DE VERLOREN PENNING                          (Luk. 15:8-10)

 

Geen schaap of een zoon, maar een penning, een dood ding. Dat is direct al een groot verschil. Een penning, die het ook niet helpen kan dat het zo ging en dat deze daar terecht kwam in een uithoek van de kamer.

In deze gelijkenis dan ook geen zwaar accent op de schuld van de mens die zich onttrekt aan de nabijheid van de Heere. Een kerkmens kan zich bewust onttrekken aan zijn opvoeding, maar er zijn miljoenen van mensen die zonder God leven, terwijl dat niet hun bewuste en opzettelijke keus is geweest. Hier spreekt vooral de levensleiding. Een penning, die ook nooit terug kan komen. Dat kan een schaap al niet, maar een penning helemaal niet.

Nee, de klemtoon valt helemaal op die vrouw, die de penning verloor. Een van de tien, dat kan veel betekenen. Deze vrouw is beeld van de Kerk, die het verlorene uit haar midden behoort te zoeken. Men zet soms nog een stap op het pad der uitlegging, als men stelt dat het eigenlijk de Heilige Geest is, Die, wonend in de kerk, zoekt naar verloren mensen.  De kaars als beeld van het licht van de Schrift komt er aan te pas, om de penning te vinden. De duisternis van het natuurlijke hart wordt verlicht, zodat men gaat zien, kennis krijgt van God en van zijn eigen toestand. De Heere werkt middelijk. Het Woord gaat spreken. Het ontdekt en verwondt de ziel, maar het geeft ook antwoord op de vraag wat we moeten doen om zalig te worden. Veracht daarom dat Woord en de prediking ervan niet, want het is de kaars, die we nodig hebben in een duistere plaats.

Daarna bewerkt zij de kamer met bezemen. Er komt beweging in de duistere dood, er komt orde en lijn in de chaos. Door het Woord des Heeren worden alle beletselen weggenomen en worden ook alle schuilhoeken tevoorschijn gebracht. Een aansprekelijk voorbeeld hiervan zien we in de onstuimige zee, waar Jona rustig lag te slapen. De storm wekte hem tenslotte.

Dit zijn de werkzaamheden van de Geest des Heeren, om een mens te vinden. Het is waar dat een mens gaat zoeken. Maar het is even waar, dat het alleen het werk van de Heere is. Daar kan een penning niets aan meehelpen. Alles gaat van de Heere uit. De dode zondaar wòrdt gered door genade alleen.

Hiermee in strijd lijkt dan het latere getuigenis in vers 10: blijdschap over één zondaar die zìch bekeert.

Toch ook een werkzaamheid van de mens?

Zeker, God doet àlles en de mens doet van zijn kant alles. Gods werk is het alleen, maar de Heere zet ook de zondaar aan het werk. In deze drie gelijkenissen ligt een schone onderlinge samenhang. God en de mens worden het volkomen eens.

Het is waar: als u buiten de Heere leeft, komt u er zelf nooit uit, uit die dode hoek, uit die donkere spleet…. Toch, als de Heere u levend maakt, maakt Hij ook uw wil levend. Dan gaat u aan het werk. U hebt geen rust meer. Maar u komt er wel achter, dat het de Heere alleen is. Hij werkt het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.

De Heere, mist een mens, zo onbeduidend als een penning. Hij is verheugd om het vinden ervan. Blijdschap voor de engelen Gods. Is er geen hoop als de Heere het is Die zo zoekt, zoekt totdat Hij vindt?

Zeker, er is verwachting van die God, Die als vader, Zoon en Heilige Geest in beweging is om u te zoeken en te vinden. Merkt u er al iets van?