Pargr. 49 ROEPING EN WEDERGEBOORTE


433

Roeping is tweeërlei:


vocatio realis (reële roeping): door natuur en geschiedenis; ook door omgeving, leiding en ervaringen.

Deze heeft tot middel de wet en vraagt gehoorzaamheid; is echter ongenoegzaam tot zaligheid.


vocatio verbalis (roeping door het Woord): dmv het Evangelie; vraagt geloof aan het Evangelie; komt tot allen (Matth.28,19; Joh.3,16; Hand.5,3; 7,51; 1 Tim.2,4).

Velen, die niet kwamen, werden toch echt geroepen (Matth.22,14; Luk.14,16-18);

zij verwierpen het Evangelie! (Joh.3,36;Hand.13,46; 2 Thess.1,8);

zij zondigden in ongeloof (Matth.10,15; 11,22; Joh.3,36; 16,8.9; 2 Thess.1,8; 1 Joh.5,10).


De Universalisten menen dat de Gereformeerden geen algemeen aanbod kunnen leren. Toch wordt het duidelijk door de meesten geleerd.


Sommigen: de wet komt tot allen, het Evangelie alleen tot verootmoedigden (Steenblok ?).

Anderen: allen sufficienter, de uitverkorenen efficaciter;

Of: Evangelie komt tot allen op conditie van geloof en bekering;

Ook (nadering tot Universalisten): tweeërlei besluit >> 1e: voor allen is voldaan (salvable state); 2e: toepassing tot sommigen (dus mogelijkheid en werkelijkheid).


434

Bijna allen leren een algemeen aanbod van genade. Terecht, want:

1. De HS beveelt het! Prediking aan allen en particuliere uitkomst kunnen wij niet rijmen.

Dit is ook niet onze, maar Gods zaak; het Evangelie wordt niet gebracht aan verkorenen of verworpenen, maar aan zondaren.

2. Prediking luidt niet: Christus is in uw plaats gestorven; uw zonden zijn verzoend! Universalisten kunnen dit ook niet staande houden.

Zij stellen Christus niet voor als een volkomen Zaligmaker !!!

3. Gods aanbieding is ernstig en oprecht gemeend; Hij zegt daarin niet wat Hij doen zal, maar wat wij doen moeten.

4. De prediking is dus ook niet ijdel, hetgeen men zou kunnen menen.

5. De roeping heeft ook nut voor hen die in ongeloof blijven; zij genieten allerlei zegeningen (Hebr. 6,4-6).

6. Het doel is ook niet onze zaligheid alleen, maar primair Gods eer!

7. De roeping bewaart de mensheid voor totale goddeloosheid.

8. De roeping schenkt ook gratia praeparans: voorbereiding voor de komst van Christus. Geen voorbereiding als verdienste (meritum de congruo), maar als de weg waarin.

Zie Zacheus, 3000 op Pinksterdag (verslagenheid gewerkt), Saulus (valt ter aarde), de stokbewaarder (verlegenheid).


435

Hoe te verklaren dat de vocatio niet in allen dezelfde uitkomst heeft?


1. Sommigen wijten dit aan de wil van de mens. Ze leren geen onderscheid in de vocatio interna en externa; het ongeloof van de mens is het enige antwoord!

2. Bellarminus zocht middenweg: het hangt ervan af of de roeping op een geschikt moment komt (congruitas). De zonde ligt dan in de omstandigheid.

3. Augustinus, Thomas en Gereformeerden: het verschil ligt in de vocatio interna en externa (inwendige en uitwendige roeping).

Andere namen hiervoor: vocatio materialis en formalis; signi et beneplaciti; communis et singularis; universalis et specialis.

Gronden voor deze opvatting:

1. Alle mensen zijn van nature gelijk (Rom.3,9-19; 5,12; 9,21; 11,32; Ef.2,2.3; 1 Cor.2,14; Ef.4,18; Joh.3,3; 15,5).

2. De Heilige Geest moet op Pinksteren komen.

3. De verlossing wordt objectief en subjectief aan God toegeschreven. Bijvoorbeeld in de tekst: Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods! eap.

4. De daad Gods waardoor Hij deze verandering teweegbrengt, heet dikwijls wedergeboorte; dat is veel meer dan een suasio moralis.

5. De HS zegt van de ongelovigen, dat zij toch volkomen geroepen zijn (Jes.5,4 eap).


436

Een "wedergeboorte" reeds bij de Stoa, Pythagoras en de Mysteriëncultus geleerd.

Religionsgeschichtliche school gaf bekende verklaring (buitenBijbelse invloeden).

HB; Chr. gemeente staat daarentegen antithetisch tegenover de heidense invloeden !


437

Het woord komt niet voor in het OT, de gedachte echter wel!

Bijvoorbeeld: verdorvenheid des mensen (Gen.6,5; 8,21; Job.14,4; Ps.51,5);

besnijdenis des harten (Jes.54,13; 60,21; Jer.31,18; Ez.36,25).


NT:

Johannes de Doper en Christus heel duidelijk. Metanoia en andere woorden die duiden op een totale ommekeer (Lukas 15,24);

Het woord lezen we in Johannes 3. Verklaring in extenso op pag 3 HB.

Hier niet palingenesia, maar anagenesia (van boven)>> De Geest; het water wijst niet op de doop, maar op de reiniging!

 438

Zie ook Joh. 1,18; 1 Petrus 1;3; Titus 3,5;

Paulus gebruikt het woord zelden, maar de zaak komt wel bij hem voor.

Vooral de Johanneïsche geschriften gebruiken dit woord.


Dus allerlei aanduidingen: nieuw hart en een nieuwe geest; krachtdadige roeping; trekking des Vaders, geboorte uit God.


Drieërlei betekenis:

1. Beginsel van het nieuwe leven;

2. zedelijke vernieuwing van de mens (heilige wandel);

3. herstel van de gehele schepping.


439

Aanvankelijk nam de doop een centrale plaats in.

Rome: de priester deelt in de doop de gratia infusa (gratia justificans et sanctificans) mee.

Bevrijdt van schuld en straf, doodt de erfsmet.

Het is een qualitas divina, die gelijk staat aan het verloren donum superadditum, dat de mens Gode gelijkvormig maakt en de mens in staat stelt tot het doen van bovennatuurlijke goede werken.

Doop is dan ook noodzakelijk (nooddoop).

Door peccata mortalia kan men de doopgenade weer verliezen.


440

Anabaptisten verwierpen kerk en sacrament geheel.

Luther kwam weer tot een zekere Roomse opvatting. Bij Luthersen is de wedergeboorte van de kerk en de doop afhankelijk.


Reformatie:

Fide nos regenerari (Calvijn, boek III); geloof leidt tot wedergeboorte.

Maar hoe nu met de kinderen?

Hun doop soms gegrond op:

Geloof der ouders of geloof van de kerk; of op toekomstig geloof;

Ook wel op het verbond der genade; of op de genade van de Heilige Geest voor de doop (JohdD, Christus).

Bij Calvijn tenderen sommige uitdrukking in de richting van de wedergeboorte voorafgaande aan de doop, sommige andere weer niet.


De gedachte van een wedergeboorte voorafgaande aan de doop kwam op; in de regel ging het zo, stelde men, niet altijd.

Bij vroeggestorven kinderen wel; anderen betrokken het op de uitverkoren kinderen.

Velen vonden ook dit nog te ver gaan, vanwege een aanvankelijke tijd van een zondig leven.

Dus bepaalde men als volgt: de wedergeboorte kan plaats hebben voor, na of in de doop.


Later kwam de onderscheiding op tussen uitwendig en inwendig genadeverbond.

De doop is teken en zegel van het laatste. Verzekering van Gods liefde en genade.


441

De Aufklärung stelde in plaats van de wedergeboorte een zedelijke vernieuwing.

Kant, Fichte, Schelling en Hegel keerden enigszins tot de christelijke begrippen terug.

Kant leerde ook de Hang zum Bösen, maar daartegenover toch ook weer de Anlage zum Guten. Hij leerde de vrije daad van de wil.

Schleiermacher herstelde in de theologie het begrip van de wedergeboorte. Betekende volgens hem: opname van de mens in de levensgemeenschap met Christus.

Godsbewustzijn in ons wordt door Christus weer in ons opgebouwd. Pantheïstische invloeden.


442

In de eerste tijden stelde men de eis van bekering en geloof op de voorgrond. Zo deed men bijvoorbeeld op het zendingsveld.

Toen er gevestigde gemeenten ontstonden, werd dat anders. Hoe moest men de kinderen, die nog geen geloof en bekering toonden, bezien? Waren zij zonder geloof en bekering allen verloren, indien zij zouden sterven?

Hier kwam men tot de onderscheiding van wedergeboorte en bekering, in deze volgorde.

Nog een andere overweging: men vroeg zich af wat de diepste achtergrond was van geloof en bekering? Pelagius zocht dat in de vrije wil van de mens.

Augustinus stelde hier het feit van de wedergeboorte, als een Goddelijk begin.

Maar hoe wordt die wedergeboorte in kinderharten gewerkt, als zij nog geen onderscheiden kennis hebben?

Hier wezen Roomsen en Luthersen naar de doop. Deze brengt tot een inlijving in Christus. HB erkent dat de doop niet doen kan, wat alleen Woord en Geest doen kunnen.

De Gereformeerden hebben onderscheiden tussen wedergeboorte en geloof (bekering).

Calvijn en Beza baseerden de doop op het toekomstig geloof van de kinderen, of op dat der ouders. Maar men kwam hier van terug.

HB: Men ging eenparig leren dat de Heilige Geest de kinderen geschonken was, ook reeds bij de doop en dat Hij evengoed bij kinderen de wedergeboorte kon werken zonder hun wil en voor het geloof, zoals dat ook bij volwassenen het geval was .

Zo moeten de kinderen naar het oordeel der liefde als wedergeboren en uitverkoren beschouwd worden, totdat het tegendeel blijkt.

(HB gebruikt een omslachtig verhaal om de veronderstelde wedergeboorte bespreekbaar te maken)!


443

Over de natuur va de wedergeboorte.

De Indiërs leren de reïncarnatie der zielen. Heeft hier niets mee te maken.

De Joden verbinden het begrip met de proselieten.

Pelagius wilde van het begrip niet weten.

Joh. Camero (Montauban) zag de wedergeboorte als verlichting van het verstand; de wil volgt altijd het verstand. Onjuist. Dan is wedergeboorte slechts illuminatio.


444

Drieërlei betekenis van de wedergeboorte:

1. Wedergeboorte als bevrijding van het gevoel en de schuld en straf en vervulling met innerlijke vrede. Verdient geen aanbeveling; werkt verwarring met de justificatio in de hand.

2. Wedergeboorte in ruimere zin (Reformatie); vernieuwing van de mens als proces (mortificaio en vivificatio).

3. Wedergeboorte in engere zin: wording en ontstaan van het nieuwe leven. De HS heeft echter meer de bredere betekenis.


445

Onmiddellijke wedergeboorte?

Hoewel men de roeping door het Woord erkende, handhaafde men dit begrip toch, omdat de Remonstranten de wedergeboorte afhankelijk stelden van de toestemming van de mens.

Gereformeerden erkenden een rechtstreekse werking, zonder de toestemming van de wil van de mens.

Dit ook tegenover de school van Saumur, welke leerde dat de H. Geest inwerkt op het verstand van de mens, waarbij de wil het verstand altijd volgt.


Is de wedergeboorte onwederstandelijk?

Men kan zeker de H. Geest tegenstaan. Dat leerde bijvoorbeeld Rome.

Bedoeling: op het beslissende moment kan de mens de gratia efficax niet wederstaan.

Gereformeerden hadden ook wel enig bezwaar tegen deze term, die hen werd opgedrongen door Jezuïeten en Remonstranten.

Remonstranten beriepen zich op Jes. 5, 1-8; 65, 2. 3; Ezech. 12, 2; Matth. 12, 21-23; 23, 37; Luk.7, 30; Joh. 5, 34; Ook Hand. 7:51.

Gereformeerden stelden hiertegenover de doodsstaat van de mens (Ef.2, 1eap) alsook de kracht van Gods genadewerk (z. 36, 26; Joh. 3, 3; 6, 44; Filip. 2, 13).


446

Gereformeerden staan sterker dan de Remonstranten door hun schriftbewijs. Zij kunnen teksten die de Remonstranten aanhalen, wel inpassen, terwijl dat omgekeerd niet kan.

Wel is de vraag legitiem: Waarom is de genade niet voor allen? Maar die vraag kunnen de Remonstranten ook niet oplossen.

Gereformeerden leggen de zaak finaliter in Gods hand.


447, 448

De wedergeboorte is geen geheel nieuwe schepping; geen tweede schepping. Geen enkele nieuwe substantie wordt aangebracht.

De continuiteit met het ik wordt gehandhaafd.

Er ontstaan wel nieuwe hoedanigheden, maar deze behoren wel tot het wezen van de mens.