THEODORUS VAN DER GROE  (1705-1784)

 

Overzicht van zijn werken: a/ preken (tollenaar; 7 over de blinde  Bartimeus; 16 over de bekering; 30 biddagpreken; 48 lijdensstoffen; Heid. Cat.

b/ brieven, tamelijk omvangrijk; c/ dogmatische verhandelingen: Toessteen; over de rechtvaardigmaking door het geloof;

d/ strijdschriften: over het recght der overheid (beroepen van predikanten); e/ Voorreden (Erskine);

 

Vd Groe heeft Eswijler (Zielseenzame meditatieen) verdedigd alsmede ook van Tuynen (Dokkum) (zekerheid behorend tot het wezen des geloofs); (Brienen, blz. 283);

 

Alg. trekken bij vd Groe:

 

 

1. Aanbod van genade? Een wensende vorm tot de toehoorders (aadachtigen): Och, moge en 

    mocht…..                                     

    [ Toehoorders en aandachtigen! ]   

    Hij stelt een roeping van alle mensen, maar zegt er direkt bij dat de uitverkorenen deze alleen op       

    volgen; zie hiervoor Florijn, blz. 322 (Overtuiging en geloof);

 

Graafland vindt vdG vaag op dit punt. Wel spreekt vdG over een algemene aanbieding vh heil en de beloften aan alle mensen. Ook aan de verworpenen.

Er is ook een andere kant:de beloften zijn eigenlijk alleen voor de ontdekte en verlegen zondaren, zie Brienen,. Blz. 291, 292, 293. Zie ook vooral Bekering, blz. 39, 45;

 

Toch ook andere plaatsen; Niet zelden wijst vdG onbekeerden op Christus; het gebeurt wel ( Bekering, blz. 104; 131 ev; 158;);

 

Andere trek: kenmerkeprediking. Tekent de twee lijnen: ieder moet zich daaraan toetsen; daarbij blijft het soms. Beschrijvende prediking.

 

Vierde preek:

Veelal verklarend over de oude en de nieuwe mens; Hij sprekt onbekeeren als volgt aan: laat zien wat het ware leven is en vraagt de onbekeerden zich daaraan te toetsen; geen feitelijke oproep topt bekering.

 

2. Wezen en welwezen: Een tekening vh genadewerk Gods in zijn volwassen en uitgegroeide staat; de                 

    zekerheid behoort tot het wezen en niet tot het welwezen des geloofs;                                                         

    Het gaat om het volle leven uit de volle Christus; vervalt niet in allerlei onmgestalten; Florijn, blz       

    322 (2e aanh); zie verder over die volheid: Florijn, blz. 323 beneden;

    Hij acht dat gevaarlijk, Florijn, blz. 325, bovenaan, 3x;

    Geeft daarvan hoog op en zeer zwart/wit: Florijn, blz. 323 bovenaan;

    Geloof zonder aannemen van Christus: Florijn, blz. 324 midden;

Hij kent alleen volwassen mensen, kerngezond, als Goliath enz. Alleen zomer en winter. Zonneschijn, maar dan om 12 uur (middaghoogte). Ruif hangt hoog; alleen grote maten!

Alles lijkt daarbuiten inbeelding. Waarschuwt sterk tegen het nabijkomende werk in de bekering (Bekering, blz. 26). Duidelijke beschrijvingen van droefheid (Bekering, 79) en blijdschap ( Bkering, 138, 139).

 

Anderzijds is opgemerkt > bekeert de Heere mensen op verschillende wijze, evangelisch of ook meer wettisch. Soms door vreselijke aanvechtingen, soms heel liefelijk; Florijn, blz. 324, onderaan;

Op blz. 45 is de roeping enigermate voorwaardelijk;

 

Zeer strakke lijnen, toch ook weer ineens milder; alles niet op gelijke manier beleefd; er zijn er die wettischer en er zijn er die evangelischer geleid worden. "Hoe effener, gestaltelijker, geestelijker en evangelischwer de droefheid en het leedwezen over de zonde is, hoe beter”.

 

Zie blz. 284 Brienen. Vd Groe stelt: er is onderscheid tussen de zekerheid in de grond en de wortel, en in haar mate en trap;

Verder bestaat de zekerheid alleen in het nieuwe deel vd mens, niet in de oude mens. Geeft schommelingen; de oude natuur is alleen vol ongeloof, duisternis en twijfel (Toetssteen);

Men kan zich hier niet op Brakel beroepen: hij wilde de kleingelovigen niet ontmoedigen.

Verder hebben zwakke gelovigen toch zekerheid, die in alle twijfel en strijd overblijft.

In het geloof is geen twijfel, in de gelovige maar al te zeer!

 

Vd Groe is zeer strak een prediker van de twee wegen;  Hij heeft een sterk onderscheidenlijke prediking;  bang voor een tussenweg; daarbij zeer afsnijdend; hangt de ruif hoog;

scherpe scheiding tussen bekeerden en onbekeerden (Brienen, blz. 297). Brienen heet dit de classificatie-mehode.

 

3. Onderscheidenlijke prediking: Een zeer sterk waarschuwen tegen een valse en wettische schijnbekering ; wettisch is aanduiding van al wat buiten Christus valt;

Zie hiervoor: Florijn, blz. 320 onderaan; ook Florijn blz. 326 (Nijkerk);  Florijn, blz. 329;

 

[ Tweede preek ]:

Allerlei ver doorgevoerde en verstrekkende beschijvingen en uitdrukkingen der valse schijnbekering;

Hoe te beoordelen? Hij snijdt allerlei zaken af, die beginselen kunnen zijn van Gods werk; dat is onterecht; anderzijds moet iedere gelovige staan naar een volwassen staat des geloofs.

 

Brienen noemt dit: klassificeren; maar gelijkenissen van Jezus? Oude profeten eveneens; Pls . pass.

 

Vd Groe geeft op blz. 73 en 74 aan dat het doel der prediking is: zelfonderzoek. Eerst droefheid, dan pas genade. Hij geeft een zeer diepgaande beschrijving van die droefheid; hij stelt deze beschrijving ook als noodzaak voor ieder (blz.79.80), al zwakt hij dat later af (blz.85); in deze preek treffen we echt Theodorus aan.

Mooi is de opmerking: we hebben onze ogen gekregen voor twee zaken, namelijk zien en wenen.

 

4. Scherpe afbakening van wet en Evangelie. Hij stelt duidelijk en scherp dat men eerst droefheid moet kennen over de zonde, aleer tot Christus te komen; hij heet het Antinomiaans, als men te vroeg tot Christus komt. Zie Brienen, blz. 294, 295;

Vermening wet en evangelie: Florijn, blz. 326 beneden ev;

 

Voorwaardelijke prediking? Geef het gevaar van voorwaarden aan. Spreek ook over de weg waarlangs.

 

Hoe daarover te oordelen? Hoe wil men het anders stellen? Denk aan de lijn vd Cat. Meer plaatsen in de HS; aan de Romeinenbrief, aan Psalm 130.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE BEKERING

 

Preken over zondag 33 Heid. Cat.

 

Eerste preek (Hand.20,21): stelt het geloof wel voor de bekering; feitelijke gang van zaken in de bekering des zondaars, zoals vd G deze opvat; duidlijk beeld van een volwassen gang van zaken.

 

 

Derde preek:

Wel een algemene roeping ,lerend tot allen, maar direkt deze beperkend tot de uitverkorenen (blz. 39).

 

 

Vijfde preek:

Verklaring van de uitdrukking: nieuwe mens; komt goed uit de verf; geen nieuwe inzichten gevonden; geen enkele moeite om mensen tot bekering te brengen.

 

Zesde preek:

 

Zevende preek:

Tekst: Matth.5,4. Nog steeds behandeling vd HC. Over de droefheid over de zonde. Zeer helder en zuiver beschreven. Hier spreekt vdG over voorbereidende overuigingen (blz.95.101). Hij stelt dat de ware droefheid uit Christus voortkomt.

Op blz. 104 gaat vdG zowaar de mensen aansporen om op Christus te zien en zich tot Hem te wenden; zeldzame uitspraken van vdG.

 

Achtste preek: handelend over de haat tegen de zonde (Ps. 97:10);  Hierin geen bijzonderheden gevonden.

 

Negende preek: > 2 Tim.2,9: een iegelijk die de naam van Christus noemt….;

Beeld vd spin en de padde; van de dagelijkse afrekening met de Heere; opvallend dat vd Groe vaak spreekt van "gestaltelijk” (blz.124 eap).

Op blz. 124 en 125 vinden we ook de christen in zijn ongestalte genoemd. Duidelijk nodigend tot de onbekeerden: blz. 131ev.

 

Tiende preek: Jes. 61,10; zwaar accent op de blijdschap (blz.138, 139);

 

Elfde preek (Ps. 45,16 : Hier de bekende aanhaling van Florijn over de uiting vd vreugde (blz. 150);

Hij erkent dat deze volle vreugde menigmaal ontbreekt (blz.153);

  

Twaalfde preek; over Ps. 119, 32 ; geen nieuwe zaken.