10: reiniging en rechtvaardigmaking. Paulus brengt in verband met heiliging (Rom.6,3-6).
In al deze teksten geen sprake van eigenlijke glossolalie en andere Geestesgaven.

532
In de oude chr. kerk kregen doop en avondmaal een mysterieus karakter. Allerlei symbolische handelingen. 
Magisch werkend genademiddel. Rome ziet in de doop: 1. character indelebilis; 2. kwijtschelding van alle straffen; 3. geestelijke vernieuwing en heiliging van de mens; 4. bovennatuurlijke deugden van geloof, hoop en liefde.

533
Luther behield hiervan: Doop bewerkt de wedergeboorte. Roomse gebruiken zoals exorcisme en peterschap bleven daar gelden. Doopwater wordt "ganz durchgöttet".

Gereformeerden anders:
Sacramenten, dus ook de doop, voor de gelovigen ingesteld tot versterking van het geloof. 
Dus, aldus HB, moest men aantonen, dat kinderen reeds voor de doop als gelovigen te beschouwen waren. 
De Gereformeerden beroepen zich voor het recht van de kinderdoop op de HS., m.n. op het genadeverbond.
Sommigen meenden dat de kinderen voor wedergeboren gehouden moesten worden (a Lasco, Ursinus, Voetius, Witsius); anderen stelden het voor, in of na de doop (Calvijn, Beza, Zanchius, Amesius). 
De laatste voorstelling kreeg de overhand.

Dus werd zodoende de doop losgemaakt van de wedergeboorte.
Men zag de doop als bevestiging van de objectieve beloften van het Evangelie of iets dergelijks. 

Met name ontstond strijd over de formulering: in Christus geheiligd.
Sommigen: inwendige vernieuwing door de Heilige Geest. Anderen: verklaring in verbondsmatige zin (teken van het uitwendig verbond).
Dr. Kuiper trachtte het objectief karakter van de doop vast te houden (?). 
Vlg hem: inlijving in het lichaam van Christus.

534
HS gaat uit van de bejaardendoop. Door Johannes en Jezus reeds gevolgd. 
Rome legt alles in het sacrament: ex opere operato. Geen subjectieve bepaling in de dopeling.
Reformatie: Doop deelt niets mee, hetgeen de dopeling niet reeds heeft vanwege het vertrouwen op het Woord Gods. 

Teken in de doop is het water.
Reeds in het OT belangrijke plaats daaraan toegekend: Ex.30,18-20; 40,30; Ezech.36,25;, Zach.13,1.
Geestelijke reiniging voorgesteld door besprenging met water.

Aanv. was de handeling: onderdompeling (Baptizein). Besprenging (superfusio) slechts bij zieken.
Tot 1311 komen onderdompeling en besprenging beide voor. Ook Calvijn achtte dit ondergeschikt. HB: Besprenging kan heel goed gelden. Vergelijk: besprenging met rein water (Ezech.36,25).
Besprenging kreeg ook de voorkeur vanwege de kinderdoop. HB: Men moet ruim besprengen.

535
De formule stond aanvankelijk niet vast.
Onze formule is opgekomen naar aanleiding van allerlei ketterij. Geldigheid hangt niet af van de letterlijke woorden.
Het doopformulier verklaart de weldaden van de doop: rechtvaardigmaking (Vader), wedergeboorte (Zoon) en gemeenschap (Heilige Geest).

Art. 15 NGB: erfzonde door de doop niet ganselijk tenietgedaan: dit ziet op het teken- en zegelkarakter. De mens blijft zondaar!

536
Velen verwerpen de kinderdoop.
1. Deze komt niet voor in de HS.
2. Kinderen hebben geen geloof en bekering (geen zekerheid daaromtrent).
Tot Tertulianus geen melding van de kinderdoop. Hij heeft zelfs bezwaren. Origines en Cyprianus spreken er instemmend over.
Augustinus verdedigt de kinderdoop op grond van de fides aliena (geloof van de ouders of de kerk).
Gereformeerden geven het verbond der genade als grond aan. Tegen de Anabaptisten, die stelden dat kinderen geen geloof konden hebben, stelden de Gereformeerden dat dit wel degelijk het geval kon zijn!

537
Tav de kinderdoop:
Niet vreemd dat deze in de HS niet voorkomt. De bejaardendoop was de oorspr. doop; de kinderdoop is afgeleid. 
De kinderdoop is wel gevolgtrekking en toepassing van de HS (Coll.2,11.12).
Coll.2: de Collossenzen waren heidenen, waren niet vleselijk, maar wel feitelijk besneden.
Dit had plaats in de besnijdenis van Christus (in Zijn sterven aan het kruis), toen zij in de doop van Christus begraven en opgewekt werden.
De HS kent heel sterk de verbondsidee. 
Sterke gemeenschap in de HS geleerd tussen ouders en kinderen. Zie teksten!
Jezus ontving ook m.n. de kinderen.

In het NT kwam de ekklesia in plaats van de kahaal. De gemeente is een lichaam, een organisme. 
Vaak wordt niet alleen de persoon, maar ook zijn huis genoemd (Zacheus, stokbewaarder, Lydia).
Hand.2,39 is van belang: de belofte van het NT is voor de gelovigen en hun zaad.
In 1 Cor.7,14 wordt gesteld dat de kinderen heilig zijn vanwege het geloof van een der ouders. Hier is een objectieve heiligheid bedoeld.
De genade in het NT is overvloediger: dus kinderen kunnen heel wel wedergeboren zijn. Zij kunnen het geloofsvermogen reeds bezitten.

538
De doop is niet volstrekt noodzakelijk tot zaligheid.
Bediening moet plaats vinden in de gemeente. Liefst kort na de geboorte. 
Synode van Carthago (252) olv Cyprianus: zo spoedig mogelijk. 
De Gereformeerde doopsopvatting is ruim, ook tav vondelingen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
§ 59  HET AVONDMAAL

539

Pascha was offermaaltijd. Deelnemers traden in een verbond met God. 
Pascha is eerst sacrificium, later sacramentum. Later door de Levieten in de tempel geslacht. 
Dus eerst offer, daarna maaltijd.

NT kent aan het pascha grote betekenis toe: verlossing uit het diensthuis der zonde. 
Op donderdag 14 Nissan hield Jezus met Zijn discipelen het pascha, op vrijdag is Hij gestorven en op zondag stond Hij op. 
Het Avondmaal verloor het karakter van sacrficium geheel.

540

Velen bestrijden dat Jezus het HA heeft ingesteld. Bij Mattheus en Markus ontbreken de woorden: Doe dat tot Mijn gedachtenis!
Deze woorden komen slechts voor in 1 Cor.11,24.25 en Luk.22,19.
Toch pleit alles voor de waarheid van Luk.22,19. Direct na Jezus' dood komt het Avondmaal reeds voor in de gemeente (1 Cor.11,23). 

Andere vraag: Hoe heeft Christus het Avondmaal ingesteld en met welke bedoeling?
Hij heeft het ingesteld naar aanleiding van het pascha. Hij deed het nadat het paaslam was gegeten (Luk.22,20), vastgehecht aan het OT-isch verbond. 
Waarschijnlijk gebruikte Jezus geen vaststaande, onveranderlijke formule.
Nu geworden tot een nieuw verbond. Geeft brood en wijn en doet deze nuttigen. 
Spitta bracht hiertegen in dat het eten van een dood lichaam en het drinken van bloed voor de Joden een onverdraaglijke gedachte was. Gaf inderdaad ergernis (Joh.6,52.60). HA is meer dan een herinnering (1 Cor.10,16).

541

Aanvankelijk was het Avondmaal verbonden met de agapè. In de 2e eeuw kwam de scheiding op tussen agapè en eucharistia. Tweede deel van de dienst: HA. Vandaar kreeg het een mysterion(sacramentum)-karakter (ite,ite). 
De offeridee kwam op.
Meegebrachte gaven bij de agapè werden als offers gezien. gaven noemde men: prosforai, thusiai. 
Daarna en daardoor werden ook de elementen van het Avondmaal opgevat als offeranden. In die tijd nog slechts gezien als dankoffer.
De plaats van de priester (OT-isch) kreeg hier nadere accentuering.
Origines kende nog de symbolische opvatting. 
Chrysostomos sprak de realistische gedachte van de metabolè uit (transformatio).
Augustinus kende de dwaalleer nog niet (crede et manducasti). Hij ziet dus ook het geloof nog als noodzakelijk. 
In de 12e eeuw komt het woord transsubstantiatie voor. De consecratie bewerkt de verandering. De accidentia (vorm, smaak, kleur, reuk en voedende kracht) blijven, maar de substantie is geheel veranderd.

Dus is de eucharistia bij Rome een sacrficium. Geheel identiek met de offerande aan het kruis.  Het is ook een zoenoffer. 
Het sacrament van de eucharistie bewaart voor doodzonden en scheldt de tijdelijke straffen kwijt. 

542

REFORMATIE verwierp de transsubstantiatie en het misoffer, evenals de asservatio, de adoratio en de circumgestio; ook de kelk-onthouding en de latijnse taal.

Luther: in, met en onder de tekenen is Christus aanwezig, gelijk Goddelijke natuur in de menselijke en warmte in ijzer aanwezig is.  Ook de ongelovigen ontvangen Christus, maar tot hun verderf.

Zwingli: is = betekent,vgl. Joh.15,1 en 10,9. Wel aanwezigheid, maar slechts door het geloof. 
Bekende twist tussen Luther en Zwingli (Marburg). Bucer en Melanchton bemiddelden tevergeefs. 

Calvijn nam tussenstandpunt in. Stond aan Zwingli's kant: geen manducatio oralis. 
Stond tgo. Zwingli: niet alleen belijdenis-acte; Christus is wezenlijk en waarachtig aanwezig in het HA. Gemeenschap aan de weldaden en aan de persoon van Christus. 
Soms wel onduidelijke uitspraken!

Later (in Frankrijk): veruitwendiging van het HA. Het betekent dan slechts geloven en aannemen. 
Bestemd voor allen die onergerlijk leefden. Later zo ook Remonstranten en Socinianen. 
De Engelse kerk ging meer en meer de RK visie overnemen. 

543

Bijbelse termen: deipnon Kuriakon (1 Cor.11,20), trapeza Kuriou (1 Cor.10,21), klasis artou (hand.2,42;20,7) pothrion tou  Kuriou (1 Cor.11,27), pothrion ths  eulogias (1 Cor.10,16).
Later nog andere namen:
Luther: sacramentum altaris. Protestanten: sacra coena of coena domini.

HA is naar de Schrift een wezenlijke maaltijd. 
Blijkt uit het feit, dat Christus de Gastheer is, uit de spijs en drank enz. Mag niet door leken bediend worden (Matth.28,19). Maaltijd-karakter blijkt ook uit de instelling nav het pascha. 
Calvijn achtte viering eens per maand wenselijk; Gereformeerden spreken niet van altaar, maar van tafel. 
Het eigenlijke heiligdom, tempel en altaar, is in de hemel (Gal.4,26; Hebr.6,20; 9,12). 

544

Morele en rationalistische betekenis van Zwingli: belijdenis-acte of gedachtenis-maaltijd. 
Maar het HA is meer! Christus biedt Zichzelf aan. Doch geen physische of locale aanwezigheid van Christus. Aanwezig op geestelijke wijze. 
Eten met de mond des geloofs. Este heeft signifcatieve betekenis. 
Vervolgens staat er ook niet: deze wijn, maar deze drinkbeker. Jezus zat lichamelijk aan, terwijl Hij zei: touto esti sooma mou. Kàn geen letterlijke betekenis hebben. 
Bovendien kan niemand het nut van de manducatio oralis aantonen. 


545

Rome onthoudt sedert het concilie van Constanz (1415) de kelk aan de leken. Waarom? 
Sommigen hadden bezwaar tegen wijn, anderen tegen de beker voor allen (besmetting). 
In feite is transsubstantiatie: de kerk is de middelares ter zaligheid, de zich op aarde realiserende godmens. Hebreen wijst echter op het eenmalige offer van Christus. 

546

Gereformeerden ontwikkelden de juiste leer. De handelingen zijn ook van belang. Christus bijv. zegent de spijzen, dwz Hij dankt God voor de gaven. Breken ook van belang (Hand.2,42): overgave in de dood.
Er wordt ook nog op het volgende gewezen: in de doop zijn we passief, in het Avondmaal meer actief.

547

HA voor de gelovige ingesteld. Ook kinderen? Na kinderdoop kregen soms gedoopte kinderen direct het Avondmaal. Magische opvatting (Gr.orth).
Hebben kinderen toegang? Soms meent men vanuit hun wedergeboorte het zo te kunnen stellen. 
Toch:1. verschil tussen pascha en besnijdenis; 2. HA veronderstelt bewust, handelend optreden; 3. aannemen wordt verondersteld; 4. denk ook aan de zelfbeproeving.

Bij de Gereformeerden kwam de openbare belijdenis op. Soms al op 14-jarige leeftijd. Zo à Lasco.