DAG EN NACHT

 

nacht in de morgen

 

Nachten kunnen beklemmend zijn. Ik denk aan de rampnacht tijdens de watersnood in 1953, toen sirenes loeiden en noodklokken klepperden, terwijl de storm aanzwol tot orkaankracht. Het was angstig in die nacht. Denk met mij aan een andere nacht, die nog donkerder was. Geen storm en geen noodklok lieten zich horen; alles leek normaal. Maar die nacht wordt na het vertrek van Judas door Johannes aangeduid met de woorden: " en het was nacht”. Wat een inktzwarte duisternis.

In Edom was het ook nacht. Hoor maar wat onze tekst ervan zegt:

 

"Men roept tot mij uit Seïr: Wachter! wat is er van de nacht? Wachter! Wat is er van de nacht? De wachter zeide: De morgenstond is gekomen en het is nog nacht. Wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt” (Jes. 21:11,12).     

      

Vijanden rukken op naar de grenzen. In grote nood wendt het volk zich tot de profeet Jesaja. Ezau vraagt naar Jakob. Naar de God van Jakob. De nood moet wel groot zijn. Hartverscheurend klinkt de vraag: Wachter, wat is er van de nacht? Is er hoop? Hoe laat is het? Zoals een zieke een eindeloos lange nacht doorworstelt te midden van pijn en benauwdheid.

Het antwoord lijkt tweeslachtig. De morgenstond is gekomen en het is nog nacht. Morgen en nacht. Het is twaalf uur op de middag en toch is het nacht! Dat is het bijzondere van dit antwoord.

Het is wel morgen geworden. Het licht leek door te breken. Maar het aarzelende licht werd weer snel door de duisternis overwonnen.

In de nacht van leed en schuld brak weleer de morgen aan. Zoals God sprak bij de schepping: Daar zij licht, zo sprak Hij het ook bij de herschepping. In Bethlehem rees het daglicht heerlijk op. De Zoon van Gods, het Licht der wereld, verscheen als de blinkende Morgenster in de donkere nacht. De dag brak aan. Hoger en hoger rees het daglicht. De opstandingsmorgen was heerlijk en het begon toen echt stralend te lichten. De morgenstond is gekomen. Dat licht kwam echter in een smartelijke weg. Midden op de dag werd het aardedonker rond Golgotha. Drie uur duurde die donkere stonde. Inktzwart was de duisternis, toen de Zoon van God moest uitroepen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Maar de duisternis verdween; het werd licht, in beginsel eens en voorgoed.

Feitelijk was hiermee de nacht verdreven. Het Licht schijnt in de duisternis.

Helaas is daarna toch de nacht weer teruggekomen. Alom in de wereld heerst nog duisternis. Duisternis en donkerheid zal de aarde bedekken. De eeuwige morgen zal moeten aanbreken, om het licht tot volle doorbraak te brengen.

 

In Nederland brak dat morgenlicht ook door. Het evangelie van Jezus Christus werd ruim en heerlijk gepredikt en gezien. De wetten van ons land werden erdoor gesteund. Er mocht een volk leven dat wandelde in het licht. Men mocht het ooit beleven: "De nacht is voorbijgegaan, de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts”. Kerk en wereld droegen het stempel van het licht. Ook onze maatschappij werd verlicht. Denk aan allerlei tehuizen en instellingen van barmhartigheid die alom ontstonden. Het Woord van God legde beslag op heel het volle leven.

Maar waar is dat licht nu gebleven? Wachter, wat is er van de nacht? Er is veel duisternis. We worden door duistere machten omgeven. De vorst der duisternis lijkt te zegevieren. De noodklokken zouden wel geluid mogen worden. Het ìs nacht! Denk aan allerlei wetten die radicaal willen breken met de grondwet van de hemel. De ernst van de situatie blijkt daarin dat leidslieden des lands openlijk de oorlog willen verklaren aan het christelijk geloof. Bijbelse wetten vallen onder de hamer. Men houdt uitverkoop. Wij beleven antichristelijke jaren, die steeds donkerder worden.

De Kerk van Nederland was eens een licht op de kandelaar. Men mocht heerlijk getuigen van het Licht der wereld. Steden en dorpen werden aan de kerktorens herkend. Ook onze kerken hebben mogen delen in de kracht van het eeuwigblijvende Woord van God. Wie zich verdiept in de geschiedenis van de Afscheiding, staat verbaasd over de werfkracht van de kerk in die dagen. Er was alom een honger naar de rechte bediening van Gods Woord. De Afscheiding heeft zowel binnen als buiten de Hervormde kerk zegen verspreid. Onze kerken genoten een breed vertrouwen. De morgen brak door en het licht kwam tot een volk dat in de duisternis wandelde. Maar thans liggen de dingen anders. Waar is de werfkracht van onze kerken en waar bleef het volk dat vertrouwd was met de klanken van de schriftuurlijk-bevindelijke prediking? Vele rechtvaardigen werden weggeraapt voor de dag des kwaads. Kennen wij zelf die klanken wel? Horen we velen niet klagen over een toenemende duisternis? Ook in het persoonlijke leven?

Onze kerken zijn ernstig verdeeld. Een klaar teken van geesteloosheid. Gods ware volk beleeft eenheid rond het ware leven. Dan is er overeenstemming over de kracht van het bloed van Christus. Dan zijn we het over heel veel zaken roerend eens. Maar het zijn de bijzaken die bediscussieerd worden. Ze slokken alle beschikbare genadetijd op. Is het niet een teken van geesteloosheid?

De nacht in de morgen blijkt op veel kansels. Daar begint vaak het verval. De prediking mist in veel gevallen de kracht des Geestes. Is een halve waarheid, licht of zwaar, niet een hele leugen? Het is soms donker in de kerkenraadskamers. Daar komen zaken als beleid en geestelijke leiding aan de orde, maar hoe moet dat als we allen lijken te dwalen als schapen? Het gaat door naar de kerkbanken, waar de bidders begeren te komen. Men vindt stenen voor brood en anderzijds is de kracht van hun voorbede nauwelijks merkbaar. En zo gaat het door naar de Avondmaalstafels, waar zeker wel dichte drommen op aan trekken, maar waar helaas toch ook de koude van de nacht voelbaar is en het bruiloftskleed soms wordt gemist. Ook het kerkplein merkt het op. Er wordt na de diensten weinig gesproken over het geestelijk verstaan der dingen.

Moet dit allemaal zo gezegd worden? Ik meen van wel, omdat de dingen zo toegedekt worden. Dit wordt niet gezegd, omdat we erboven verheven staan. Ook de toogdagen van onze stichting vertonen niet meer de glans van jaren terug.

Ook Gods volk moet vaak spreken over de nacht in de morgen. Het werd morgen in hun ziel. Het was die blijde tijd van het welbehagen des Heeren. Iets van de heerlijkheid van de Heere Jezus werd zichtbaar. Groot of klein, maar het daagde in hun ziel en soms scheen het licht overal. Moet u de klacht van de profeet niet overnemen? Het is nog nacht. Het tere leven wordt gemist, de wereld greep u aan, de duivel beroofde u van het hemels licht en er kwamen eindeloos veel wolken voor het licht der zon. Dat is diep aangrijpend. Nacht in de morgen!

 

licht in de nacht

 

De nacht is donker. Maar de profeet gaat verder. "Wilt gijlieden vragen, vraagt, keert weder, komt”. Hij zegt nog geen amen. Hij gaat nog verder. God gaat verder. Tot mensen in dèze nood. In dit woord van hoop wordt licht ontstoken, ook voor nu en voor u. Edom mag blijven vragen, doorvragen. Men heeft wel een vraag gesteld, een goede vraag, maar er is en er mag meer gevraagd worden. Denk aan die bekende vraag: "Wat zullen wij doen om zalig te worden?” Is er enig middel? Wie is die Middelaar? Wat een rijkdom: U mag die vragen stellen. Er zal ook op geantwoord worden. De Heere geeft Zelf toestemming en hoop. Er zijn zoveel vragen. Ze behoren bij mensen die het echt niet meer weten. Die worstelen met de vraag hoe ze nog eens ooit tot de Heere zouden kunnen bekeerd worden. Ze weten zelf het antwoord niet. Ze gaven al hun kennis er aan. Het gaat om wijsheid uit Gods mond. Vraagt u dan maar door. Het mag. Het is niet genoeg te weten hoe het staat met de nacht. Vraag de Zaligmaker maar in oprechtheid: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner. Hij zal het zeker doen. Er is licht in de nacht van dit leven. Christus is gisteren en heden Dezelfde tot in der eeuwigheid.

Dan volgt de oproep tot wederkeer. Merk op dat het hier wordt gezegd tot Edom, tot Ezau dus. Deze zoon van Izak keerde zich bruut af van de waarheid van zijn opvoeding. Zijn volk heeft eeuwenlang geleefd buiten de kennis van de ware God. Dìt volk mag terugkeren! Het staat er heel dringend, heel nodigend, maar ook heel zakelijk: Keert weder. Wien geldt dit? Geldt het ook niet u en mij? Zijn wij allen niet afgedwaald, ook zelfs onder de rechtzinnige waarheid? Zijn wij allen niet jammerlijk, ellendig en arm en blind en naakt? Keer weder tot het Woord van God, want als de bekende christen van Bunyan kunnen we de rol zo makkelijk verliezen, als we in slaap vallen. Keer weder tot de oude beginselen van het Woord van God, o Kerk van Nederland. Keer weder tot uw opvoeding, die u klaar en eenvoudig en eerlijk de dingen trachtte bij te brengen. Keer terug tot "the oldtime religion from my father and my grandfather”, waar een oud negerlied van zingt. Het kan nog. Maar keer bovenal weder tot God. Komt en laat ons wederkeren tot de Heere. Ezau kan nog terugkeren. Er is nog een open deur en er is nog hoop.

Komt! De bekende oproep in de mond van de Heere Jezus. Komt allen tot Mij. Dat is geloof. Ligt hier niet de volle roeping tot Christus uitgesproken? Deze klinkt nog in onze dagen, in de donkere nacht. De Heere laat Zich nog vinden. O dochter, hoor en zie en neig uw oren, vergeet, verlaat wat eens u kon bekoren. Verlaat de slechtigheden en leef.

In die weg wil de Heere openstaan voor zoekende zondaren, voor hen die alles verbeurd hebben en die dreigen om te komen in de nacht. Die met alles wat de Heere hen gaf, in de nacht zijn terechtgekomen. Hun klacht ligt verklaard in de bekende woorden: Mijn ziel, vol angst en zorgen, wacht sterker op de Heere, dan wachters op de morgen, de morgen, ach wanneer?

Maar ach, er wordt een wil gevraagd. Wìlt gij vragen, vraagt. Wilt u het wel? Wil ik het wel? Als we wilden, konden we wel, maar we kunnen niet omdat we niet willen. Loopt hier alles niet vast? Wilt u? Ik weet een ding: de Heere wil en Hij maakt Zijn wil bekend. Hij wil ook uw zaligheid. Vraag Hem om die gewilligheid om in die weg zalig te mogen worden.

Ja, vraagt naar de Heere en Zijne sterkte. En zing dan Zijn lof, zelfs in de nacht. Kent u iets van de nacht in de morgen en van het licht in de nacht? Aan deze nodiging hebt u niet genoeg. Rust niet voordat u Hem gevònden hebt. Dat zegt de wachter. Ook tot u! Hoort u de noodklok? God is dan u een toevlucht en sterkte!