DE AANNEMING TOT KINDEREN

 

Bedoeling: drie artikelen  

Indeling: 1. Wezen

             2. Begrenzing       

     3. Bewustwording

 

(Eerste artikel)

 

DE AANNEMING TOT KINDEREN; 1. Het wezen

 

Het beeld is bekend; we weten allen wat een kind is. Een kind in de wieg of een zelfstandig volwassen kind. Tussen beiden is een groot verschil. Het is een groot voorrecht om kind te mogen zijn. Er is dan  bescherming in allerlei noden, we delen in ouderlijke liefde, we hebben een thuiskomen, we kennen onze afkomst.

Een nog jonge moeder in Middelharnis moest gaan sterven. En hoewel zij wist dat de Heere haar deel was voor tijd en eeuwigheid, wist ze ook van de dood. Ze zag daartegen erg op. Ze vertelde eens dat ze vroeger, als kind, buiten het dorp woonde. Dan moest ze ‘s winters door de koude en gure avond soms naar huis lopen. Uit de verte zag ze het kleine licht van de ouderlijke woning. Ze wist het: daar wachten ze op mij, daar wordt op mij gerekend. Daar vind ik veiligheid en warmte. Zo omschreef ze haar hoop voor de eeuwigheid, ondanks de Jordaan des doods. In dit beeld zien we de rijkdom van het leven van een kind. Veel kinderen tegenwoordig hebben echter geen thuis, kennen geen echte liefde. Het kind is tegenwoordig vaak het kind van de rekening. Een ècht kind staat niet alleen. Het weet van liefde en kracht, waardoor het omgeven wordt.

 

Als we nu voornemens zijn enkele artikelen te schrijven over de aanneming tot kinderen, doen zich meerdere vragen voor. Op welke wijzen wordt er in de H. Schrift over kinderen van God gesproken? Verder geldt de vraag: Hoe worden zondaren een kind van God? Welke zijn hun voorrechten en welke hun verplichtingen?

We zullen zien dat het bekende beeld van ouders en kinderen goede uitgangspunten geeft om na te denken over een centraal thema uit de geloofsleer.

Ik wil eerst aandacht geven aan de bijzondere betekenis van het kindschap der gelovigen.

 

Er zijn  meerdere plaatsen in de Schrift, die spreken over het bovengenoemd onderwerp. Ik denk allereerst aan Romeinen 8, waar Paulus hooggestemd spreekt over de voorrechten van Gods kinderen. Ook in Galaten 4 stelt hij in een andere kontekst dezelfde zaak aan de orde.

In Gal. 4:4 wordt de menswording van Christus in verband gebracht met het kindschap. God heeft Zijn Zoon uitgezonden, "opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou en opdat wij de aanneming tot kinderen zouden verkrijgen”.

Nog uitgebreider worden dezelfde gedachten uitgesproken in Romeinen 8. Met name valt te denken aan de verzen 14 t/m 17. Deze schriftplaats wil ik als uitgangspunt nemen voor dit artikel.

Gods Woord spreekt hier over de betekenis van de Heilige Geest in verband met Gods kinderen. Kinderen Gods zijn zij, die door de Heilige Geest geleid worden. Verder brengt deze Geest Gods hen vooral tot bewustwording van hun bijzondere positie, want door Hem leren zij roepen: Abba, Vader. Bij deze bewustwording hoop ik in een ander artikel nader stil te staan.

Wat is het bijzondere van een kind van God? Het wordt door de Geest Gods geleid. Dat geldt niet van een wereldling of van een bondeling. Deze kunnen ook wel in een zekere zin kind van God genoemd worden, maar in hun leven ontbreekt de leiding door de Heilige Geest.

Het is immers een sterke uitdrukking: gelèid worden door de Geest Gods. Er kunnen bepaalde invloeden zijn in een mensenleven, invloeden van de Geest. Men kan naar Hebreën 6 door de Geest van God verlicht zijn geweest bijvoorbeeld. Iedere kerkganger ondergaat een zekere invloed van de Heilige Geest. Deze kunnen soms verstrekkend van betekenis zijn. Onder de algemene bediening van Gods Geest kan het lijken, alsof we delen in de genade

Gods.

Gods ware kinderen echter worden door die Geest gelèid. Hij stuurt en bepaalt hun leven. Onder die kinderen kan heel veel onderscheid bestaan. De een kan nog staan in de kinderschoenen, terwijl de ander een volwassen staat heeft bereikt. Maar hun aller kenmerk vindt u in de leiding door Gods Geest.

Door die Geest worden zij geleid in de diepte van hun schuld en zonden. Hun verlorenheid wordt hen bekend gemaakt. Men wordt ingewonnen om dat geheel en al te onderschrijven. Deze leiding gaat een mensenleven door. Men bereikt daarin nimmer een eindpunt of het dieptepunt.

Hij leidt hen ook tot Christus. Daar wil niemand uit zichzelf naar toe. Hij verheerlijkt Hem voor hun zielsoog. Hij maakt het kruis van Christus tot een noodzaak voor hun leven. Hij drijft hen weg uit alles waarin geen grond gevonden wordt. Hij overtuigt zo van schuld en zonde dat er geen andere weg meer overblijft. Maar Hij verheerlijkt dan ook de Heere Jezus, zodat er een weg gebaand wordt tot Hem. Hoe groot kan de verborgenheid zijn rond de persoon van Gods Zoon. Wat zal men met Jezus doen? Ondervindt u dat ook? U mist het juiste zicht op Christus, u hebt vanuit uzelf geen liefde tot Hem, u verstaat van nature niets van Zijn betekenis. Juist dan hebben we die Geest zo nodig. Hij ontdekt, maar Hij leidt ook heen. Hij verklaart de volmaaktheid van Zijn persoon, Hij verklaart Zijn Borgtocht, maar ook Zijn heerschappij. Dat kan in korte tijd, maar ook meer geleidelijk plaats vinden. Hij leidt hen zeker en gewis tot Hem. Dàt is het kenmerk van een echt kind van God.

Verder leidt de Geest hen ook temidden van de vele levensvragen. Wat wil de Heere dat we doen zullen? Welke keuze moet er gemaakt worden, als het gaat om zaken als huwelijk en werk en woonplaats. In de praktische zaken van het leven leidt hen de Geest werkelijk, zodat zij niet meer leven bij de eigen wijsheid.

Een kind is ook een erfgenaam, zegt Paulus in Romeinen 8. Deze kinderen zijn erfgenamen Gods. Het doopformulier sprak daar reeds van: de Vader neemt aan tot Zijn kinderen en erfgenamen. Wanneer men nu door wederbarende genade een kind van God mag worden, dan wacht eenmaal de erfenis.

Hoe arm en ellendig kan Gods volk zich hier soms gevoelen. Armer dan de wereld soms. Een ellendig en arm volk houdt de Heere over. Daar zingt u ook wel eens van: Ik ben nooddruftig, arm en maakt?

Zie eens op de erfenis. Het is de moeite waard om in uw nood daarover na te denken. Zie wat de Heere bereid heeft. Dat kapitaal komt eenmaal. U zou toch van de rente goed moeten kunnen leven? Laat die erfenis uw begeerte wakker roepen. En welke is dan die erfenis?

We zouden zeker allerlei goederen kunnen noemen. Het is de reeks dier schatten, waarvan psalm 71 zingt. Eeuwige blijdschap en volkomen zaligheid, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Maar het grootste van die erfenis is iets anders. Het is de erfenis van Levi. De stam van Levi kreeg geen deel, noch erve temidden van zijn broeders. Dat had te maken met de vloek, die werd uitgesproken over  zijn zondige verleden. En toen, bij verrassing, sprak Mozes: "De Heere is zijn erfdeel….”(Deut.18,2). Dat is de schoonste erfenis. De Heere Zèlf. "Getrouw Heere, Gij wilt mijn goed, mijn God, mijn erfenis en ‘t deel mijns bekers wezen”

Welk een rijkdom dus om een kind en een erfgenaam te mogen zijn!

 

(Tweede artikel)

 

In een eerste artikel ging het om de wezenlijke betekenis van het kindschap der gelovigen. Maar wie geldt dit nu? In de Schrift wordt in verschillende betekenis gesproken over kinderen van God.

In een zeker opzicht is ieder mens een kind van God. Het kan van ieder schepsel gezegd worden. U leest daarover in Maleachi 2:10: "Hebben wij niet allen een Vader? Heeft niet een God ons geschapen?” Zondag 9 van de Heid. Cat. brengt het Vaderschap Gods ook o.m. in verband met de schepping.

Wij zijn allemaal uit Gods hand voortgekomen. Adam wordt in Luk. 3:38 genoemd de zoon van God. Dit geeft een bepaald verband aan tussen God en de mensen. Ieder mens heeft met God te maken. God is in zeker opzicht zijn Vader, maar dat betekent niet dat dit kindschap ons de zaligheid brengt. Het is geen zaligmakende relatie.

 

Verstrekkender is het, als bondelingen kinderen van God genoemd worden. Paulus zegt in Rom.9:4 dat hunner (dat zijn de Joden), de aanneming tot kinderen is. Het bekende doopformulier spreekt ervan dat de Vader ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt. Hij neemt ons aan. Dat kan niet anders dan in verbondsmatige zin opgevat worden.

Over dit thema spreekt de Heere Jezus met de Joden. Dit gesprek wordt ons meegedeeld in Johannes 8. Blijkens vers 33 en 39 zijn de Joden zich terdege bewust dat ze kinderen van Abraham zijn. Zij beroemen zich daarop. Deze roem wordt hen door de Heere Jezus duidelijk ontnomen, alhoewel Hij hun afkomst erkent (vers 37). Desondanks maakt Hij hen duidelijk dat ze hun afkomst radikaal verloochenen. Hun moorddadig verzet tegen Jezus is een teken dat zij anders zijn dan Abraham.

Maar het gaat nog om iets anders. We weten dat de laatste eeuw in ieder geval velen een te gering onderscheid gemaakt hebben tussen een bondeling en een echt kind van God. Men concludeerde vanuit het kindschap van Abraham te snel tot het kindschap Gods. In Joh.8:41 trekken de Joden ook te makkelijk die conclusie: "Wij hebben één Vader, namelijk God”.

Zie, die verkeerde redenering wordt nu door de Heere Christus Zelf ontmaskerd. Hij geeft Zelf een bepaald kenmerk aan van het ware kindschap der gelovigen: "Indien God Uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben….” (vers 42).

Een echt kind van God is te kennen aan zijn verhouding tot Christus. Dat is fundamenteel. Een echt kind van God heeft de Zoon van God lief! Daar is een onverbrekelijke band met Hem. Liefde tot Christus kan geen natuurlijk mens ooit opleveren. Dan is juist het kruis van Christus hem een ergernis en een dwaasheid. Hij wordt niet benauwd door zijn zonde, zodat hij echt een Zaligmaker nodig heeft.

De Joden missen die kennis  volkomen. "Gij zoekt Mij te doden….” Dat is de ernstige werkelijkheid bij een bondeling, een nette kerkganger, die een gedoopt voorhoofd heeft. In wezen staan we, nee niet neutraal of welwillend, maar absoluut afwijzend tegenover Christus. Welk een groot verschil tussen echte kinderen en bastaarden. Het zou goed zijn als u zich aan de hand van deze geschiedenis onderzocht: Heb ik nu haat of liefde tegenover de Zoon van God? Een onbekeerd mens is zich die haat lang niet altijd echt bewust. De Joden stonden lange tijd welwillend tegenover de Christus. Maar toen het er echt op aan kwam, vielen zij door de mand. Wat een verootmoedigend en ontdekkend woord treffen we hier aan. Een Romeins keizer, die  werd omgebracht door samenzweerders, ontdekt temidden van hen een van zijn beste vrienden. "Ook gij, Brutus?” Hoevelen zullen eens als deze Brutus openbaar komen, als de confrontatie met Christus plaats vindt. Is dit ook niet de diepste reden dat misschien ook u nog zonder Hem voortleeft?

Haat tegen Jezus. En een regelrechte afstamming van de duivel (8:44). Ja, dat verklaart dan ook veel. Prof. W. Kremer spreekt van de Abrahamspositie en van de Adamspositie: de laatste wordt door de eerste niet ongedaan gemaakt. We zien hier duidelijk hoe het er in waarheid bij staat met de onbekeerde bondeling. Hij meent een kind van God te zijn, hij is in feite een kind van de duivel en hij wil maar het liefst in zijn daden zijn afkomst bevestigen en de naam van zijn familie handhaven.

Er zijn wel meer plaatsen in Gods Woord, die ons erop wijzen dat er verschil is tussen een kind des verbonds en een kind van God. Ds. I. Kievit geeft deze aan in zijn boekje :Tweeërlei kinderen des verbonds. Hij noemt o.m. Rom.9:6,7, waar Izak wordt aangewezen als het ware zaad van Abraham. Dit heeft allereerst te maken met het feit dat de Christus uit Izak zou worden geboren; maar ook dit dat Izak tenvolle zou gaan delen in de geestelijke weldaden van het verbond. Leest u verder wat er staat in Mattheus 8:11, waar staat dat de kinderen des Koninkrijks, d.w.z. de bondelingen, eenmaal zullen buitengeworpen worden. Ik denk ook aan hetgeen staat in Matth. 7:22,23 en 22:14.

Verder toont de Heere Jezus Zelf dit aan met het bekende beeld van de wijnstok en de ranken. Bondelingen zijn wel ranken, zelfs van de wijnstok Christus, maar hun wezenlijke zijn in Hem blijkt eerst in de vruchten. Alle Israelieten zijn wel onder de wolk geweest en dronken uit de steenrots Christus, maar het grootste deel is nooit in Kanaan aangekomen.

Hoe staat dat met ons? In al deze teksten (er zijn er nog meerderen) gaat het om de schijn der genade. Dat kan ver gaan. Maar kennen we het wezen? Al deze plaatsen willen een waarschuwing zijn. Vlucht in uw onzekerheid tot Hem, Die de wijnstok is. Hij zorgt in wezen voor de vruchten.
Bij u zijn deze niet te vinden. Maar laat het u uitdrijven tot Hem, om niet te rusten aleer we deze bediening uit Hem kennen.

Kievit geeft ook de gedachte van Calvijn weer, die spreekt over een tweeërlei verkiezing. Hij stelt een aanvankelijke verkiezing gelijk met het zijn in het genadeverbond, terwijl hij de eigenlijke verkiezing verbindt met de aanbieding van de belofte mèt de toepassing. Velen zijn later verder gegaan. Ze vereenzelvigden bijna wel verkiezing en verbond. Moeten we niet de eigen plaats van beiden erkennen? Het genadeverbond is iets anders dan de uitverkiezing. Men vreze niet te snel, dat dus de verkiezing wordt uitgehold of dat er een gevaarlijk Remonstrantisme moet schuilen in het wezenlijk onderscheiden van verkiezing en verbond. We moeten stellen dat het verbond met heel Israel werd opgericht, en dat impliceert niet dat heel het volk behouden werd. Het houdt ook niet in dat men vanuit zichzelf en het verbond tot God kan komen. Ik merk wel op dat ook onder ons die gedachte dikwijls wordt gewekt. Dat zal ook binnen onze eigen kerken oppassen zijn. De redenering is soms heel glad: we mogen pleiten en God geeft het. Feitelijk kan geen mens pleiten. Toch werkt de Heere door de prediking en gebruikt Hij deze om tot de werkzaamheden des geloofs te komen. Daarin wordt de volle raad Gods verheerlijkt.

 

(Derde artikel)

 

In en laatste artikel willen we nu stilstaan bij de bewustwording van het kindschap.

In de Redelijke Godsdienst (pag.914) wekt Brakel op tot bewuste kennis van het kindschap der gelovigen. Hoe komt men daartoe? Hij somt allerlei tekenen op die zich in de mens kunnen voordoen, om tot bewustheid van het kindschap te komen. Hij noemt dan een gevoelig gezicht van de zonden en van de verdoemelijke staat, een hartelijke begeerte naar verzoening met God en naar de staat van het kindschap, liefde tot en vrees voor God, een bestendige strijd tegen de zonde, het toevlucht nemen tot Christus. Hij werkt dat nader uit. Verder wijst hij erop, dat men vanuit het beeld Gods en vanuit het wezen van een kind daartoe zou kunnen besluiten.

Hetgeen Brakel hier schrijft, zal bij velen bekend overkomen. Ook de Dordtsche Leerregels geven deze weg aan, zij het inzake een ander onderwerp (zekerheid der verkiezing, I,12). We treffen hierin de sluitrede aan. Men zou op grond van zijn bevinding of op grond van zijn werken kunnen concluderen tot het feit, dat men een kind van God is. Dat laatste vinden we ook in de Heid. Catechismus, antw. 86.

Toch staat dit niet los van iets anders. Zou men deze weg tot zekerheid isoleren van de enige grond in Christus, dan is dat niet zonder gevaar. Men dreigt op die manier de zekerheid te gronden op eigen gegevens binnen het hart. Nee, bij getrouw zelfonderzoek vindt de ontdekte zondaar juist niet de gronden der zaligheid binnen in zich.

Daarom moet deze sluitrede ook steeds in een adem genoemd worden met het steunen op de beloften Gods, al mag men deze weg ook weer niet absoluut stellen zonder die van het zelfonderzoek.

Maar zou men nu aan een kind vragen of hij wel zeker weet dat die man zijn vader is, dan zou hij niet allereerst conclusies weergeven. Dat kind zou waarschijnlijk op die vraag antwoorden: dat is mijn vader, want ik zie hem elke dag en hij zorgt voor mij en hij heeft mij lief. Dat behoort er toch wel echt bij.

Deze gedachten vinden we naast elkaar in Romeinen 8:16, waar de apostel zegt: "Deze Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn”. Onze Kanttekenaren geven mij aanleiding te schrijven zoals ik hierboven deed. Er is hier sprake van de Geest en de (menselijke) geest. Gods kind kan, vanuit zijn eigen geest, getuigen dat hij of zij een kind van God is: "Dat is, tesamen met onze geest, die ons ook mede getuigt, door de aanmerking der kentekenen van het kindschap Gods, die onze geest door Gods Geest in zichzelve bevindt; welke getuigenis, hoewel het niet altijd even krachtig is in de gelovigen, zo openbaart zij nochtans zich menigmaal in hun meeste vernedering en benauwdheid”.

Er is een getuigenis van de eigen geest der kinderen Gods. Zij mogen met verwondering opmerken, hetgeen de Heere in hun leven heeft gedaan; ook hetgeen zij dagelijks in zichzelf waarnemen. Maar daar kan men nimmer onfeilbaar op bouwen. Het kan wel steunen, maar het is geen feitelijke grond. Velen kunnen zich ook wel in deze weg bedriegen. Daar waarschuwt de Heere Jezus ook voor. Men kan hebben gegeten en gedronken in de naam van Christus en zelfs vele krachtige tekenen gedaan hebben. Anderen zien soms in hun bekommering niets anders dan negatieve tekenen.

Hier nu is nodig de direkte inwerking van de Heilige Geest in het hart van Gods kinderen. Hij getuigt ook! Niet door een speciale hoorbare stem of een overreding van het gevoel, maar door de krachtige toepassing van het Woord in hun leven. Dat geeft een hoge mate van zekerheid en bewustheid. Ik maak nu tussen deze beide zaken geen nader onderscheid. Als u vanmorgen nog de Heere hebt ontmoet, werkelijk ontmoet in Zijn Woord, dan kunt u nu zeggen dat u zekerheid hebt. Dat is de mooiste bevestiging van het kindschap. Zoeken naar jaren geleden ontvangen weldaden kan de eigenlijke troost niet bieden. Deze ligt in de daadwerkelijke en dadelijke inkomst van Christus door Zijn Geest in het hart. Het is mede daardoor dat Gods kinderen mogen roepen: Abba, Vader. Door die Geest roepen zij dat. Roepen is nog sterker dan noemen, veel sterker dan hopen of fluisteren. Het geeft vastheid. Het doet de Vader kennen. Dan heeft men een thuiskomen, dan is er een licht, hoe klein ook, in de donkere winternacht.

Er is wel een moeilijkheid. Eveneens in Rom.8 maakt Paulus onderscheid tussen de Geest der dienstbaarheid, wederom tot vreze en de Geest der aanneming tot kinderen. "Gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid….” (8:15). De Geest werkte in deze zin onder het Oude Verbond. Die dagen zijn thans voorbij. Nu werkt de Geest der aanneming, door Welke geroepen wordt: Abba, Vader. Er is thans een veel grotere mate van zekerheid.

Maar is dat zo? Leeft de kerk van thans in de grotere mate van zekerheid? Verkeren velen niet in de onzekerheid, in een gestalte van dienstbaarheid, tot vreze? Is dat ook niet te vinden bij Gods levende volk?

Paulus acht die dagen voorbij. Hoe kan hij dat zeggen? De praktijk lijkt geheel anders te zijn. Paulus stelt inderdaad dat het Oude Verbond in een vorm van dienstbaarheid verkeerde, terwijl het Nieuwe Verbond de kerk tot meerdere vastheid brengt (de Geest der aanneming). In de weg van die aanneming wordt veel vrees ervaren, aleer men bewustheid heeft aangaande het kindschap. Maar heeft men het, dan blijft het altijd zo?

De oplossing ligt hierin, dat men ook, nadat men de vastheid der genade heeft gesmaakt, toch nog weer kan terugvallen, zoals de Galaten, die betoverd leken te zijn. De onzekerheid van Gods Kerk hangt altijd samen met een geest van dienstbaarheid. Begonnen met de Geest, voleindigt men met het vlees. Er gaan valse gronden spelen. Hoe noodzakelijk is het dan om nader en opnieuw ontdekt te worden aan alles wat geen Christus is. Opdat we helder mogen leren weten dat er maar één weg is, namelijk de weg des geloofs, in Christus Jezus. De werken kunnen er weer tussen komen, het geloof kan weer een waardigheid gaan opeisen, en zo zijn er allerlei verzoekingen betreffende dat bewuste weten en dat echte zijn.

Gelukkig wie echt kan zeggen en roepen: Onze Vader. Dat kan alleen maar geleerd zijn door de Heere Jezus Christus. Bent u het, roep het dan uit! Geef de Heere de eer van het Vaderschap. Hij vraagt: "Ben ik dan een vader, waar is mijn vreze?” (Mal.1:6). Dat slaat op een onbekeerde bondeling, maar het kan ook betrokken worden op Gods Kerk. Zijn  we echt kinderen? Eren we de Heere als een kind, in oprechte gehoorzaamheid en aanhankelijkheid? Het is alles werk van Gods Geest: God heeft "de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader”. Dat voert tot de hoogte van het geloof.