HOOFDSTUK VIII    OVER DE WELDADEN DES VERBONDS

Pargraaf 40: De heilsorde

410
Heilsorde: arbeid van de verhoogde Christus. Andere godsdiensten: zelfverlossing: zedelijke zelfvolmaking of het pad der deugd. HS: God bewerkt alle heil! 

411
Na ballingschap: Ezra en Nehemia stellen de wet centraal: nu strenge onderhouding van de wet. Nomisme. Leidt enerzijds tot  geestelijke hoogmoed en anderzijds tot vreze des doods (Hebr.2,15)
Dan predikt Christus het Koninkrijk der hemelen. Gerechtigheid is nodig om daarin te kunnen gaan; overvloediger dan die van de wetgeleerden. God schenkt het aan tollenaren, armen, zondaren.
Geen eigen gerechtigheid is nodig, maar: metanoia en pistis. Ook deze zijn genadegaven Gods (Matth.11,25-27;15,13;16,17; Luk.10,22;Joh.6,44.65;12,32). Christus zorgt zowel voor de vergeving als voor de toepassing.
Staat der vernedering (verwerving) en staat der verhoging (toepassing).
Christus stort Zelf bij de verhoging de Heilige Geest uit.

412
Tevoren was de Heilige Geest er wel, maar nu gaat Hij inwonen bij de mensen.
Drie grote feiten: schepping, vleeswording en uitstorting.
De werking van de Heilige Geest op de discipelen is anders dan op de wereld (Joh. 16,8-11).
De uitstorting van de Heilige Geest ging gepaard met bijzondere tekenen. Hand 2 meldt geen hoorwonder, maar een spreekwonder. Bestaande talen der volkeren worden gebruikt. De latere glossolalie: geen vreemde talen, maar tongen (1 Cor.14). Wel is Hand. 2 aan de glossolalie verwant. Vlg. HB verdwijnen later deze tekenen; deze dienden om het bijzondere van Hand. 2 te onderstrepen.
Opsomming van de gaven van de Heilige Geest op blz. 498.

413
Paulus noemt in 1 Cor.12,8-10 en Rom.12,6-8 diverse gaven op. De glossolalie staat ver beneden de profetie (1 Cor.14);de liefde is de hoogste gave.
De Heilige Geest schenkt vergeving, maar ook allerlei mystieke en ethische gaven (heiligmaking). Christus komt door de Heilige Geest in de Zijnen en omgekeerd. Ook God woont in hen.

414
Vast stond dat het geloof in Christus de weg ter zaligheid was > Justinus, Irenaeus, zelfs Origines. Zo ook de Latijnse Patres (Tertulianus, Cyprianus, Ambrosius).
Toch spoedig het Evangelie opgevat als een nieuwe wet. Vrije medewerking van de mens is nodig. 
Veruitwendiging van de boete (satisfactio operis: bidden, vasten, aalmoezen) en van de soteriologie (leer der verlossing).

Pelagius greep terug op de Stoa. Sneed band door tussen Adam's zonde en ons.
Er is in ieder mens een "posse in natura" (natuurlijk vermogen); 

Het Semi-Pelagianisme leerde de medewerking of samenwerking.
Nostrum est velle, Dei perficere (wat de mens wil, maakt God af).

De wilsvrijheid is wel verzwakt, maar niet verloren. God helpt die zichzelf helpt.
 
415
Augustinus: De mens is onbekwaam. Hij kent objectieve weldaden (Evangelie, doop, vergeving), maar ook gratia interna (inwendige genade).
Hij leert dit vanuit 1 Cor.4,7. De genade gaat aan alle verdiensten vooraf.
Genade maakt de wil vrij van de slavernij der zonde.

Dit Pelagianisme veroordeeld te Efeze (431) en Orange (529).
Te Orange werd ook het Semi-Pelagianisme veroordeeld. Rome leert beslist de noodzakelijkheid van de gratia praeveniens (voorafgaande genade).

416
Anderzijds:het Semi-Pelagianisme werd langs een andere weg weer binnengehaald. 
De mens kan natuurlijke goede werken doen, die geen zonde zijn. Het is mogelijk om de wet te onderhouden. Hij kan God kennen en liefhebben.
De mens kan de gratia praeveniens (voorkomende genade) of aannemen of verwerpen (pag.511).

417
Luther's exegese van Rom.1,17 (gerechtigheid: geen Goddelijke eigenschap, maar de geschonken geloofsgerechtigheid) reeds voor hem door anderen geleerd. Hiervan ging ook zijn bekering uit. Zie Psalmencommentaar.
Conflict rond Tetzel.
Voor Luther was de poenitentia een van de bitterste woorden uit de HS.
Hij begreep dat hiermee niet gedoeld werd op de satisfactio operis (voldoening door de werken), maar op de vera contritio interior (inwendige verbrijzeling; Matth.4,17)

418
Verschil over de verhouding van boete en geloof  bij Luther. Ritschl: aanvankelijk leerde Luther de boete na het geloof, later omgekeerd: de boete (berouw) voor het geloof. 
Bij Calvijn was de ontwikkeling juist andersom.
Luther heeft echter steeds geleerd:
contritio (kennis der zonde door de wet) en fides (geloof in het Evangelie) vormen de twee delen van de poenitentia.
Eerst verbreking van het hart van de zondaar en daarna geloof in het Evangelie!
Aanv. leerde Luther tgo. Rome: boete is vrucht van het geloof;
Later leerde hij tgo. het Antinomianisme: verbreking gaat aan het geloof vooraf.
Contritio, fides, bona opera zijn drie delen van de via salutis (heilsweg).

Melanchton ging een andere weg: vrije wil is applicandi facultas se ad gratiam (mogelijkheid om zich toe te leggen op de genade). Zwaartepunt in de mens.
 
419
Calvijn: Geen gemeenschap aan de weldaden van Christus, zonder aan Zijn Persoon. De toerekening en schenking van Christus aan de gemeente gaat aan alles vooraf.
Alle weldaden zijn objectief in Christus aanwezig! Niets van de mens weegt mee. Toepassing is ook Zijn werk. Hij handelt!

Ten aanzien van de toepassing:
1. De verkorenen vormen een eenheid, een organisme;
2. wedergeboorte, geloof en bekering zijn geen voorwaarden of voorbereidingen, die buiten Christus omgaan. Deze weldaden vloeien daaruit reeds voort!!!
3. Calvijn kent wel een poenitentia (boete) vóór het geloof, maar deze leidt niet onfeilbaar zeker tot zaligheid.
   Het is slechts een initialis timor (beginnende vrees). De andere poenitentia, die voortvloeit uit het geloof, heeft bij Calvijn alle nadruk.
   [Luther hechtte meer aan een voorafgaande wetsprediking].
   Bij Calvijn staat de poenitentia binnen het christelijke leven (twee delen: mortificatio (doding) en vivificatio (levendmaking).
4. Calvijn geeft fides (geloof) en poenitentia beide een zelfstandige betekenis; de fides is sterk verwant met de iustificatio (rechtvaardiging).
   Geloof is: firma ac certa cognitio (vaste en zekere kennis). De poenitentia kan zo een ethische betekenis krijgen.
5. Deze actieve zijde van de poenitentia gewerkt door de wet. Luther kende slechts de wet in haar verdoemende kracht.

420
Hiertegenover mystieke en rationalistische voorstellingen.
Mystiek:
Bij Indiers, Arabiers, Roomsen en Protestanten: streeft een hogere kennis en een inniger gemeenschap met de godheid na dan de orthodoxie.
Bedient zich soms van occultisme (spiritisme, hypnotisme, magie, mantiek). Soms wel via openbaring. Verschijnselen: extase, visioenen, stigmatisatie e.d. Leidt tot pantheisme: vermenging van het goddelijke en menselijke. Drie stadia:                            kaqarsis (reiniging) gebed, boete, onthouding leidend tot reiniging; terugtrekken uit het aardse leven.

fwtismos (meditatio): concentratie op één punt, bijvoorbeeld het lijden van Christus.

epopteia (extase): vereniging met de godheid.


Hiertegenover het Rationalisme (Socinianisme, Remonstrantisme): de niet machteloze mens moet de profeet Christus navolgen.
Als de mens de roeping uit vrije wil opvolgt, wordt de mens om dit geloof gerechtvaardigd.

Met de Mystiek is het Antinomianisme (Mysticisme) verwant en met het Rationalisme het Neonomisme.

Antinomianisme: gebed, boete, berouw, bekering, goede werken zijn alle overbodig; doen tekort aan het werk van Christus. Zonden zijn nu geen zonden meer, maar werken van de oude mens.
Alles wordt herleid tot het besluit Gods.
Voorbereid door Gnostieken en Manicheën. In dit spoor volgden de Anabaptisten, de Hattemisten en de Hebreën.
Alle Reformatoren verwierpen dit. Hoewel Luther soms sprak alsof de wet voor een christen geen betekenis meer had, kwam hij ten stelligste op tegen Agricola, die de poenitentia geheel wilde afleiden uit het geloof in het Evangelie.
 
421
Nomisme verwant met Piscator (deze leerde dat de gerechtigheid, die wij behoeven, niet door actieve, maar door de passieve gehoorzaamheid van Christus tot stand gekomen is). Het Nomisme te onderscheiden in een rationalistische opvatting en in een piëtistische. 
Dit gevoelen reeds verworpen in 1607 (la Rochelle) door de Franse Geref. Kerken.
Toch ingang gevonden via de School van Saumur: het verstand is voldoende voor de bekering, want de wil volgt het verstand. Geen werkverbond, geen toerekening van Adam en Christus. 
Het geloof en de werken vormen samen de grond voor de rechtvaardigmaking.
Amyraldisme en Arminianisme.
Grond voor de rechtvaardiging is de eigen (onvolmaakte) gerechtigheid van de gelovige.

De oude wet van het werkverbond geldt niet meer. Het nomisme leert a new law: geloof en bekering. Hun bestrijders waren de Anti-neonomianen: Gods wet is eeuwig; deze door Christus in onze plaats vervuld; blijft gelden als een regel ten leven.
Onder hen waren mannen als Comrie, Brahé, Holtius.

422
Het Neonomisme trad ook in piëtistische vorm op: geloof en bevinding zijn de condities voor de rechtvaardiging. Hier legt HB verbanden met mensen als Petrus Ramus (bestrijder van Aristoteles, meer eenvoud verlangend in de filosofie, die de theologie omschreef als doctrina bene vivendi (leer om goed te leven), studium pietatis (ijver voor vroomheid) zetelend in de wil;
verder ook Piscator, Alting, Perkins, Amesius, Maccovius. 

Dit geheel een praktische, piëtistische richting, in Engeland vertegenwoordigd door R. Baxter, en hier ten lande door Witsius, Vitringa, Lampe, d'Outrein, Brakel, Hellenbroek, Smijtegelt, Franken, Groenewegen, van de Groe, Eswijler, Schortinghuis.

Typering: noodzaak van de waarachtige bekering; onderscheid tussen zaligmakend en schijngeloof; schrik en angst( wet en oordeel) gaan vooraf; het geloof zetelt niet zozeer in het verstand, maar in het hart en de wil; Onderscheid tussen toevluchtnemend en verzekerd vertrouwen (Gomarus); het eerste vormt het wezen, het tweede het welwezen van het geloof; 
Hongeren en dorsten gaan als conditie aan de rechtvaardiging vooraf; het aanbod des heils is niet algemeen; gevaar van een ingebeeld geloof; Zelfbeproeving; lange weg van het toevluchtnemend geloof tot de zekerheid;
stem en gezicht en invallende teksten werken mee.
HB geeft hier een typering van de Nadere Reformatie. Zo kun je er ook tegen aankijken. Elk onderdeel is niet even duidelijk.

Luther's Piëtisme: Spener (1635-1705) > Busskampf > lange, bange worsteling met de duivel, de wereld, het vlees, met vertwijfeling, leidend tot geloof.
Daaruit volgt een durchbruch tot het waarachtig geloof. 
Zinzendorf: prediking van de lijdende Christus leidt tot boete. Niet zozeer angst en geween. Hij spreekt van de Wundenblick.

Wesley en Whitfield (1714-1771): prediking van het oordeel wekt de mensen.
Leidt in hetzelfde ogenblik zonder uitstel tot Christus.
Aansporing tot zondeloos leven. Actieve dienst. Onthouding van adiafora. HB noemt dit een tweede reformatie in Engeland en Amerika.
Wesley: three points > expect it by faith, as you are and now!

423
Op een lijn hiermee stelt HB nu ook het Rationalisme (Cartesius). Hoe kan hij dat doen?
Hij stelt: in al deze stromingen staat meer het subject centraal in plaats van de objectieve weldaden, hetzij men dit nu zoekt in  het verstand, de wil of het gevoel<!>


Rationalisme: klare kennis is maatstaf van de waarheid. Geen empirisme, maar klare begrippen, die de geest zelf voortbrengt.
Deze klare kennis verschaft heerschappij over de affecten. Verlost van de tristitia (droefheid).
Amor intellectualis > rationele liefde tot God. Hierop greep de Aufklärung later terug.
Later verwierp het Rationalisme alle bijzondere openbaring en genade.

Kant maakte hieraan een eind, in een poging om de plaats voor het geloof te behouden. De rede beperkt zich slechts tot de zinnelijk- waarneembare wereld (theoretische rede).
De praktische rede  bindt de mens aan de zedelijke wereldorde. Menselijke wil staat in vrijheid naast deze zedenwet.
"Wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen".

Daarna (in: Religion innerhalb den Grenzen des bloszen Vernunft) bracht hij wijzigingen aan.
Hang zum Bösen bij ieder mens. Niemand die goed doet. Zo leert de HS en de ervaring. Radicale verlossing is nodig. Geen verlossing uit de HS (inconsequent), maar uit de vrijheidsleer.
Deze zedewet sluit vrijheid in: Du sollst, also du kannst !!
De mens blijft wel vatbaar voor het goede. Anlage zum Guten naast de Hang zum Bösen).
Zelfverlossing. Kant loochent niet alle genade. Höhere Mitwerkung blijft nodig. Christus is de symbolische waarheid van de zedelijk- volmaakte mensheid.

Schopenhauer: bederf van de menselijke natuur. Pessimisme.
Von Hartmann: evolutionistische filosofie. De mens is radicaal boos, als gevolg van de dierlijke afstamming. Doet de mens verlangen naar verlossing en heiliging. Aanleg hieruit voor godsdienst en zedelijkheid. 
Diep in de mens ligt de ethische Gesinnung. 

424,425
Filosofie na de Aufklärung (aanvangend met Kant) zoekt weer aansluiting bij het Christendom. Er kwam weer "Erlösungsfilosofie" (Schelling, Schopenhauer,von Hartmann, Hegel). Toch liet men teveel plaats voor de ratio.

Schleiermacher stelt historische persoon van Christus centraal.
Door wedergeboorte en heiliging neemt Christus ons op in Zijn gemeenschap.

Ritschl stelde dat Christus bewees dat God liefde is. Hij verlost de mens van het schuldbewustzijn. Hij stichtte een rijk Gods, een gemeente.

426
Bezwaren ten aanzien van Ritschl:
1. Hij stelt eenzijdig Gods liefde voorop;
2. Christus predikt slechts Gods liefde;
3. subiektief schuldgevoel van de mens; schuld en straf zijn menselijke instellingen (!);
4. rechtvaardiging  is goed van de gemeente; men verkrijgt het door zich bij de gemeente aan te sluiten.

Daarnaast ook de religionsgeschichtliche en de religionspsychologische richting.
Vooral het laatste verklaarbaar. Piëtisme en methodisme legden zwaartepunt in het subiekt. 
De godsdienstpsychologie beperkt zich tot het onderzoek van de religio subiectiva.

427
Religionspsychologie: het kind heeft geen zelfst. geestelijk leven; erfzonde is nawerking van de dierlijke fase;

Pubertijd brengt grote veranderingen.

Lichamelijk: groei, ontwikkeling van het zenuwstelsel, diverse functies.

 Psychologisch: geest eigent zich diverse waarheden toe; zichtbaar in karakter en gelaat; een andere wereld van aandoeningen: gevoelens van (on)lust, sympathie en afkeer, begeerten, wensen en idealen.

Biologisch: sexualiteit.

De Pubertijd is een tweede geboorte. Herinnering aan vroegere fase van de mensheid. 

Sturm uns Drang: twijfel, smart, depressie, melancholie, zelfbeschouwing (Grübelsucht), dweperij, idealisme, zelfstandigheid. Religeuze ontwikkeling vooral in deze jaren <.

Niet goed als we de religie verklaren vanuit de sexualiteit. Wel een nauw verband tussen religie en liefde.

Beleving hiervan verschillend:
"the healthy minded", die geen crisis doormaken;
"the sick soul", die wel een crisis doormaken.
Bekering is een natuurlijk proces. De geestelijke ontwaking valt m.n. tussen het 20e en het 25e jaar.

Beleving van de bekering verloopt analoog aan de beleving van de pubertijd.
Komt op soortgelijke wijze in andere godsdiensten voor. Bekering ontstaat door bewustwording van wat opgeslagen ligt in het onderbewuste.
Daarna volgt bij iedereen periode van matheid en inzinking.

427b
Heilsorde: de wijze waarop de zondaar in het bezit komt van de weldaden van Christus.
Grote spanning: Christus verwierf volkomen zaligheid; niettemin blijft in de zondaar veel onvolkomenheid, zoals zonde, dood, verdrukking.

Er zijn twee klippen:
1. Nomisme (Pelagianisme): doet tekort aan de persoon van Christus. De mens bepaalt alles. Het Evangelie en de lex naturae (natuurwet) slechts zwak onderscheiden. Onderscheid tussen heidendom en Christendom uitgewist. We kennen een rationalistisch, maar ook een piëtistisch en methodistisch nomisme.

Piëtisme/Methodisme: niet de Christus, maar de christen centraal. Ervaringen zijn meer dan de heilsfeiten. Het Piëtisme trekt zich terug uit de wereld. Het Methodisme trekt agressief de wereld in.
Beide staan dualistisch tegenover het natuurlijke leven !!!

Reformatorische tegenstelling: zonde en genade.

2. Antinomianisme: loochent de toepassing van het werk van Christus. Ook de betekenis van de Heilige Geest.  Komt feitelijk overeen met het Nomisme. Komt zover dat het de objectieve verzoening loochent. Verzoening en rechtvaardiging zijn van eeuwigheid. Verwant aan het Pantheisme.

428
Trinitarische belijdenis geeft inzicht in de ordo salutis. Toepassing door de Heilige Geest in twee delen:
a. schuld der zonde (rechtvaardiging) en 
b. macht der zonde  (heiliging) weggenomen.
Het werk van de Heilige Geest is niet los te denken van dat van de Vader en de Zoon.
Applicatio salutis sluit in alle zedelijke factoren die o.i.v. de voorzienigheid inwerken op verstand en hart.

De Reformatie beleed meer (Woord en Geest) dan het Pelagianisme (Woord).

429
Genade kan voortkomen in de volgende betekenissen:
a. onverdiende gunst Gods (benevolentia Dei), welke God aan zondaren bewijst;
b. genade-weldaden (beneficia, dona gratis data), geestelijke en natuurlijke;
[ Het kan verder nog aanduiden (minder belangrijk): bevalligheid (gratie) en dank (gratias agere)].

In deze locus speciaal behandeld de weldaden die de Heilige Geest subjectief aan de zondaar meedeelt; niet de weldaden van de alg. genade.

Rome kent het onderscheid tussen gratia actualis en gratia habitualis.
Gratia actualis: stelt de mens in staat tot het doen van zaligmakende werken (ad operandum salutariter);
Want de natuurlijke mens (homo naturalis), dus de mens zonder het donum superadditum, kan nog wel vele natuurlijk en zedelijk goede werken doen, maar niet zulke die in verband staan met de hemelse zaligheid. De gratia actualis wordt ook wel genoemd: gratia praeveniens, antecedens, excitans of operans.
Op dit punt verwerpt Rome het Pelagianisme en het Semi-Pelagianisme.
Deze gratia blijft echter resistibel (weerstaanbaar) en amissibel (verliesbaar). 
(Daarom maken veel theologen onderscheid tussen praedestinatio ad gratiam en praed. ad gloriam).

Gratia habitualis: Deze dient tot volmaking en vernieuwing, om de Goddelijke natuur daardoor deelachtig te worden.
Deze genade verheft de mens uit de natuur in de bovennatuur.

430
Deze genaden werkt de priester door het sacrament (hiërarchisch-kirchliche Ordnung).

Bij de Reformatie is dit gebonden aan de Heilige Geest.
Aanvankelijk leerde men drie loci: a. poenitentia
b. fides
c. bona opera.

Verkiezing en genadeverbond soms behandeld bij de locus de salute, ook wel bij de locus de Deo of de locus de Christo.

ROEPING heeft een eerste plaats. Dit tgo. de Wederdopers, die de Heilige Geest losmaken van het Woord; ook tegenover de Remonstranten, die beschuldigen van minachten van het Woord.

Wat de eerste ervaring in het hart?
Velen, met Luther, spreken van de poenitentia, en daarna van de fides. Men beleeft dit echter niet algemeen zo. Moeilijk te onderscheiden de droefheid naar God en die der wereld. Calvijn nam de poenitentia op in het chr. leven.
Hij gebruikte daarvoor het woord recipiscentia.

Calvijn vatte het geloof als eerste genade-weldaad op. Toch wilde men achter het geloof terug gaan.
Kinderen konden bijvoorbeeld de habitus van het geloof bezitten, zonder het in actu daarvan te bezitten. Ook ging men spreken van een wedergeboorte in engere zin.

Roomsen, Luthersen en vele Engelsen: wedergeboorte vindt plaats in de doop.
Gereformeerden: voor, onder of na de doop.
In de regel gaat de wedergeboorte in engere zin vooraf aan de jaren des onderscheids. Zo meenden vele Gereformeerden.
Gereformeerden spraken hierbij van: assiduo, successive en suaviter. Bekering van Wesley: 24 mei 1738, om 20.45 uur.

T.a.v. de Rechtvaardiging maken de nomisten geloof en bekering tot voorwaarden daarvoor; anderen spraken uit: rechtvaardiging is niet uit of door, maar tot het geloof (antineo-nomianen).

Merkwaardig: in tijden van verwereldlijking wordt aangedrongen op de waarachtige bekering. Hier hebben Piëtisme en Methodisme recht van bestaan.

431
Religionspsychologie rekent te weinig met geestelijke en bovennatuurlijke factoren. Alles wordt psychologisch verklaard.
James was de vader van het Pragmatisme.Niet de roots, maar de fruits. Datgene wat nuttig en effectief is. Utiliteitsprincipe. 
Kant echter maakte de deugd los van alle eudaemonie.

432
Sommigen streefden naar een vereenvoudiging van de heilsorde. Het Piëtisme stelde centraal: Busskampf und Durchbruch. Het Methodisme accentueerde vooral de bekering en de heiliging.

Enkele lijnen:
1. Alle weldaden zijn weldaden van het verbond der genade.
2. Zij zijn alle door Christus verworven.
3. Zij worden door de Heilige Geest toegepast. De Anabaptisten spreken van de Geest zonder het Woord; de Luthersen spreken alleen van het Woord; de Roomsen kennen alleen de sacramenten in dit verband.
4. Deze weldaden worden in een bepaalde orde verworven.
5. Drie groepen: zonde als schuld, smet en ellende (macht). Hiermee in verband: rechtvaardiging, heiliging en heerlijkmaking.
6. Vier groepen: roeping (wedergeboorte, bekering, geloof); rechtvaardiging, heiliging en heerlijkmaking (1 Cor. 1,30).