CHRISTUSPREDIKING

 Het belang van het onderwerp zal ieder, die enig inzicht in de Heilige Schrift heeft, terstond duidelijk zijn.

De apostel Paulus geeft meermalen het hoge belang te kennen van de prediking van de Christus der Schriften. Aan de Corinthiërs schrijft hij niets voorgenomen te hebben onder hen te prediken  dan Jezus Christus en Dien gekruisigd (1 Cor.2,2). In Gal.6,14 geeft hij het duidelijke program van zijn prediking aan, als hij zegt: "Maar het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus”. Het is zijn begeerte om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen (Ef.3,8b); hij heeft alle dingen schade en drek leren achten om Christus te gewinnen;  hij spreekt over de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, Zijn Heere, om Wiens wil hij alle dingen schade gerekend heeft (Filip.3,8).

Christus beheerst niet alleen zijn prediking, maar, zoals het behoort, Hij bepaalt ook heel zijn innerlijke leven. Het is voor hem geen star en statisch begrip, dat als een stuk gestolde beleving door hem wordt bewaakt, maar het is een steeds weer beleefde werkelijkheid. Het moet ook telkens weer nieuwere en diepere betekenis krijgen, getuige hetgeen hij zegt in Filip.3,8 waar hij als doel stelt dat hij Christus zal mogen gewinnen. Hij spreekt de wens uit dat hij Hem zou mogen leren kennen in de kracht Zijner opstanding. Dus is deze kennis van Christus een doorgaande zaak.

In het boek der Handelingen treft het ons ook, dat hij, na zijn aanvankelijke bekering, terstond Christus predikte, namelijk dat Hij de Zoon van God is (9,20).

Niet alleen Paulus heeft op deze wijze Christus voorgesteld als de enige weg ter zaligheid. Petrus heeft in zijn Pinksterpreek eigenlijk niets anders gedaan dan de koninklijke heerlijkheid van de Zone Gods het volk voor te stellen. Een Filippus heeft de kamerling geen andere boodschap gebracht dan die van het volle heil in Christus. Het werd hem door de Heere Zelf voorgedragen, die de tekst voor deze speciale kerkdienst onderweg Zelf had opgegeven. Het was immers Jesaja 53, het meest Christologische hoofdstuk uit heel het OT., dat hem riep tot de verkondiging van de Heere Jezus. We lezen zo schoon aangaande deze preek: "en Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus (Hand.8,35).

Het meest treffend is deze Christusprediking gebracht door de Heere Jezus Zelf. Hij mocht telkens weer, wat geen enkele prediker ooit zou mogen doen, wijzen op Zichzelf. Denk aan de bekende uitspraken die allen steeds weer beginnen met de woorden: Ik ben…. Hij is de deur, de goede Herder, het brood des levens, de ware wijnstok; Hij zegt zelfs veelbetekenend tot Zijn discipelen: "Ik ben hèt!” (Joh.6,20).  Hij predikte Zichzelf aan de Samaritaanse vrouw, die getuigen mocht: "Komt, ziet een Mens Die mij gezegd heeft al wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?”  Hij kon de beslissende vraag stellen: "Gelooft gij in de Zoon van God?” (Joh.9,35).

Zo heeft ook Johannes de Doper Hem willen voorstellen aan het volk. Hij kon zich door genade geheel wegcijferen ten gunste van de heerlijkheid van de Heere Jezus. Hij juist sprak het uit: ik ben Die niet! Men kwam vragen wie hij toch wel was. Wat hij meende over zichzelf. Wat hebben veel predikers belang bij zo’n vraag: Wie bent u? Daar kan veel op gezegd worden. Johannes gaf een volkomen ontwijkend antwoord. Hij kon, toen de Heere het hem liet zien, de Zaligmaker aanwijzen met de veelbetekenende uitroep: Zie het Lam Gods! Daar ligt zijn boodschap in verklaard. Hij kende Hem ook niet, hij erkent het eerlijk. Maar de hemel had het getoond. Dat zijn de rechte predikers, die het vanuit de hemel mogen gaan verstaan. Wie kan zeggen dat hij niet waardig is de schoenriem van de Meester te ontbinden, die kan zinvol spreken over Christus.

Uit dit korte Bijbelse overzicht moge duidelijk zijn, dat het thema van de prediking van de Christus der Schriften een Goddelijke opdracht is.

 

Maar wat betekent nu die volle Christusprediking? Daarover willen we ons de volgende bladzijden

buigen met de vraag van de kamerling in het hart. De rechte Christusprediking moet geopenbaard worden vanuit de hemel, evenals ook het persoonlijke geloof in Christus een diep geheim is, dat geen mens vanuit zichzelf kan verstaan. Spreekt men vanuit zichzelf, dan wekt men spoedig verkeerde indrukken. Dan kan en zal het gebeuren dat een andere Christus gepredikt wordt, die bijvoorbeeld door Paulus niet en nimmer werd voorgesteld. Iedere dienaar des Woords moge daarvoor bevreesd zijn. Wat zegt Gods Woord over de rechte prediking betreffende de Zone Gods? Laten we die vraag biddend onderzoeken.

Het voor ons liggende onderwerp willen we als volgt indelen:

 1. De prediking van Zijn Persoon, in onderscheid met bijvoorbeeld Mozes en Johannes;

2. De prediking van Zijn ambten, zoals deze speciaal verklaard liggen in de naam Christus;

3. De prediking van Zijn werk, ook afgezien van de naam Christus;

4. De prediking van Zijn Woord, dat alom van Hem spreekt;

5. De prediking uit Zijn mond (zoals Hij Zèlf gesproken heeft);

 

 

1.  De prediking aangaande de uniciteit van Christus, in onderscheiding van andere personen en thema’s.

 In dit deel willen we bezien hoe Christus in de Heilige Schrift gesteld wordt tegenover andere personen, die in een zekere relatie staan tot Hem.

 1.1 Ik denk hierbij dan allereerst aan Mozes. Er zijn meerdere plaatsen waarin Mozes en Christus ineen bepaald verband geplaatst worden. Denk slechts aan Joh.1,17: "Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden”.

Deze nevenstelling heeft alles te maken met de tweeslag: Wet en Evangelie. We spreken hier niet graag van een tegenstelling. Ook de wet, in handen van Mozes, was een gave van God. Maar de betekenis van de genade van Christus gaat deze verre te boven. Het gaat erom, nader te bezien in welke verhouding Mozes en Christus precies staan.

De Heere Jezus Zelf heeft meermalen gesproken over de betekenis van Mozes. Mozes wordt niet afgedaan als een bestrijder van de weg der genade. Op een andere plaats immers spreekt Christus  met de Joden over Mozes. Zij hopen op hem. "Indien gij Mozes geloofde, zo zoudt ge Mij geloven; want hij heeft van Mij geschreven” (Joh.5,46). Mozes leidt heen naar Christus. Hij baant de weg tot Hem. Mozes staat in feite op dezelfde lijn als Christus. Maar er is wel onderscheid. Christus is de Zaligmaker Zelf, terwijl Mozes slechts naar Hem kon verwijzen, zoals ook Johannes de Doper gedaan heeft. Terwijl Jezus voor hen staat, blijven toch de Joden hopen op Mozes. Het tragische is dat juist deze Mozes, op wie zij hoopten, hen verklagen zal bij de Vader (5,45).

Christus heeft Zich ook in alle dingen gesteld onder de wet van Mozes. Zijn komst staat met deze wet in direct verband. Hij is gekomen om de wet en de profeten te vervullen. Hij vond daarin Zijn levensprogram. Toen Jezus uitriep: Het is volbracht, betekende dat Zijn volkomen volbrachte gehoorzaamheid aan de wet van Mozes. Na Zijn opstanding overtuigde de Heere Jezus vanuit Mozes en de profeten de Emmaüsgangers van de noodzaak van Zijn lijden en sterven.

Deze nevenstelling (Christus en Mozes) maakt ons duidelijk dat beide personen een plaats in de prediking moeten hebben. Duidelijk wordt dan dat de prediker nooit bij Mozes mag blijven staan. Gebeurt dat toch, dan krijgt de preek wettische trekken en komt de rijkdom van Christus niet tot zijn recht.

Denk niet te snel, dat dit wel nimmer gebeurt. Heel verfijnd en subtiel kan alles draaien om Mozes. In een prediking waarin gesteld wordt wat er allemaal moet gebeuren, zonder dat men weet van Hem, Die alles voor de Zijnen heeft volbracht, wordt de volle bediening van Christus gemist. Men is dan met het juk der dienstbaarheid bevangen. Dit kan zelfs gebeuren als men de eis des geloofs eenzijdig en versmald de mens oplegt. Dan hult men de genade in een wettisch systeem. Dit kan ook gebeuren als men allerlei regels en eisen inzake geloof en bekering oplegt aan de dode zondaar.

Maar vergeet Mozes ook niet. De wet heeft een wezenlijke plaats. De wet is nodig om de mens stuk te breken op weg naar Christus. De wet is de tuchtmeester, die de kinderen soms met de zweep naar het kruis voert. De Heid. Catechismus laat dat heel mooi zien. "Wat eist de wet Gods van ons?

Dat leert ons Christus (!) in een hoofdsom. Christus schakelt Mozes in, gebruikt de wet in Zijn dienst. Zonder de invloeden van Christus is de wet dodelijk en leidt deze òf tot wanhoop òf tot onverschilligheid. Nu Christus de wet open legt, ligt er een verborgen evangelie in.

 

1.2 De plaats van Christus wordt ook duidelijk gemaakt als Hij verschijnt met Mozes en Elia (Mark.9,4).

Zij spreken met Hem over Zijn einde, Zijn levenseinde te Jeruzalem. Beide personen hebben sterk geijverd voor de wet des Heeren. Mozes, de gever van de wet en Elia, de handhaver van de wet. Echt uitzicht konden zij beiden niet bieden. Wel voldoening, maar geen verzoening hebben zij beoogd.

Ze laten ons iets zien van het bijzondere, het unieke van de plaats van de Heere Jezus. Hij heeft uit hun mond de hemelse instructies ontvangen om ten volle aan de wet van God te voldoen. Bedenk ook dat Johannes de Doper heel veel trekken vertoont van de profeet Elia.

 

1.3 Deze Johannes kwam in de inleiding al ter sprake. Hij staat in de rij van het oude verbond en kan zijn plaats ontvangen in de kring van mannen als Mozes en Elia.

Bestaat er continuïteit tussen Mozes en Elia enerzijds en Johannes anderzijds? Johannes staat inderdaad met beide benen in het OT (Luk.7,28). Hij zal heengaan in de geest en de kracht van Elia (Luk.1,17).

Zijn prediking wordt door de Heere Jezus Zelf getypeerd als een boeteprediking. Hij zong een klaaglied, terwijl de Heere Jezus op de fluit speelde (Luk.7,32). Dat klaaglied is niet een tijdgebonden verschijnsel, dat nu niet meer behoeft gehoord te worden. Ook Johannes maakt op zijn wijze deel uit van al die predikers, die Christus hebben gediend en verheerlijkt door mensen de volmaakte eis van God voor te houden. Deze wetsprediking vindt indrukwekkende vertolkers genoeg, die de kennis der zonde hebben willen bevorderen, om Christus te verheerlijken. Zonder hun bediening komt geen mens ooit tot Christus. We zullen dan altijd weer hulp zoeken in de eigen mogelijkheden. Wie echter Johannes heeft gezien en gehoord, is onder de bediening van de H Geest overtuigd van de noodzaak, ook van de grootheid van Christus. Johannes en zovele anderen als Mozes en Elia hebben niet alleen een heilshistorische plaats in de HS, maar zij hebben ook een heilsordelijke plaats in het leven van Gods kerk. Dat bedoelt de Catechismus met de kennis der ellende vanuit de wet.

De betekenis van hun dienst in positieve zin blijkt ook, als we denken aan andere wetsleraren, die echter, hoewel gezeten in de stoel van Mozes, toch de wet hanteerden geheel los van de genade in Christus. Dan denk ik aan de Wetgeleerden en de Farizeen, die het volk doodden met de wet. Zij maakten de wet helemaal los van Christus.

Bij Johannes horen we echter de grootheid van Christus bezingen, zij het in de woorden der wet. Hij kon zeggen: "Hij moet wassen en ik minder worden”.

Voor de prediking betekent dit dat we de bediening der wet nodig hebben, maar dan wel in direct verband met Christus. Dit verband wordt heel helder verwoord in de Dordtse Leerregels (III,VI,5).

De rechte Christusprediking zal niet in de wet blijven steken, al kan deze niet zonder de wet. De wet rust in de hand van Christus.

Christusprediking is echter anderzijds geen prediking, waarbij de vloek der wet en de ontdekkende taal van Johannes geen plaats meer mogen hebben. Het is te vrezen dat sommigen deze versmalde opvatting huldigen en zodoende de preek beroven van allerlei wezenlijke ontdekkende elementen.

 

1.4 Om een nevenstelling van een andere aarde te noemen, denk ik nu ook aan het onderscheid dat dikwijls gemaakt wordt tussen de Christus- en de christenprediking.

Ik spreek ook hier toch liever weer niet van een tegenstelling. Het wordt wel vaak tot een tegenstelling gemaakt. Men meent dat de Christusprediking elke vorm van christenprediking uitsluit. Onder het laatste verstaan we meestal een prediking waarin de mens met al zijn vrome ervaringen en gestalten centraal staat. In die zin kan er inderdaad van een christenprediking in het geheel geen sprake zijn. Nooit mag de mens centraal staan.

Het gaat om de grootheid van Christus. Daar alleen is voedsel te vinden voor de gemeente. Een christenprediking van het slechtere soort wil de zondaar het voorbeeld van anderen voorhouden met de wens om daar nog eens toe te mogen komen. Dat gebeurt dan niet vanuit Christus maar geheel buiten Hem.

Wie hier echter een tegenstelling forceert, vervalt toch makkelijk tot een bepaalde eenzijdigheid. De praktijk van het geestelijke leven, de beleving van de Christus in ons komt dan toch niet tot zijn volle recht. Ik zou ook kunnen zeggen dat de bediening van de H. Geest niet voluit wordt voorgesteld en verkondigd.

Dus is het een legitieme zaak, dat ook de christen met zijn beleving in de prediking tot zijn  recht komt. De prediker moet weet hebben van de noden en de vragen, van de ellenden en de vreugden van de christen. Deze mogen gepreekt worden tot troost ook voor aangevochtenen. God heeft in Zijn Woord levensbeschrijvingen van de groten in Zijn Koninkrijk: Abraham, David, Petrus, Nehemia en vele anderen. Deze zijn beschreven mede tot troost en ter aansporing. Het is de wolk der getuigen die we rondom ons hebben liggen. Komen deze biografieën aan de orde, dan geeft de Heere deze ook ter toetsing. Deze ook wel genoemde exemplarische prediking mag echter nooit afbreuk doen aan de genade in Christus Jezus. Ook in dit verband  moet men opkomen voor de rechte Christusprediking.

 

1.5 Het lijkt misschien vreemd, maar de vraag lijkt me goed te overwegen in hoeverre de prediking van Christus Zich onderscheidt van de prediking van Jezus. Ik wil natuurlijk niet deze beide namen tegenover elkaar stellen. We plaatsen deze ook nu weer naast elkaar. De rechte Christusprediking is te onderscheiden van de prediking van Jezus. Het is opmerkelijk dat de aanduiding "Jezus-prediking” nooit burgerrecht verkregen heeft onder ons.

In bepaalde kringen spreekt men bijna uitsluitend over Jezus. Ik doel niet op hen die spreken over Jezus van Nazareth. Dat ligt geheel in de lijn van het moderne denken. Daarnaast zijn er, die voorkeur hebben voor het gebruik van de naam Jezus. Dat is een Bijbelse naam, zeker. Men mag daartegen ook geen enkel bezwaar inbrengen.

De naam Jezus heeft een rijke klank voor allen die door het geloof Hem hebben leren kennen. Deze naam betekent Zaligmaker of Redder. De naam Christus echter geeft daarna aan hoe de Heere redt, namelijk als Profeet, Priester en Koning. De tweede naam geeft een verdiept inzicht in de wijze van Zijn werk. De naam Jezus wordt te spoedig ingevuld naar de eigen wensen. Jezus kan een vriend, een leidsman, een helper zijn in allerlei nood. De naam Christus echter is een zeer welkome aanvulling om ons te doen weten wat de eigenlijke betekenis is van de Zaligmaker. Dat zal blijken als we straks nader ingaan op de eigenlijke betekenis van deze naam.

In de beide namen, tezamen gevoegd, schittert de volkomen heerlijkheid van Christus. Deze beide namen geven een rijk inzicht in de weg der zaligheid.

 

1.6 Maar, zo vragen we, waarom spreekt de apostel Paulus nu van Jezus Christus en Dien gekruisigd?

Wordt hier het thema der Christusprediking niet te zeer versmald? Geeft deze verbijzondering nu ieder het recht om zijn eigen voorkeur aan te geven?

Het is duidelijk, dat inderdaad Paulus deze nadere aanduiding meermalen geeft. In de inleiding kwam dit reeds enigermate aan de orde. Waarom spreekt hij niet over Jezus als de Opgestane of de eeuwige Koning? Het is eigenlijk heel opmerkelijk dat hij nu juist het kruis centraal stelt. Juist het kruisevangelie roept tegenstand op. Het is de Joden een ergernis, en de Grieken een dwaasheid. Het kruis is het absolute dieptepunt in heel het leven van Jezus. Alles keert zich daar tegen Hem. Geen enkele eer, maar slechts smaad en schande wordt over Hem uitgestort. Moeten we die zwarte bladzijde maar niet gauw vergeten en ons richten op opstanding en hemelvaart? Dat spreekt meer aan dan de duisternis rond het kruis. Paulus lijkt hier op een chirurg die in zijn spreekkamer zijn scherpe mes op zijn bureau legt, om zijn patiënten te tonen hoe de operatie straks zal gaan verlopen…..

Wij zouden misschien geneigd zijn om de mooie kant van het evangelie liever te laten zien. Dat spreekt jonge mensen meer aan. Toch komt Paulus met het kruis. Hij komt heel eerlijk met de volle waarheid. In het kruis immers klinken zaken mee als Gods toorn en Zijn gerechtigheid. Vanuit het kruis kan men niet zwijgen over zonde en schuld, over vijandschap en verzet tegen Christus. Het kruis staat te midden van helse Godsverlating. Zeker, daartegen is door de eeuwen heen juist ook veel verzet openbaar gekomen. Rond dat kruis wordt de mens onttroond en komt zijn volle zwakheid en duisternis openbaar. Zijn volkomen onmacht en tegelijk ook zijn brute verzet tegen God en Zijn Woord. Ook tegen Zijn genade vooral.

Maar de ware kerk zal daar toch juist het leven vinden. Er kan geen opstanding zijn zonder dat kruis. We mogen ook zeggen: in dat kruis buigt de Heere Zich zo diepe mogelijk naar ons toe. In de allerdiepste ellende geeft dat kruis hoop en moed. Men kan niet zo schuldig en verloren zijn, of deze Gekruisigde biedt uitzicht en verwachting. Aan dat kruis wordt Christus juist verhoogd als de slang in de woestijn. Daar is een weg van de grootste der zondaren naar Hem, Die stervend onder de zonde van goddelozen, de weg tot God gebaand heeft. Zo bezien is deze naam een nadere ontvouwing van de rijkdom van de naam Christus.

 

Zo hebben we getracht vanuit allerlei nevenstellingen aan te geven, waarin nu de rechte betekenis van de naam Christus bestaat.

 

2. We komen nu toe aan een tweede deel. De prediking van datgene waarop de naam Christus speciaal doelt. In deze naam komen Zijn ambten duidelijk naar voren. Wat bedoelen we, als we pleiten voor een rechte Christusprediking?

De naam Christus betekent Gezalfde. Hij is, zoals bekend, gezalfd tot onze hoogste Profeet, onze enige Hogepriester en onze eeuwige Koning. Deze omschrijving wordt ons geboden in zondag 12 van de Heid. Catechismus. En deze put zijn gegevens weer uit de H. Schrift.

De naam Christus staat ons niet toe een eigen invulling te geven van wat wij voor verlossing houden. We doen dat zo heel snel, op allerlei manieren. We plaatsen zelf onze accenten en geven onze eigen commentaren.

 

2.1 Het profetische ambt van de Zaligmaker mag zeker niet vergeten worden. Te vaak zal het voorkomen, dat we ten gunste van het priesterlijke ambt de beide andere ambten zouden vergeten. Er zijn er ook zeker, die dit ambt juist overwaarderen. Dat zijn zij, die de enige betekenis van Christus zien in Zijn onderwijs en Zijn voorbeeld. Hij is een groot leraar, die diep inzicht geeft in allerlei levensvragen. Hij onderwijst ons tevens hoe we onszelf kunnen redden in allerlei situaties. Ja, want als Hij niet als priester erkend wordt, zullen we ons zelf moeten helpen in allerlei levens- en stervensnood.

DeHeidelberger geeft een duidelijke typering van het profetische ambt van Christus. Ik mag niet nalaten het bekende boekje van Professor G. Wisse te noemen dat handelt over het ambtelijk onderwijs van Christus in de gelovigen. Hij geeft daarin veel onderscheidingen, die meestal heel nuttig zijn en die een rijk licht werpen op het omvangrijke werk waartoe de Heere Jezus gekomen is.

We kunnen denken aan het onderwijs dat de Heere Jezus gegeven heeft tijdens Zijn aardse leven. Hij onderwees de discipelen, maar evenzo de schare en zelfs ook de Farizeen. Niemand werd door Hem genegeerd. Hij spreekt in Zijn gelijkenissen over de verborgenheid van het Koninkrijk der hemelen. Hij werpt licht over de wet van Mozes en wijst scherp aan wat zonde is. Later hoop ik nog nader terug te komen op de prediking, zoals deze door Jezus Zelf werd gebracht.

Hier gaat het erom dat we mogen stellen dat de profeet onderwijst in het werk van de Priester en de Koning. Hij verklaart Zichzelf, Zijn Goddelijke en menselijke heerlijkheid. Hij spreekt over het welbehagen des Vaders en over de belofte des Geestes.

Het is altijd het kenmerk van alle profeten geweest, dat ze onverbloemd de zonde hebben aangetoond. Zo handelt ook de profeet Christus. In Zijn Bergrede spreekt Hij onder meer over de kwalen van het menselijke hart. Hij toont de diepten van de zonde aan, zoals deze reeds als een bittere wortel verborgen aanwezig zijn in onze gedachten en in onze meest persoonlijke overleggingen. Ons hart wordt binnenste buiten gekeerd. We komen onszelf tegen als die overspeler, als die dief, als die lasteraar, als die goddeloze. Zo vinden we daar bijvoorbeeld de uitwerking van wat de Heidelberger zegt in zondag 2 over de kennis der ellende, zoals deze door Christus wordt geboden. Nu krijgt het zijn diepe zin dat niet Mozes, maar Christus profetisch ontdekt aan de zonde en de schuld van ons leven. Daarover zegt Wisse onthullende dingen, die waard zijn om nader overdacht te worden.

Er is vaak een zeker verzet tegen de prediking van des mensen ellende en schuld. Dat verzet is begrijpelijk. Ieder mens, in welke hoek ook, komt in opstand als zijn of haar zonde speciaal in behandeling komen. Als dat verzet leeft, bidde men de Heere om ontdekking vanuit het onderwijs van Christus. Als Hij daarover spreekt, denk maar aan de Samaritaanse vrouw, dan smelt de vijandschap weg. Dan worden we eerlijk gemaakt. Dan krijgen we een walg van onszelf en gaan we wanhopen aan onszelf.

Dit is toch weer iets anders als wat men wel eens zo voorstelt: vanuit het Evangelie leert men zijn zonde(n) kennen. In die voorstelling denkt men misschien dat de wet heeft afgedaan en dat alleen nog maar echt de blijde boodschap gepreekt moet worden. Zo kan het niet. Christus, met de wet Gods in de hand, overtuigt door Zijn H. Geest van schuld en zonden, en als Hij het doet leert men buigen onder Gods eis.

Het is een voorrecht het te mogen beleven dat niet God of een ander (zo Adam), maar ik zelf de schuld ben van alle ellende. Dat werkt werkelijk bevrijdend. Lees een duidelijk voorbeeld in het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw. Zij getuigde met blijdschap over de Messias als over een mens, die haar gezegd had al wat zij gedaan had. "Is Deze niet de Christus?”

Christus is ons van God gegeven tot wijsheid, zo getuigt Paulus in 1 Cor.1,30. Deze wijsheid ligt, dunkt me, vooral in Zijn profetische ambt.

Deze wijsheid heeft de zondaar nodig. Zonde bestaat in allerlei verkeerde daden, maar deze bestaat tevens in dwaasheid. Onkunde en dwaasheid zijn ook schuld. In de Bijbel wordt ongeloof en onbekeerlijkheid ook wel dwaasheid genoemd. Denk maar aan de dwaze bouwer. De Heere Jezus neemt als profeet deze geestelijke onkunde weg. Het verstand wordt verlicht. We krijgen verstand van God en Goddelijke zaken. De geestelijke mens onderscheidt alle dingen. Hij leert ontvangen een diep inzicht in het Woord van God. De oude vromen van vroeger, die nog niet zoveel schoolse kennis vanuit allerlei maatschappelijke opleidingen met zich mee moesten dragen, hadden vaak meer ruimte voor Bijbelkennis. Maar het mocht ook dikwijls samengaan met een geestelijk verstaan van het Woord. Geestelijke dingen werden met geestelijke samengevoegd. Men had parate Bijbelkennis.

Waar de Heere Jezus gaat onderwijzen, ontstaat dat. Zo onderwees Hij Zijn discipelen. De schare stond verbaasd over Zijn leer. Hij leerde hen als machthebbende en niet als de Schriftgeleerden.

Naast Bijbelkennis hebben we ook praktische kennis nodig van het geestelijke leven.

Hoe is het te betreuren dat onder predikanten, onder kerkenraadsleden, onder gemeenteleden deze vormen van kennis zo teruglopen.

Waarom zijn we niet beter bekend met de praktische wegen die de Heere door Zijn Geest gaat met zondaren? Hoe openbaart de Heere Jezus Zich in het hart van mensen? Hoe leren we Hem kennen in de volheid van Zijn persoon? Wat is het onderscheid tussen waar en vals? Wat is nu zonde en hoe openbaart zich de wil van God?

Het zijn de vragen waar we in onze dagen mee tobben. Hoe nodig hebben we dan de kennis der zaligheid, vanuit deze Profeet. Hij onderwijst in zaken als verkiezing en verbond, Hij leert ons hoe we wandelen moeten.

De hemel heeft ruimte gevraagd voor Zijn bediening: "Deze is Mijn geliefde Zoon in Dewelke Ik  Mijn welbehagen heb; hoort Hem!” (Matth.3,17; mark.9,7). 

Waar alleen de priesterlijke bediening of alleen de koninklijke bediening van Christus op de voorgrond staat, wordt dit geestelijk inzicht vergeten.

 

2.2 Maar ook die priesterlijke bediening van Christus hebben we wel dringend nodig!

In heel de offerdienst van het OT werd Hij reeds zo voorgesteld, als de Hogepriester, Die de schuld van Zijn volk zou wegnemen. Christus als Profeet heeft plaats gemaakt voor de kracht van Zijn bloed.

Bijzonder rijk laat de Heid. Catechismus Hem zien, stap voor stap ons voorlichtend over de lange en bange weg van Zijn lijden. In de lijdensweken wordt intensief aandacht geschonken aan de Man van smarten.

Deze lijdensprediking treft steeds weer door de veelzijdige inhoud. Steeds verwijst de Borg naar u en mij, naar wat wij hadden moeten doen en naar hetgeen wij door de zondeval verloren hebben.

Maar Hij wilde komen in onze plaats. Dat is de kern van Zijn priesterlijke dienst. "Ik voor u”. Welk een rijke verkondiging klinkt vanaf het kruis der verzoening. Hier is ruimte en hoop voor de meest ellendige, voor de grootste der zondaren, voor een moordenaar zelfs.

Ons Heidelberger leerboek heeft de betekenis van het plaatsvervangend lijden van Christus helder weergegeven. Daar zijn tegen de zondagen 5 en 6 vele bezwaren geuit. Met name de gebroeders Socinus uit vorige tijden hebben deze bezwaren vanuit de menselijke oppositie duidelijk verwoord.  Het zou onredelijk zijn dat een ander mijn schuld zou moeten dragen. Schuld zou ook helemaal niet overgedragen kunnen worden. Bovendien is het in strijd met Gods liefde dat er betaald zou moeten worden aan het gestrenge recht van God. Het kruis, zo stelt men van vele kanten, verkondigt juist de schuldbewuste mens, dat God enkel liefde is. Verder vond men het gevaarlijk en zorgeloos om te leren dat mijn zonden zo maar, door een ander, vergeven kunnen worden.

Aan de Catechismus werd het verwijt gemaakt dat hier teveel in termen van voldoening en betaling werd gesproken. Invloeden van een bepaalde filosofie heeft men er wel in ontdekt.

Maar het is onmiskenbaar dat de gedachte van de gerechtigheid Gods lijnrecht vanuit het Woord vandaan komt. Het sterven van Christus wordt gezien als offer; met name het bloed van het nieuwe verbond spreekt een duidelijke taal. De gedachte van het bloed herinnert aan het OT. De Hebreenbrief biedt een klaar inzicht in de betekenis van het bloed. Hier is te denken aan de grote Verzoendag. Maar ook een hoofdstuk als Jesaja 53 vertolkt de gedachte van de plaatsvervanging.

Zo is de Heere Jezus het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.

Tracht u in te denken wat deze benoeming inhoudt. Hij is het lam van God, niet een van onze lammeren of offers, die wij zouden willen aanbrengen. En de ruimte hierin is groot en machtig: het betreft de zonden der gehele werd, wat betreft de kracht ervan.

Hier staan we bij de kracht van het kruisevangelie. Hier klopt het hart der verzoening. Hier openen zich alle poorten van de nieuwe Godsstad.

Maar hier komt ook breed uit, wat Christusprediking nu in feite is. Ik vermoed dat velen hieronder te vaak verstaan een versmalling van slechts evangelische waarden en waarheden. In een Christusprediking gaan alle deuren wijd open. Dat is juist.

Maar beseft men wel voldoende, dat juist in die prediking de kracht van het recht Gods uitkomt?

Kan men ooit dit recht Gods verdoezelen door slechts te stellen dat alles nu wel volbracht is? Is het u wel duidelijk, dat er een zware streep onder dit recht Gods komt: God is zo rechtvaardig, dat Hij zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Dan moet God het wel heel ernstig nemen met dat recht.

En daarom wil ik onderstrepen beide lijnen: enerzijds bepaalt juist het kruis mij bij het strenge oordeel Gods, dat over de zonde gaat. Indien dit gedaan wordt aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?

Maar anderzijds is hier ruimte te over, juist voor hen die hun schuld erkennen, die de last van hun zonden zwaar gevoeld hebben. Indien ooit, dan is hier een Goddelijke weg der zaligheid ontsloten. Deze prediking mag de zondaar nimmer onthouden worden.

In de weg van de moordenaar komt uit, welk een diepe kracht er gelegen is in het offer van Christus. Deze moordenaar kon geen verbetering van zijn leven aantonen, want hij stond aan het einde van zijn leven. Een volkomen faillissement. En deze zondaar juist mocht een groot geloof tonen en werd daarin ook niet beschaamd. Welk een wonder voor hem, dat de Heere hem deed lijden met deze Man van smarten.

Dit heeft de apostel bedoeld, toen Hij sprak van roemen in het kruis van "onze Heere Jezus Christus”. Gelukkig de mens, die dit mag leren. Die buigen mag onder Gods recht, en het leert erkennen dat Hij tegen alle geboden Gods gezondigd heeft. Wie zegt: "wij toch rechtvaardig”, die mag ondervinden dat er uitkomst is bij het naderen van de dood.

We zouden de vraag kunnen stellen voor wie Jezus gestorven is. Dat heeft direct te maken met Zijn priesterlijke werk.

De leer dat Jezus stierf voor allen, hoofd voor hoofd, wordt in onze tijd vrij algemeen gehoord.

De achterliggende gedachte is daarbij, dat Hij daarmee alles gedaan heeft wat Hij kon doen. De keus is nu verder geheel aan ons. Wij moeten nu beslissen wat we hiermee doen. We kunnen dit aannemen of verwerpen.

Gods Woord brengt echter het sterven van Christus duidelijk in verband met Zijn volk (Matth.1,21), of Zijn schapen Joh.10,11), Zijn broeders (hebr.2,11), de kinderen Gods (Joh.11,52), de gegevenen des Vaders (Joh.6,37), de gemeente (Hand.20,28) of Zijn lichaam (Ef.5,23).

H. Bavinck stelt terecht dat men uit een zekere hoek soms het verwijt maakt aan de Gereformeerde leer der verzoening dat er een beperking optreedt ten aanzien van de kwantiteit der verzoening. Die kwantiteit zoekt men in het feit dat Jezus voor allen gestorven is.

Hij stelt daar echter tegenover dat de Neonomianen ernstig tekort doen aan de kwaliteit, want Jezus is maar Zaligmaker voor alle mensen tot op zekere hoogte. De beslissing ligt niet in Zijn werk, maar in het onze. Dus beperkt men, het wordt terecht gesteld, de kwaliteit.

Deze vraag echter vereist een dieper gaande studie, maar we willen ook hier wel graag stellen dat Christus een volkomen Zaligmaker is, en als zodanig mag Hij ook worden gepredikt.

Hij mag verkondigd worden, voorgesteld worden, ook in Zijn lijden. Gods knechten mogen zeggen, wat Pilatus met andere bedoelingen uitsprak: "Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit….” (Joh.19,3).

 

Het priesterambt van Jezus blijft niet beperkt tot het kruis alleen.

We leerden vroeger reeds op de catechisatie, dat het werk van de priester bestaat in drie dingen: offeren, bidden en zegenen.

Er is meer te zeggen dan alleen dat Christus Zichzelf geofferd heeft. Op grond van het offer bidt Hij voor de Zijnen als de Voorspraak bij de Vader.

Hij bad tijdens Zijn aardse leven urenlang tot de Vader, Hij bad als Hogepriester het gebed voor Zijn kerk (Joh.17) en Hij bad aan het kruis, zelfs voor Zijn vijanden.

Maar vooral in de hemel bidt Hij voor Zijn strijdende kerk. Paulus getuigt daarvan: "Christus is het, Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt” (Rom.8,34). In Zijn gebed kan ons gebed alleen maar rusten. Zijn gebed is gefundeerd in Zijn bloed. Zijn gebed kan niet worden afgewezen. Zijn gebed is een eis, waartoe Hem zelfs door de Vader een heilig recht is verleend (Psalm 2, 8).

Dit wordt een troost, als we leren niet te kunnen bidden zoals het behoort. Ook in de binnenkamer leert Gods kind zijn absolute verlorenheid. Zijn gebed wordt hem als grond volkomen ontnomen.

In deze weg krijgt het gebed van Christus waarde. Dat maakt het eigen gebed niet overbodig. Maar het geeft kracht aan ons roepen om ontferming.

 

Dat Hij zegent, is eveneens een Bijbelse waarheid. Deze zegen moeten we plaatsen tegen de diepe werkelijkheid van onze vloek.

Dat is steeds weer een opvallende trek in heel Christus’ dienst, dat Hij ons altijd weer stil zet bij hetgeen wij door de zonde geworden zijn. Daarom ook, ik zeg het nog maar weer eens, gaat de Christusprediking zo diep. We worden bij elke stap bepaald bij eigen schuld en diepe verlorenheid.

Zijn zegen verklaart ons de vloek, die rust op ons.

Zijn wij inderdaad vervloekt?

Het aardrijk is vervloekt, zoals we weten, en dat kunnen we zien aan de doornen en de distels. Maar gaat Gods Woord zo ver om ons te tekenen als mensen onder de vloek?

Er ligt tussen zegen en vloek geen tussenstation. Wie de volle zegen in Christus mist, ligt onder de vloek. Dat is een uitermate ernstig gegeven. Vervloekt een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet… (Gal.3,10). En daarom moest Christus onder de vloek der wet omkomen. Zo wordt nu de vloek in een zegen veranderd, zoals de Heere getuigde aangaande de voorgenomen vervloeking van het volk  door Balak en Bileam.

 

2.3 Het is duidelijk dat de priesterlijke bediening van de Heere Jezus  een hoofdstuk vormt, dat nooit uitputtend kan worden besproken en gepredikt. Maar dat geldt feitelijk van alle drie de ambten van Christus. Ook van het koninklijke ambt.

Zie maar eens hoe juist ook rond de heilsfeiten de Heere Jezus als Koning zichtbaar wordt. In Bethlehem gaat het vooral om de geboren Koning der Joden. Vandaar dat we telkens weer de naam van David tegenkomen. De Wijzen zoeken de geboren Koning der Joden. Tijdens het leven van Jezus op aarde openbaart Hij Zich met name ook als Koning. Zijn koninklijke heerlijkheid blijkt in het heersen over de onreine geesten, in Zijn macht over de schepping, in de verschijning van het Koninkrijk der hemelen. Ook de kruisgeschiedenis, voor ons bij uitstek de priesterlijke openbaring van Christus, toont Hem toch ook als Koning. Dat staat boven het kruis. Zijn Koningschap vormde mede ook een der aanklachten tegen Hem uitgesproken. De opstanding toont Koninklijke heerlijkheid en majesteit; Hij heerst over zonde en dood, over hemel en aarde.

Het is opmerkelijk dat Petrus in zijn Pinksterpreek juist zo’n helder licht doet vallen over Zijn Koninklijk ambt. God heeft Hem tot een Heere en Christus gemaakt. Ook hier komt de naam David voor. Christus zou als Koning op de troon komen (Hand.2,30). Psalm 110 wordt aangehaald: "Zit aan Mijn Rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten” (2,35).

Genoeg om aan te tonen dat Koning Jezus in de H.S. alle aandacht ontvangt. Zo moet Hij ook ons aller aandacht hebben in Zijn Koninklijke waardigheid. We behoeven dit niet over te laten aan de Chiliasten.

Wisse schrijft hierover diep geestelijke woorden: "In de beleving van die koninklijke bediening schittert de kroon van het bevindelijke leven. Het is zelfs een kenmerkend verschijnsel te noemen van de wasdom in de genade, wanneer de ziel daar meer van ondervindt en beoefent. In de aanvang van het onderwerpelijke werk des Geestes in ons, zal de verloren zondaar meer bepaald onder de profetische bediening vertoeven,....; al verder wordt Christus als Borg, als Priester meer en meer noodzakelijk, en ervaren in Zijn dierbaarheid. Maar in de groei van de genade zal straks vooral dat koninklijke van Christus’ bediening moeten uitkomen. Dan is niet zozeer meer de allereerste behoefte die aan ontdekking, noch aan verzoening...., maar dan wordt het in klimmende mate een vragen naar de Koning. Dan zal men al meer gaan verstaan en krijgen te beleven, dat Christus zo onmisbaar is om Zijn volk te regeren, te leiden, te beschermen, te bewaren, uit te redden, en eens door alle vijanden heen te leiden tot de poorten der blinkende Godsstad” (blz.94.95).

Uit deze woorden wordt duidelijk dat het Koninklijke ambt van Christus behoort tot de diepere doorleiding in de genade. Paulus begeerde de Heere Jezus te kennen in de kracht van Zijn opstanding. Het gaat dan niet meer om allerlei persoonlijke vragen, of we wel deel hebben aan de genade. De eer van God wordt centraal gesteld. Het gehele praktische leven komt te staan onder de beheersing van de wil Gods. Hierin moet blijken welke vorderingen we gemaakt hebben in de genade. Onder schone schijn kan het gebeuren dat de mens toch nog zelf koning blijft. Daarom vraagt men wel eens of we wel van koning zijn veranderd. Dat is het kenmerk der genade.

Het is te vrezen dat velen wel de Priester, maar niet de Koning begeren. Wel genieten van de vergeving der zonden en de hemelse vreugde, terwijl we hier geen echte strijd tegen de zonde willen leveren. Dat begeert de mens van nature ook nimmer. Daarom blijkt hierin wel de echtheid van het werk Gods. De Israëlieten moesten het gehele paaslam eten. Dat houdt dus in dat het geloof de gehele Christus aanneemt, als Profeet, Priester èn Koning.  Ook dat behoort bij de volle Christusprediking, maar het staat te bezien of velen, die vragen om zulk een prediking, wel begeren zich te stellen onder de tucht van Zijn heerschappij.

Wat klemt die vraag ook onder ons. Velen komen niet echt uit boven de vragen naar de persoonlijke zaligheid. Daarmee kan samengaan een vorm van vrome zelfhandhaving. Daarom is het nodig, dat we gebroken worden in onze eigen kracht. Het is hierom ook niet nuttig, dat we voortdurend blijven steken in de persoonlijke vragen. In een zeker opzicht komen we daar nooit bovenuit. Maar er is meer te beleven en uit te leven. Kennen we trouwens het verschil tussen inleving en uitleving? Leggen we alleen de klemtoon op de inleving, de beleving, dan wordt het dagelijkse leven naar buiten teveel verwaarloosd. Zouden we alleen letten op de uitleving, dan verschraalt het innerlijke leven. Maar, ook al bepleiten we een diepe inleving van het werk Gods, dat mag ons niet de ogen doen sluiten voor de wil des Heeren in het dagelijkse leven. Hoe hebben de oude godzalige leraars van vroeger eeuwen zich ook niet sterk ingelaten met de levensstijl van elke dag. Christus moet Koning worden in de huiskamer en in de slaapkamer, in de keuken en achter het bureau. U begrijpt dat hier heel praktische zaken aan de orde komen. Hebben we leren buigen onder Zijn heerschappij?

Juist aan het kruis wordt de Heere Jezus Koning genoemd. Daar schittert heerlijk Zijn Koninklijke liefde en grootheid. Een Koning Die Zichzelf geeft, geheel en al, voor Zijn volk. Hoe verschrikkelijk dat de Joden juist toen gezegd hebben dat ze geen koning kennen dan de keizer. Welk een vreselijke keus. Een keus die wij echter allen maken en gemaakt hebben. Is deze Gekruisigde onze Koning geworden? Hij moet als Koning heersen. Hier blijkt dat Zijn juk zacht is en Zijn last licht. Zijn Koninklijke grootheid wordt dan juist nog groter doordat deze Koning tevens de Priester van Zijn volk is. Hij legt niet alleen Zijn wil op, maar Hij delgt de schuld uit. Zo bindt Hij de Zijnen voor eeuwig aan Zijn heerschappij.

 

3. In het bovenstaande hebben we ons vooral bezonnen op de betekenis van de naam Christus. We hebben stilgestaan bij de drie ambten, zoals deze in de naam Christus geopenbaard zijn.

Gods Woord toont ons echter meer aspecten, die niet direct in de naam Christus, maar die wel in Zijn persoon te zien zijn.

Het gaat dan om een brede voorstelling van zaken, die voortvloeien vanuit Zijn persoon. Het is goed daarbij stil te staan. Alweer vanuit de gedachte dat de gehele Christus ons behoort voorgesteld te worden. Het zou kunnen dat er allerlei eenzijdigheden onder ons leven, wanneer we spreken over Christus.

3.1 We maakten reeds kennis met de Schriftuurlijke gedachte, dat de Heere Jezus gekomen is om de schuld te betalen. We zouden dit het juridische aspect kunnen noemen. Hij is gekomen tegen de achtergrond van het recht Gods. Ter voldoening  aan het recht van God. Dat stempelt de prediking. We hoorden dat vooral een theoloog uit de Middeleeuwen, Anselmus van Canterbury deze lijn heel erg sterk heeft beklemtoond. Er waren er in zijn tijd ook wel, die dat zo helemaal niet deden. Hier is zijn tegenpool Dunscotus te noemen, die meende dat zowel de schuld als het werk van Christus geen absolute betekenis hadden. Het was feitelijk toevallig dat het zo is gegaan, maar het had ook best heel anders kunnen plaats vinden. Het was tenminste helemaal niet nodig, dat Jezus moest betalen voor de schuld.

De Heid. Catechismus stelt deze voldoening als hoogst noodwendig voor. Betaling of anders straf. Dat is het dilemma. Anderen, zoals Augustinus en Calvijn, namen hier een gematigder standpunt in. Zij waren van mening dat de weg van het kruis hoogst passend was.

Het maakt een  groot verschil of we deze kruisweg nu noodzakelijk achten, of dat de weg der verlossing ook wel heel anders had kunnen gaan. Met andere woorden: bezien we de Heere Jezus en Zijn werk nu in het licht van de toorn Gods, of achten we dat niet van wezenlijk belang. De rechte prediking wijst ons naar de eisen van Gods gestrenge recht. Dan gaat het om het geloof, dat rechtvaardigende kracht heeft.

We hebben dat in onze tijd bijzonder nodig. Anders vervlakt alles tot een evangelische setting, waarin de volle waarheid gemist wordt. Sion zal door recht verlost worden (Jes. 1,18). Deze gedachte vinden we ook treffend verwoord in het bekende hoofdstuk Jesaja 53. Het kruis spreekt van de toorn Gods, van het gewicht van onze zonde, van het strenge oordeel Gods dat over ons gaat. Om voor God te kunnen verschijnen hebben we maar niet enkele aandoeningen en vroomheden nodig, maar moeten we verzoend worden door het bloed van Christus. Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Bezien we zo de vierschaar Gods, dan wordt de zonde tot zonde. Dan wordt die zonde ook ingeleefd, ja deze wordt zelfs door de Heere Jezus gepredikt en beklemtoond. Zo lief had God de wereld dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft. Maar het andere is ook waar: Zo streng is het oordeel Gods, dat Hij in geen andere weg de zondaar kon verlossen dan door de zending van Zijn geliefde Zoon. En zo ernstig neemt God de zonde, dat Zijn eigen Zoon moest sterven en omkomen. Er mocht niets van ter aarde vallen. Er moest een volkomen offer gebracht worden. Er moest tot de laatste penning betaald worden.

Waar deze klanken worden gehoord, daar spreekt het vanzelf dat de mens zondaar wordt en dat hij de oorzaak van zijn ellende gaat zien, ook in het licht van het kruis. Dat is eerst de rechte Christusprediking, waarin de nota ter sprake komt en waar deze geheel voldaan wordt.

Men vergeet dat vaak, als er gevraagd wordt naar een Christusprediking. Men ziet over het hoofd, dat juist deze prediking de mens nameloos arm maakt. Dat we dan juist in wegen van onmogelijkheden terechtkomen. U begrijpt dan ook dat we een helder en persoonlijk inzicht nodig hebben om verlost te worden van onze schuld. Als het met de schuld van de mens zo staat en als de toorn Gods zo gestreng is, dan kunnen we niet met een "misschien” gered worden. Dan behoren we dat op goede gronden en met enige zekerheid te weten.

Men vergist zich echter ook, als men nu denkt dat dus deze prediking van het recht Gods de mens versombert en benauwen zal. Nee, hier wordt nu juist een hecht fundament getoond. Hier wordt de verlossing zeker en gewis. Nu God Zijn eigen Zoon heeft gegeven, blijkt daarin juist Zijn grote liefde. Nu is er plaats en reden, om de kruisweg van stap tot stap voor te stellen en om te tonen hoe volkomen deze offerande geweest is. De volheid van Zijn lijden en sterven toont de voldane rekening. Juist hier krijgt de Christusprediking een ruime evangelische omvang. Hoe diep is de liefde Gods. Juist waar gesteld wordt, heel eerlijk, dat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij, juist daar krijgt de weg van de Heere Jezus oneindige waarde.

Lees hier de krachtige taal, die de apostel Paulus gebruikt in Romeinen 3. Er is bijna geen vernietigender oordeel geveld over de mens, over ons, mensen. Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet. Allen onder de zonde. In de kerk staan de stoelen des gerichts. Daar wordt de zondaar onder zware verdenking, onder ernstige beschuldiging gesteld. Maar daar vindt ook de vrijspraak plaats. "Zij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is” (Rom.3,23).  Wie vanuit de Noordzee op de oceaan komt, kan niet beweren dat er niet zoveel verschil is. De oceaan is in het groot, wat de binnenzeeën in het klein zijn. Zo voert de Christusprediking de mens op de oceanen van Gods genade. Daar kan het zwaarder stormen, daar zijn oneindig veel diepere delen, maar daar is ook veel meer water en ruimte. En natuurlijk is een poldersloot ook water en is daar ook in wezen veel overeenkomst, maar de volheid is daar niet te vinden. De rechte Christusprediking spreekt van meer gerechtigheid, zowel in de eisende als in de schenkende zin.

Deze Christusprediking mag en moet dus zeer ruim gebracht worden. Deze komt tot ieder mens, zonder enige voorwaarde, deze is afdoende voor elke zonde, hoe zwaar en ernstig ook. Wee de prediker, die de ruimte beperkt. Predik het evangelie aan alle kreaturen. Er is geen enkele voorwaarde, die de mens op afstand moet houden. Het klinkt rijk: "O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, zonder prijs, wijn en melk” (Jes.55,1)  

 

3.2 Er zijn ook andere invalshoeken, die ons iets van de volheid van Zijn werk tonen. Ik gebruik hier de aanduidingen, zoals deze voorkomen in de Gereformeerde Dogmatiek van H. Bavinck. Op blz. 445 (Deel III) noemt hij ook de "mystische” weldaden, die uit Christus voortvloeien.

Hiermee bedoelt hij de vereniging met Christus in Zijn sterven en opstanding. Zeker biedt dit een ander rijk aspect van Zijn werk.

Zondaren moeten sterven met Christus, om ook opgewekt te worden met Hem en zelfs met Hem in de hemel gezet te worden (Rom.6-8; Gal.2,20; Coll.3,1-13). Hier gaat het niet zozeer om de Christus voor ons, als wel om Christus ìn ons. De kerk stat niet alleen bij het kruis, geheel buiten de invloeden van Gods toorn en doem. Dat is wel de eerste waarheid. De volgende is, dat Gods kerk met Hem begraven en opgewekt wordt. Dat houdt veel in. Er komt een gemeenschap met een lijdende Christus (Rom.8,17). Hier liggen grote rijkdommen uitgesproken.

Het is echter een weg van vrees en duisternis, als we een vernederde Zaligmaker leren kennen. De discipelen moesten deze weg gaan, toen zij bekend werden gemaakt met het komende lijden. Ze wilden die kant niet uit.

Zo vergaat het allen, die met Christus sterven moeten aan de wereld, zichzelf en de zonde. Vanuit de vereniging met Hem leren ze ook iets kennen van die kruisweg in hun eigen leven. Schaduwen van Goddelijk ongenoegen openbaren zich ook bij hen. Maar het is een lijden in gemeenschap met de Heere Jezus. Dat zet alles in een voller licht. In deze wegen krijgt Hij groter betekenis en wordt Zijn werk heerlijker. Paulus getuigt daarvan: Ik ben met Christus gekruisigd (Gal.2,20). Hij heeft alles schade en drek leren achten, om de uitnemendheid van Christus te leren kennen (Filip.3,7). Dan wordt Zijn smaadheid gedragen buiten de legerplaats (Hebr.13,13).

Maar daar is ook het mede opgewekt worden met Hem. Hij werd opgewekt tot een nieuw leven. Ook de Zijnen worden meer en meer vernieuwd naar Zijn beeld. Ook hun leven verandert radicaal, als zij weten mogen van de vereniging met Hem. Na de opstanding waren zaken als schuld en vloek achter de rug, in beginsel tenminste. Christus stond toen als de Vrijgesprokene tegenover het recht Gods. Zo mogen Gods kinderen leven in een ander leven, waarin de aanvankelijke benauwdheden voorbij zijn en de grote vraag gaat leven hoe de Heere verheerlijkt gaat worden in ons leven. Ongetwijfeld geeft dat iets te kennen van de vrijheid, waarmee Christus hen vrijgemaakt heeft. Er komt uitzicht op een leven dat nimmer sterft en men reist heen naar de zaligheid, die geen mens zich ooit kan voorstellen. Zelfs met Christus gezet in de hemel, en enigermate delend in Zijn heerlijkheid. Dat geeft glans en vreugde in het leven. Dat doet steeds meer leven uit Hem. Nu wordt Gods volk overwinnaar in alle opzichten.

Maar dat betekent niet dat er een "stemming” komt van gearriveerdheid. Het is waar dat al deze weldaden reeds in Christus geschied zijn in hun leven. Zij zijn met Christus gestorven en opgewekt (Rom.6,4.6.11). Dat ìs gebeurd. Aan Gods kant ligt dat helemaal vast. Er hoeft niets meer bij. Toen Christus leed en stierf, stierf in Hem heel Zijn kerk. Maar de andere kant is ook weer waar, namelijk dat dit onderwerpelijk in hun eigen leven steeds weer waar moet worden. "Doodt dan uw leden die op de aarde zijn….” Coll.3,5). Het gehele nieuwe leven staat nog in het teken van "opdat”. Het is nog niet bereikt. Ook Paulus wist daarvan, zoals blijkt in Filip.3,10.

In deze mystieke vereniging met Christus op de weg van Zijn sterven en opstanding wordt een levenslange oefening gevonden om Hem gelijkvormig te zijn.

 

3.3 Er is ook te spreken over de "ethische” weldaden van Christus, die dan vooral uitkomen in zaken als de wedergeboorte (Joh.1,12.13), de levendmaking (Ef.2,1-5), de heiligmaking (1 Kor.1,30; 6,4), afwassing (1 Kor.6,11), reiniging (1 Joh.2,9) en besprenging (1 Petr.1,2). 

U bemerkt dat dit weer een ander licht werpt over Zijn bediening, dan in de voorgaande delen. Het gaat weer om de volle Christus. Men kan niet spreken over de rechtvaardiging, zonder tegelijk ook de heiliging te noemen. In de bekende tekst van 1 Kor.1,30 worden deze beide direct aan elkaar verbonden. Hier kan en mag geen scheiding bestaan. De heiligmaking ligt ook in Christus. Hij is van God geschonken tot heiligmaking.

Zou onze prediking slechts cirkelen om de vragen van de persoonlijke zaligheid, dan blijven er hoogst belangrijke zaken achterwege. We kennen, als het goed is, de belangrijkste vraag van het nieuwe leven, namelijk hoe God verheerlijkt wordt door ons.

Dit deel betreft in sommige opzichten dezelfde materie als die welke aan de orde kwam onder de Koninklijke bediening van Christus. Daarom kunnen we er hier wat meer aan voorbijgaan. Maar het belang van de kwestie is groot.

Moeten we ons, ook als predikers, er niet voor hoeden dat we te beperkt spreken over het werk van de Zone Gods? Hier opent zich de mogelijkheid om vanuit Christus te spreken over de heiliging van het leven. Gebeurt het niet vanuit Hem, dan gebeurt het vanuit de wet. Dan vervallen we in wetticisme. Dat maakt een groot verschil. De Gereformeerde wereld spreekt veel over wat mag en niet mag. Niet zelden wordt, en soms terecht, het verwijt gehoord dat we teveel spreken over de uiterlijke zaken. Christus sprak daar ook over. Hij keurde het zelfs niet af dat de Farizeeën zich bezig hielden met de splinterkwesties, met de vertiening van dille en komijn, maar Hij laakte het in hen dat zij het voornaamste der wet nalieten, namelijk het oordeel en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen moest men doen en de andere niet nalaten (Matth.23,23). Het is heel belangrijk hoe we spreken over de wet als leidraad voor het nieuwe leven. Het gevaar is dat we dit doen buiten Christus om. Dan verwordt heiliging tot menselijke vroomheid, tot een werk van ongeloof en vijandschap tegen Christus. We mogen er niet aan voorbijgaan dat Christus Zich juist zo scherp heeft uitgesproken tegen de wettische vroomheid van de Schriftgeleerden. Dat moet juist onze gezindte tot nadenken stemmen. Beseffen we voldoende dat de heiliging vanuit Christus moet afvloeien?

Buiten Christus om is elke vorm van godsdienst enkel menselijk vertoon. Misschien trekt u hieruit dan de conclusie dat dus ieder mens bekeerd moet zijn en kennis aan Christus behoort te hebben. Ik antwoord dat die conclusie wel geheel juist is. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Vergeten we dit, dan bouwen we een kerkelijke weg van vroomheid op voor de onbekeerde zondaar, die rustig blijven kan zoals hij is. Maar iedere kerkmens is toch niet bekeerd?

Nee, ongetwijfeld niet. Maar het is een groot verschil of we hem met rust laten in die onbekeerlijkheid, of dat we geen plaats gunnen aan een kerkelijke, maar onbekeerde weg. De ware heiliging van het leven, op scholen en in gemeenten, in de samenleving en in de gezinnen, kan alleen maar voortvloeien uit Christus. Dan wordt alles in het goede licht geplaatst. En anders gaat het met ons als met de Galaten, die opnieuw met het juk der dienstbaarheid werden bevangen.

 

3.4 H. Bavinck maakt ook melding van het morele aspect. Hiermee wordt gedoeld op de navolging van Christus (Mark.8,34.35). De Heere Jezus heeft ons een voorbeeld nagelaten. Hij spreekt het woord tot Zijn jongeren: Volg Mij. Het woord uit Markus 8 is bijzonder klemmend. "Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden”.

Genade is vrije genade en er komt niets van de mens bij. Maar het is geen goedkope genade. Vanuit die genade leren zondaren in zelfverloochening wandelen en zichzelf kruisigen. Het leven verliezen, het spreekt van een groot offer, het grootste offer dat men brengen kan. Martelaren hebben, omringd door de vurige vlammen, deze taal verstaan en dit offer gebracht. Terecht vragen we allen ons af, als het goed is, hoe het ons zou vergaan, als we gesteld werden voor dit offer. Het leven verliezen, dat ziet ook op het opgeven van de voordelen, de vreugden, de genoegens, de betrekkingen die het leven biedt. Jezus volgen kost vrienden, het kost geld en roem en eer, het stelt voor het offer van het leven.

Ook onze maatschappij stelt ons meer en meer voor deze opgaven. Het kan alleen als we Hem leren volgen en als Hij voorop gaat. Maar hoe onbekwaam hiertoe en hoe ongelijkvormig hiermee lijkt het leven van de kerk in de twintigste eeuw. De tijdgeest heeft ons meer in zijn greep dan wij vermoeden. Ons eigen ik, hoezeer ook in kerkelijke stijl ontkend, doet zich krachtig gelden. We zijn niet gewend grote offers te brengen. Daarom behoort ook dit woord uit de mond van Christus, bepreekt te worden om de mensen op te roepen tot offerbereidheid. De volle Christusprediking is dus oneindig veel meer dan alleen de waarheid dat Jezus een vriend is, of dat Hij stierf aan het kruis. Er is veel meer te zeggen. En daar moeten wij om denken. Een preek kan volkomen waar zijn, terwijl allerlei belangrijke andere aspecten vergeten raken. "Er is meer….” zei eens een ouderling na een preek. Dat kan niet ontkend worden.

 

3.5 Er is voorts een lijn te trekken vanuit de bediening van Christus naar het lichamelijke bestaan van Gods kerk. We zouden dit het fysische aspect kunnen noemen. Het werk van Christus wordt meestal betrokken op de ziel van de mens. Dat is ook heel belangrijk. Toch is daarmee niet alles gezegd.

Voor de moderne mens is het broodnodig dat hij leert dat hij en ziel heeft. Een ziel, die we kunnen verliezen of behouden. De goden van deze tijd, zoals sport en seks en genot, stellen het lichaam van de mens zeer centraal. Ook de moderne medische wetenschap is gedurig met het lichaam bezig. Wat kan er van dat lichaam al niet gezegd worden en wat kunnen we niet te lijden hebben aan ons lichaam.

Voor ons echter is het wel nodig ook te bedenken dat Christus gekomen is om de mens te verlossen, niet alleen naar de ziel, maar ook naar het lichaam. Zaken die het lichaam betrekken, komen in de H. S. ook breed aan de orde. Denk eens aan de vele wonderen die de Zaligmaker heeft verricht betreffende lichamelijke genezing. Het zou dan wel vreemd zijn als wij zouden menen dat het lichaam moet worden weggestreept tegen de ziel. De gedachte die daaraan ten grondslag ligt, is verkeerd. De verachting van het lichaam treffen we in allerlei godsdienstige uitingen aan. Het kloosterideaal is er niet geheel vreemd aan. Laten we daarom mogen onderstrepen dat de Heere Jezus ook gekomen is om onze lichamelijkheid te verlossen van de machten des doods.

Juist in onze tijd wijzen meerdere schrijvers er nadrukkelijker op, dat de "dienst der genezing” aan de orde mag komen in het licht van de Bijbel. Sommige groepen, met name de Pinksterbeweging, overtrekken deze zaken te veel. Uit vrees daarvoor kunnen we dan wel menen dat we die kant niet uit moeten denken, maar we moeten ons hoeden voor uitersten. Laat u ook niet in een uiterste dringen.

Wordt iemand ziek, dan spreken we helaas te vaak over artsen en medicijnen, ziekenhuizen en therapieën. God komt aan de orde, als alle andere mogelijkheden verdwijnen. Bedenk dat Christus ook de opstanding der doden heeft verworven voor Zijn kerk. Onder de Corinthiërs werd dat ontkend. Paulus gaat daarop in en stelt dat alles wankelt als we zouden loochenen dat de lichamen worden opgewekt. Maar als die lichamen eens ten eeuwigen leven worden opgewekt, dan moeten we ook hier reeds alle zorg en aandacht aan het lichaam geven. Dan is het een geestelijke zaak, als iemand ziek wordt. Dan moeten we ook dan bij de hoogste Medicijnmeester zijn. De Heere Jezus is gekomen om de mens naar ziel en lichaam te verlossen.

Ik ga niet in op alle vragen, die op dit terrein zich voordoen. Maar bij de Heere zijn uitkomsten, ook tegen de natuurlijke dood. In de erkenning van Zijn vrijmacht en wil, mogen we bidden om genezing, ook als mensen menen dat dit onmogelijk is. Zou voor de Heere iets te wonderlijke zijn?

Ziekte en gezondheid hebben zeker en stellig te maken met Gods zorg. En Christus kwam om zondaren te verlossen uit de wrede kaken des doods. Dat mag en moet ook in de prediking aan de orde gesteld worden. Dat zal ook een luisterend oor ontmoeten bij velen, die hier te lijden hebben aan allerlei kwalen. Het verkrijgt zelfs een bredere uitwerking in het Bijbelse licht dat vallen mag over allerlei dingen, die te maken hebben met dit tijdelijke leven. Tot het lichamelijke bestaan van de mens behoren zoveel zaken. Denk aan geld en goed, rust en arbeid, regen en droogte, psychische en fysische kwalen…. Het gaat ook hier om de volkomenheid van het heil.

 

4. We staan vervolgens kort stil bij de Christologische lijnen in de Heilige Schrift. Welke plaats neemt de persoon van Christus in in het geheel van de Bijbelse waarheid?

Paulus had niet voorgenomen iets te weten dat Jezus Christus en Dien gekruisigd. Toch weet iedere prediker wel, dat het niet altijd eenvoudig is om de plaats van Christus aan te wijzen in bepaalde teksten.

Spreken we over de evangeliën, dat behoeft het niet zo moeilijk te zijn om daar de plaats van Christus aan te geven. Het wordt echter anders, als we denken aan bepaalde delen van het Oude testament. Niet elk hoofdstuk spreekt zo duidelijk als Jesaja 53.

Er zijn zeker teksten, die directe duidelijkheid verschaffen aangaande de Messiaanse duiding. De plaats van Christus is zonneklaar in de moederbelofte uit Gen. 3,15. Zo is er meer te noemen. Psalm 130 is vol van Nieuw-Oudtestamentische klanken.

Er zijn daarnaast ook wel plaatsen, die minder duidelijk spreken over de betekenis van de komende Messias. Ik beperkt me nu even tot de persoon van Abraham. Zijn levensgeschiedenis is bekend. Toch is het niet eenvoudig om in zijn geschiedenis aan te geven waar nu wel het Lam is, dat de Heere Zichzelf ten brandoffer voorzien heeft. Er zijn in zijn geschiedenis enkele zeer duidelijke teksten, die spreken over de Christus, Die eens komen zou. Maar er zijn veel gedeelten, die moeite geven om Christus vanuit die teksten te preken. Denk aan zijn verblijf in Egypte, met de leugen betreffende zijn vrouw (Gen. 12,14-20), aan de keuze van Lot en de beloften aan Abraham (Gen.13), aan de veldtocht tegen Kedor-Laomer en zijn bondgenoten ter bevrijding van Lot (Gen.14), aan de verwoesting van Sodom en Gomorra (Gen. 18,16 ev). Natuurlijk heeft geen enkele prediker zoveel licht, dat hij in staat zou zijn over iedere bladzijde uit de H. S te preken. Veel is verborgen.

Blijven we nog even in het Oude testament, dan zijn er meerdere levens, die soms voor allerlei vragen stellen. David is een bekend type van de Zaligmaker, en vanuit die centrale gedachte liggen er zeer treffende Messiaanse lijnen in zijn levensboek.

Maar zie eens naar een figuur als Jozef. Jozef’s leven is ook een duidelijke heenwijzing naar de komende Christus. Maar over de geestelijke uitlegging van zijn leven, bestaan duidelijke verschillen. Wat betekent het als de broeders hun geld terug vinden in hun zakken? Heeft het geestelijke betekenis, dat hij zijn broers een tijdlang onbekend blijft? Wordt hiermee duidelijk bedoeld, dat er een tijd in het leven van Gods kerk is, waarin deze nog geen kennis heeft aan de Zoon van God? Er zijn benaderingen in de verklaring van de Bijbel, die deze vraag zeer stellig ontkennend beantwoorden. Het grenst aan het zo verfoeide vergeestelijken van de Bijbel. Anderen vinden geen enkele belemmering om hier gul en ruim ook de persoonlijke weg van een zondaar tot Christus te vinden. Bekend is voor dit deel het boek van ds. J. van Sliedregt: Kruis en kroon. Hij ziet vele geestelijke trekken die duidelijk heenwijzen naar de verhouding van Christus en Zijn gemeente. Ik denk dat Gods kinderen vaak  met vreugde kennis genomen hebben van hetgeen hier geboden wordt. Het is rijk om de voetstappen van de Heere Jezus te zien in de sporen van het oude verbond.

Dezelfde vragen spelen rond het kleine boekje Ruth. Ruth mag aren lezen op de akker van Boaz, terwijl zij hem nog niet kent. Alles cirkelt om "die man”, die door Naomi wordt genoemd in 3,18. Ruth heeft weliswaar onderhandelingen met deze Boaz, maar ze is nog niet met hem gehuwd. Daar gaat heel wat aan vooraf. Men heeft daarin een Bijbelse fundering gelezen van de weg van velen van Gods kinderen, die zonder de bewuste vereniging met de Heere Jezus weliswaar wel een bediening uit Hem genieten, maar die in feite nog vreemd aan Hem zijn. Men behoeft toch niet aan inlegkunde te doen, om hier verbanden te ontdekken, die rijk onderwijs bevatten.

Alleen, het komt wel op nauwkeurigheid aan. Bedoelt de H.S precies, wat deze of gene prediker erin gevonden heeft? Zeker, Gods Woord gaat ons daarin voor. Ik noem de bekende allegorie van Paulus in Gal.4, 20-31. Zou een willekeurige dienaar des Woords deze verklaring uit eigen bronnen gegeven hebben, zonder dat deze in de Bijbel zelf te vinden zijn, dan zou hij beschuldigd zijn van de meest verregaande inlegkunde. Maar nu staat het in de Bijbel. Dat geeft ons zeker nog niet het recht, om nu elders ook maar op dezelfde manier om te gaan met het Oude Testament. De heilshistorische prediking echter, zoals die in bepaalde kringen voor komt, draagt naar ons gevoelen toch niet altijd veel bij tot de levendige troost van Gods volk.

Hoezeer is hier nodig de klaarblijkelijke leiding van de Heilige Geest. Hij alleen kan in alle waarheid leiden. De veelheid en de verscheidenheid van verklaringen maant ons allen tot grote voorzichtigheid. We hebben ons zoveel mogelijk te beperken tot die dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben. De geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, terwijl de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn, want ze zijn hem een dwaasheid (1 Cor.2,14.15). Het is een voorrecht als op de studeerkamer lijnen mogen worden gevonden, die praktisch onderwijs verschaffen betreffende de wegen die de Heere met Zijn volk houdt.

We zouden, nadat we over het Oude testament gedacht hebben, misschien menen dat het Nieuwe Testament in alle delen even duidelijk en helder is. De brief aan de Hebreeën is een schone verklaring van bepaalde delen uit het Oude Testament. Trouwens, we zijn bijzonder geholpen met de vele aanhalingen in het Nieuwe, waarin het Oude Testament verduidelijkt wordt.

Maar een belangrijke vraag doet zich bijvoorbeeld voor, waar elke dienaar wel eens mee te maken heeft. Het betreft de levensgang van de discipelen rond kruis en opstanding. Voor Goede Vrijdag missen de discipelen elk zicht op het priesterlijke werk van Christus. Ze zien wel iets van Zijn beide andere ambten, maar de echte kennis van Zijn persoon en werk is nog in grote delen duister.

Mogen we daar nu een heilsordelijke uitbeelding in zien van de weg waarin zondaren komen tot de kennis van Christus? Buiten Christus is geen leven. Buiten de bewuste kennis van Christus en Zijn gerechtigheid mag niemand rust vinden. Men kan pas vanuit de kennis van Christus en gegronde hop hebben. Deze lijn moeten we vasthouden. Anders ontstaat het gevaar dat we buiten Christus om ons op de been houden met kenmerken of zaken die daarop lijken, maar die feitelijk toch geen waterdichte garantie kunnen geven van iemands aandeel in de zaligheid.

En toch is daar de weg van de discipelen, die onmiskenbaar delen mochten in het ware geloof, terwijl zij toch niet die kennis van Christus hadden gedurende een bepaalde tijd.

Wat daarvan te zeggen? Er zullen verklaarders zijn die zeggen dat dit te maken heeft met het bijzondere moment van hun geschiedenis. Zij konden nog niets weten van kruis en opstanding. Maar wij weten dat nu vanuit de Bijbel wèl. Dus kan die weg niet zomaar meer op de kerk van nu toegepast worden. De kerk van nu leeft niet meer bij de Geest der dienstbaarheid, maar bij de Geest der aanneming tot kinderen (Rom.8,15). Dan vervalt voor de kerk van nu een stuk toepassing van het Oude testament, want wij leven in een andere situatie; wij weten meer en de zaak is niet meer vergelijkbaar. Men zou dan bijna gaan spreken van tijdgebondenheid, hetgeen door ons van de hand gewezen wordt.

Zo ligt het ook niet. De kwalen van het Oude Testament blijken ook in het Nieuwe nog veelvuldig voor te komen. Lees maar eens de zeven brieven aan de zeven gemeenten (Openb.2 en 3), dan merkt u dat het in het Nieuwe Testament niet alles klaarheid en vastheid is, wat de klok slaat. Nee, ook dan zijn er nog de kwalen van vrees en afstand, van bekommering en duisternis, van dwaling en onkunde. Ook in het Nieuwe Testament is er een toeleidende weg. Maar het is wel van belang, hoe we deze waarderen en plaatsen.

Niettemin zijn heilshistorie en heilsorde twee kanten weliswaar van dezelfde zaak, maar dan toch wel twee kanten. Geestelijk onderwijs is nodig. Ik meen in dat licht dat de weg der discipelen vele praktische lijnen biedt voor Gods leiding met Zijn volk, ook nu, ook al leven we in een andere tijd. God is dezelfde God als toen. Zijn leidingen hebben voor alle tijden in wezen dezelfde strukturen.

Ik ga dit deel besluiten met de veronderstelling dat iedere prediker mij zal toestemmen dat hier veel vragen liggen en dat er heel verschillend wordt gedacht.

De prediking, zoals die vooral heilsordelijk werd gebracht, is velen tot zegen geweest en dat blijft hopelijk ook zo. Tegelijk kunnen we de goede dingen overnemen van de heilshistorische prediking.

 

5. We bespraken tot nu toe steeds de prediking over Christus; in dit verband kan het echter heel goed zijn ook de prediking van Christus Zelf aan de orde te stellen. Immers is Hij de Hoogste Leraar en Zijn prediking mag een voorbeeld genoemd worden voor alle latere vormen van verkondiging.

Hoe zou het zijn, als Christus Zelf eens op uw kansel stond? Zou Zijn Woord sterk afwijken van hetgeen onder ons wordt gehoord?

Om dat te verstaan,  kunnen we met enkele regels aandacht geven aan de grote redevoeringen die de Zaligmaker Zelf hield.

Sommige hiervan zijn heel bekend. Bijvoorbeeld de Bergrede. Zoals ook het Hogepriesterlijke gebed ons vel inzicht geeft in de wijze van Zijn bidden. Aan het kruis heeft de Heere ook "gepreekt”. Heel kort, maar wel uiterst krachtig. We mogen zeggen dat die woorden, die de kracht van een testament hebben, ons veel kunnen leren aangaande Zijn woord.

Daarnaast zijn de vele gelijkenissen bekend, die de Heiland heeft gesproken. Het is erg belangrijk ons in te denken, dat Hij juist die vorm van prediking hanteerde. In de gelijkenis worden beelden uit het dagelijkse leven genomen, om geestelijke dingen duidelijk voor te stellen. De gelijkenis kan dat ook doen: duidelijkheid verschaffen over de zaken van het Koninkrijk der hemelen. Tegelijk blijkt ook dan nog en vooral, dat velen het juist niet meer verstaan. Er ligt ook een stuk verberging in. Een preek, ook nu, kan niet ten allen tijde voor ieder mens duidelijk zijn. Ook Christus’ woorden werden verkeerd verstaan en begrepen.

Ik trek in algemene zin enkele lijnen uit de prediking van Jezus, die ons kunnen leren hoe er gepreekt moet worden.

 

5.1 In de bekende Bergrede vinden we een uiterst radicale toepassing van het Woord van God. De oorspronkelijke bedoeling, die God had met Zijn Woord en wetten, wordt duidelijk in het licht gesteld. Er blijkt dan een grote aanpassing te hebben plaats gevonden onder de vrome Joden. Men heeft allerlei compromissen afgesloten, maar van den beginne is het alzo niet geweest. Het is helemaal niet zo’n teken van zuiverheid, als we ons slechts op menselijke traditie en overleveringen beroepen. Luther kon dat ook niet, terwijl de Roomse Kerk van zijn dagen dat juist wel deed.

In de loop der eeuwen hebben allerlei processen zich geworpen op de Schrift. Helaas zijn er in de praktijk veel dingen toegevoegd, terwijl er anderzijds zoveel onder het stof is gekomen. O hoe nuttig zou het zijn, als we nog eens onbevooroordeeld de Schriften konden lezen, zonder direct onze opvatting en verklaring bij de hand te hebben.

In de Bergrede komen vele aspecten aan de orde. Er wordt bijvoorbeeld het beeld van de kerk, die eenmaal zalig wordt, geschilderd. Dit gebeurt in de bekende Zaligsprekingen. Maar ook de wet komt breeduit aan de orde. Christus is niet gekomen om die wet te ontbinden; Hij vervult juist die wet. Een tittel, een jota heeft een eigen betekenis. Deze wetsopvatting is van groot belang. Het leert ons de geestelijke zin van de wet. Ook de ontdekkende functie daarvan. De rijke jongeling heeft de wet geheel misverstaan, en wij menigmaal met hem, toen hij meende te kunnen zeggen alles onderhouden te hebben. De wet oordeelt over uw gedachten, over onze diepste en meest verborgen overleggingen. Ieder wordt schuldig gesteld. Oorlog en overspel hebben hun bakermat in ons hart. De gehele wet stelt ons schuldig. Zo heeft Jezus Christus gepreekt. Zouden wij het dan anders mogen doen? Heeft dan de verdoemende kracht der wet geen betekenis meer voor de mens van nu? Deze wet is een oordeler der gedachten, zoals het gehele Woord is (Hebr. 4,12). De betekenis van de wet, zoals deze belicht wordt in de eerste zondagen van de Catechismus, kunnen we volledig gronden op het onderricht van de Heere Jezus Zelf. Dit stelt ons voor de vraag of onze preken ook zo ontdekkend zijn over de volle breedte van het leven. En dan maar oppassen dat we niet direct deze ontdekking laten slaan op allerlei thema’s, zoals wij deze zelf invullen. Nee, dan wordt er in het onderwijs van Christus een zeer diepgaande ontdekking zichtbaar, die ook wij menigmaal, tot in de meest rechtzinnige preken toe, niet in beeld hebben. Hier wordt afgerekend met allerlei vormen van kerkelijke en geestelijke hoogmoed, zoals deze leefde onder de Wetgeleerden van toen.

 

5.2 In de gelijkenissen wordt gesproken in beeldende taal, zoals ik hierboven reeds opmerkte. Wat mij zelf steeds weer opvalt, is een ander aspect uit de gelijkenissen. Ik denk dan aan wat wij noemen het onderscheidenlijke element, dat in de prediking een plaats behoort te hebben. In veel gelijkenissen wordt erg duidelijk gesproken over de twee wegen. Maar dat niet alleen. Er wordt ook scherp weergegeven dat twee zaken sprekend op elkaar kunnen lijken, terwijl het niet dezelfde dingen gaat. Tarwe en onkruid zijn bekend uit de betreffende gelijkenis in Matth. 13, 24-30. Het opmerkelijke is dan dat er een grote vorm van overeenkomst bestaat tussen tarwe en dat speciale onkruid, dat wel aangeduid wordt met de naam "dolik”. Deze dolik leek sprekend op tarwe.

Deze trek vinden we in veel meer gelijkenissen. Er leek helemaal niet zo’n groot verschil te zijn tussen de vijf wijze en dwaze maagden (Matth.25,1 ev). Ze hadden allerlei dingen gemeenschappelijk. Toch blijven de dwaze maagden straks buiten. Als de twee bouwers (Matth.7,24-27) beiden hun huis klaar hebben, zouden we helemaal niet denken dat het een bouwval wordt, terwijl het andere de slagregens trotseert. In de bekende gelijkenis van het bruiloftsmaal (Matth.22,1-14) is de nodiging uiterst ruim. Hoe worden we echter op diezelfde bladzijde vermaand ons bruiloftskleed te onderzoeken.

Al deze preken van de Heiland dringen de mens tot zelfonderzoek. Dat gaat heel diep. Het is uiterst ontmaskerend. Dan gaan we er slechts tot schade en misleiding van velen van uit, dat het wel goed is met de massa. Het moet gesteld worden, dat deze onderscheidenlijke toepassingen in veel preken van onze tijd ontbreken. De verbondsgemeente wordt te snel bezien als delend in de zaligheid. Laten we de schriftuurlijke lijnen vasthouden. Ook buiten de gelijkenissen is het een opvallende eigenschap uit de prediking van Christus, dat Hij dit onderscheid telkens weer hanteert. Er zullen er twee op de akker zijn; de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden (Matth.25,40). We kunnen hieruit ook leren waar het onderscheid ligt. Want we kunnen zo makkelijk eigen onderscheidingen gaan noemen, die dan toch de Bijbelse norm niet halen. Die worden dan soms meer genoemd om onszelf of onze groep te handhaven, dan dat we onbevangen de Bijbel naspreken.

 

5.3 Uit hetgeen reeds genoemd werd, blijkt duidelijk dat bijvoorbeeld de prediking, zoals deze onder de oude schrijvers voorkwam, diepe Bijbelse wortels heeft. Zaken als ontdekking en onderscheid vinden hun basis in de grote Prediker der eeuwen, de Heere Jezus. Ook vanuit Zijn prediking blijkt wel dat we onder de zuivere Christusprediking niet zonder moeten verstaan een slechts evangelisch getoonzette vertolking van het Woord.

Deze gedachte kan nader onderbouwd worden, als we erop letten dat in de prediking van Christus juist het oordeel en het gericht, de hel en de verdoemenis een behoorlijk accent verkrijgen. Dat is toch heel opmerkelijk. Hoe is het toch mogelijk dat zovelen menen dat de prediking van Jezus slechts beloften brengt. Meermalen heeft de Zaligmaker indringend gesproken over het eindoordeel (Matth.13,42.48-50). Heel beeldend heeft Hij tevens gesproken over de worm, die niet sterft en het vuur dat niet uitgeblust (Mark.9,44) wordt. Hij spreekt over de plaats waar wening zal zijn en knersing der tanden (Matth.8,12).

Iedere prediker weet dat er in onze tijd mensen zijn die zeggen deze prediking niet aan te kunnen.

Hier ligt naar mijn mening, een probleem. Niet bij diegenen die keihard geweld op de Televisie plegen te zien en dat opperbest aan kunnen. Maar er zijn inderdaad mensen, ook onder onze hoorders, die een gevoeligheid hebben ontwikkeld voor zaken als hel en verdoemenis. Men kan onder deze prediking wanhopig worden, of men wordt erdoor verhard. Mensen met psychische aandoeningen kunnen soms de prediking, die eerlijk wil zijn, niet goed aan.

Laten we dan toch bedenken tot hun troost, dat juist de Heere Jezus Christus deze prediking zó heeft gehouden. Hij is, om zo te zeggen vlakbij ter hulp. Hij wil Zijn eigen woord verklaren. Dat moeten de predikers van nu ook altijd bedenken. Deze woorden moeten in diepe bewogenheid uitgesproken worden, strekkend tot behoud, niet om daarmee te slaan. Deze woorden moeten klinken als in de mond van Christus, getoonzet in het kader van de genade Gods.

Zij die angst en schrik kennen onder deze prediking, moet duidelijk gemaakt worden dat het ook voor hen toch goed is om niet te vluchten voor de eigen ellende en schuld, maar deze juist onder ogen te zien. Een arts mag een zwerende wond niet zo maar toedekken. Hij moet deze reinigen en alle vuil tot op de bodem wegnemen. Van de dienaren des Woords wordt in deze dingen grote voorzichtigheid en liefde gevraagd. Zij moeten beseffen dat hun hoorders zwak van moed en klein van krachten zijn. De Heere doet dat volmaakt en rekent met hun noden. Zouden wij het dan niet doen? Moeten wij niet bevreesd zijn om mensen af te stoten door liefdeloosheid en hardheid? Het stelt ons voor de onderzoekende vraag of wij zelf hebben beleefd wat we anderen voorhouden. Maar de gemeente moet beseffen dat deze zaken niet verzwegen mogen worden. Ook hier hangt het heil der zielen af van de eerlijke voorstelling van de Bijbelse zaken.

 

5.4 Een thema, dat eveneens duidelijk aan de orde komt, is dat van de uitverkiezing. Christus werkt geheel vanuit de wil en de opdracht des Vaders. In Johannes 6 komt heel sterk naar voren dat Christus gekomen is terwille van hen die de Vader Hem gegeven heeft (6,39). In het Hogepriesterlijke gebed spreekt de Heere ook over degenen die de Vader Hem gegeven heeft (17,12). Rond de persoon van Judas wordt de sluier van Gods raad enigszins opgelicht, en het kan ons beklemmen dat Judas valt onder hetgeen over hem besloten is, al doet dat zijn verantwoordelijkheid niet teniet.

Uit de mond van Christus klinkt het woord: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren” (Matth. 22,14). In Mattheüs 13 haalt Jezus de bekende woorden aan, die gesproken werden tot Jesaja, over het hart des volks, dat vet moest worden gemaakt, om horende niet te horen en ziende niet te zien.

We kunnen ons indenken dat velen hiermee zouden kunnen vastlopen. Bezien we dit niet in geestelijk licht, dan kunnen deze woorden vrees inboezemen. De prediking van de Heere Jezus Zelf geeft ons echter geen enkel recht om de uitverkiezing te verzwijgen of om deze om te buigen in arminiaanse zin. Daartoe bestaat geen enkel recht.

Ook hier geldt dat we uiteindelijk met dit alles tot Hem mogen gaan. De sleutel vinden we in de geschiedenis van de Kananese vrouw (Matth.15,21-28). Haar werd duidelijk te kennen gegeven dat het niet voor haar bestemd was. Ze was immers geen kind, maar een hond. Tot niemand van ons is dat ooit zo stellig gezegd. Toch zegt de Heere het tot deze vrouw. Het had haar tot wanhoop kunnen brengen. Deze vrouw wist echter niet van een dogmatiek en ook niet van een uitverkiezing, maar zij trachtte toegang te verkrijgen tot Gods genade. En zie, dan verandert alles. Ze ontvangt rijk deel aan de volheid van Gods genade.

We zien dat deze vrouw aanvaardt dat zij een buitenstaander is en geen enkel recht kan laten gelden. Maar zij beroept zich, tegen alles in, tegen elk besluit in, op Gods genade in Christus. We kunnen ons een uitgestotene gevoelen, ook mede door allerlei denken aan de uitverkiezing, maar er is, ook uit de mond van Christus, voor iedere zondaar een verleend recht om te pleiten op genade, als een alles verbeurd hebbend zondaar.

Juist omdat al deze onderwerpen, die uiterst gevoelig liggen, in de mond van Christus klinken, staat de zaak niet en nooit hopeloos. Er is altijd meer te horen. Hij kan al onze vragen en noden oplossen en wegnemen. Zijn prediking echter geeft ons juist geen vrijbrief om bepaalde onderwerpen te negeren of om deze in een ander daglicht te stellen, maar Zijn woorden bieden altijd uitzicht, indien we het biddend van Hem begeren.

 

5.5 En dat is dan het laatste aspect, dat ons treft in de prediking van de Zaligmaker: het is de ruime en onvoorwaardelijke nodiging tot het heil. Wij zien de Heere Jezus, omringd door velen, die Hem bidden en smeken en we vernemen geen enkele afwijzing van hen, die Hem nodig hebben. Als mensen heengaan en terugkeren, is dat niet te wijten aan Zijn woorden, maar aan hun conclusies, die zij trekken. In het bovenstaande zijn deze gegevens meermalen reeds aan de orde gekomen. We mogen het zo stellen: Omdat Jezus spreekt over hel en oordeel, behoeft dit niemand te voeren tot wanhoop. Als er ooit iemand moest wanhopen, was het wel de moordenaar aan het kruis. Het ergste was wel, dat hij geen dag meer de kans had om zijn leven te beteren. Alles was diep verzondigd. Niettemin ontvangt hij een zeer ruime toegang tot het Koninkrijk der hemelen. Welke vragen we ook hebben en welke vrees ons ook benauwt, de Heere Christus Zelf biedt uitkomst. Hij spreekt eerlijk, maar in Hem opent zich de weg ter zaligheid.

En daarmee ga ik eindigen. Moge de belofte uit Jesaja vervuld worden: "Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid”.

Het zij u en mij gegeven om met de bruid uit te roepen: "Al wat aan hem is, is gans begeerlijk; zulk Een is Mijn Liefste, ja zulk Een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem” (Hoogl.5,16)