De dood overwonnen

 

(….de dragers nu stonden stil….)     Lukas 7:14m

 

Wat heeft de dood een grote macht!

Dat blijkt wel duidelijk die dag, als er uit de poort van een stadje met de naam Naïn, een rouwstoet vertrekt.

Een aangrijpend beeld, want daar gaat een weduwe, die haar zoon naar het graf moet brengen. Dat is een diepe droefheid.

Eerst haar man, nu haar enige zoon.

Het grijpt ieder aan, zodat een grote menigte, in oprechte bewogenheid, haar vergezelt. Menselijk meeleven doet goed. Menselijke woorden kunnen niet echt de droefheid lenigen, maar er ligt wel troost in de aanwezigheid van zovelen. Temeer, omdat er onder hen velen zijn, die ook weten wat smart en rouw betekenen.

We zien in gedachten die grote, droeve stoet over de weg gaan. In de tegenovergestelde richting echter nadert ook een menigte mensen. Centraal in hun midden gaat daar de Zoon van God, de Heere Jezus. Zo naderen beide groepen elkaar, onvermijdelijk, op dezelfde weg. Hoe kunnen zij elkaar passeren?

Let er eens op hoe het afloopt. Feitelijk zijn het de dood en het leven, die elkaar hier naderen. De koning der verschrikking, de dood en daartegenover de Vorst des levens, Christus.

 

De Heere Jezus ziet deze vrouw. Dat is al een groot wonder. Zo is het begonnen, met een blik van Hem. Het had ook zo kunnen zijn dat zij Hem had aangeroepen, Hem biddend om hulp en redding in dit grote verdriet.

Maar dat is het niet, zo gaat het niet. Nee, Hij ziet haar. Het is alleen maar een blik. Daar begint alles mee. Achter die blik gaat ontferming schuil. Hij werd innerlijk met ontferming bewogen over haar. Dat geeft echte troost! Er is bij de Heere meer dan begrip, Hij doorvoelt haar nood en Zijn hart bloedt onder haar leed. We zien hier de liefde Gods tot Zijn schepping, tot mensen in nood en zonde, tot een stervende wereld. Deze ontferming vormt een sterke basis om tot Hem te roepen om bijstand en hulp.

Hij spreekt daarna het veelbetekenende woord: "Ween niet!”. De Heere bedoelt hiermee niet te zeggen dat er geen tranen mogen zijn. Zelf weende Hij bij het graf van Lazarus. De bedoeling is dat zij mag inzien dat er thans geen reden is om te wenen. Hier gaat alvast in vervulling wat veel later zal geschieden dat God alle tranen van de ogen zal afwissen. Tot de wenende Johannes roept een ouderling: "Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit de stam van Juda is, heeft overwonnen”.em te roepen om genade en hulp.He

 

 

Alles volgt snel op elkaar. Misschien heeft niemand erop gelet, dat Hij de baar aanraakt. Heeft het veel te betekenen?

Het is een sprekend gebaar. Wie immers een dode aanraakte, werd volgens de Oud-Testamentische wetten onrein. Hij mocht niet in de tempel komen en moest eerst weer rein worden. Daarin ligt opgesloten dat de dood er niet bij hoort en dat God deze ook nooit bedoeld heeft. De levende God kan Zich niet inlaten met de gruwelijke vijand van Zijn schepping.

Dat begrijpen wij ook wel. Ook wij denken toch stellig, dat de dood een vreselijke verschijning is.

Tòch raakt de Heere Jezus de baar aan. Ondanks het verbod om dat te doen. Hij wordt daardoor onrein. Hij valt op dat moment uit de gemeenschap met de levende God totdat Hij weer rein is. We beseffen dat hier een groot wonder plaats vindt.

Hij werd inderdaad onrein, vanwege deze doodsmacht, maar meer nog vanwege de macht der zonde, die de mensheid in haar greep heeft genomen. De zonde maakt onrein. En de Heere is daardoor uitgesloten buiten de gemeenschap met God, op Golgotha, en Hij is uit de stadspoort van Jeruzalem geworpen, omdat Hij geacht werd een Onreine te zijn. Hij werd een Melaatse, Die slechts kon en mocht leven buiten de nabijheid van God en mensen. Zo heeft Hij de onreinheid van de dood weggenomen. Zo maakt Hij deze jongeling rein.

 

Dan het woord: "Jongeling, Ik zeg u: sta op!” Dat is een heerlijk woord. Het bevel wordt opgevolgd. De dood moet zijn prooi wedergeven.

We kunnen de gedachte hebben dat dit een wonder is, dat niet meer gebeurt. In zekere zin is dat ook zo. Toch klinkt eenmaal dat bevel, op de jongste dag. Dan zal de Heere de graven openen. Dat zal een veel groter worder zijn. Dan zal de dood volkomen overwonnen zijn. Wij mensen, wij zijn betrokken op dit aardse leven. Maar de Heere zegt elders: "Die in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid”. Daar hebt ge troost. Troost in alle nood en verdriet. Daar wordt de dood volkomen teniet gedaan.

 

De dragers stonden stil. De dood wordt gestuit in zijn loop. De Heere roept de dood een halt toe. Zo neemt Christus smart en tranen weg. Gelukkig de mens, die Hem kent.

U moet u daarom niet richten op het wonder van toen alleen. Nee, wij allen zijn deelgenoot in die menigte mensen, die de poort van Naïn verlaat. Wij allen zijn op weg naar het graf. Wij reizen allen naar dezelfde plaats. Wij worden telkens weer overmand door de dood. Door tranen en droefheid.

Hebben wij gezien, dat er Eén is, Die de dood een halt toeroept? Dat Hij eenmaal ook ons zal terugroepen tot het leven? Zoals Hij dat met Lazarus deed?

Het begint alles bij Hem./ Hij ziet haar, Hij is met ontferming bewogen, Hij neemt de onreinheid over, Hij spreekt Zijn machtswoord.

We lijden allen onder de dood. We zijn ook allemaal onrein voor God. Dat betekent dat we door zonde- en doodsmachten niet in de nabijheid van God kunnen leven. Deze scheiding wordt doorbroken door Hem, Die spreekt en aanraakt.

Zie dan ook op Hem. Bij de Heere zijn uitkomsten tegen de dood. In welke van die twee elkaar naderende menigten lopen we mee?

Gelukkig als we uit de macht van de dood getrokken zijn om de levende God te dienen. De menigte rond de Zaligmaker wordt steeds groter. Telkens komen er bij, die uit de dood worden gebracht tot het echte en ware leven. U ook?

Wat heerst er nog in uw leven? Is het de dood, bent u slechts op weg naar het graf en hebt ge geen andere toekomst?

Hij kruist onze weg en spreekt Zijn woord. Hoor naar Zijn stem. Hij zegt: Ik leef en gij zult leven, tot in eeuwigheid!