EEN NODIGING TOT BEHOUD

 

"Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer”   (Jes. 45:22)           

 

 

In dit woord ligt duidelijk de roeping door het evangelie verklaard. Deze komt tot iedereen, zelfs tot de einden der aarde.

Dat was een hele uitspraak voor het Oude Testament. De zaligheid bleef toen grotendeels beperkt tot het Joodse volk.

De einden der aarde worden geroepen. Allen die daar verre zijn. De ganse aarde wordt opgeroepen de Heere te zoeken.

Dan vinden we behoud, zo staat hier.

Er is redding bij de Heere; in later dagen is die redding geopenbaard in Zijn Zoon, de Heere Jezus. Zijn Naam betekent feitelijk: Redder, Zaligmaker. Deze nodiging krijgt in het Nieuwe Testament nog temeer kracht.

De Heere wendt Zich ook tot u en tot jou. Hij sluit de verste stranden niet uit. Waar men ooit de wildste volken vond, zal God ontvangen, aanbidding, eer en dank’bre lofgezangen.

 

Wat vraagt de Heere dan van u?

Dat u uw eigen zaligheid moet bewerken en dat u dat ook kunt? Nee, er staat: wòrdt behouden! Dat is iets wat een ander moet doen, omdat we het zelf blijkbaar niet kunnen.

En dat is ook zo. Dat heeft de Heere Jezus gedaan voor Zijn kerk. Hij heeft het volbracht. Hij beschikt over alle mogelijkheden om u te redden. Hij kan dat en Hij wil dat ook. Juist zij die verstaan het zelf niet te kunnen, mogen bij hem aankloppen.

We kunnen het niet, maar er staat wel nadrukkelijk: Wendt u naar Mij toe. We staan voor de roeping om tot Hem te komen, om ons te wenden naar Hem, zoals een bloem de zon zoekt. Hert is volkomen Gods werk en tegelijk stelt de Heere ons voor de plicht en het bevel om Hem te zoeken.

Wie zich gaat wenden tot de Heere, zal ook door Hem behouden worden.

 

Het is waar, wie zich tot Hem wendt, is reeds gegrepen door Zijn liefde. En dat mist u wellicht nog, voor uw eigen besef. U ziet er de noodzaak niet van in. U weet het wel, maar het zegt u niets. Het laat u eigenlijk onverschillig?

Velen zullen dat moeten erkennen. Al Gods kinderen zullen dit bij ondervinding toestemmen. Ze weten dat er niets is in de mens dat naar Hem vraagt.

Maar zelfs dan, als we geen overtuiging hebben om de Heere te zoeken, zouden we tot Hem mogen gaan met dat gemis om het Hem bekend te maken.

Want ons verstand zegt ons allen wel, dat we zonder de Heere niet leven kunnen.

Want er staat: wordt behoùden!

Dat gaat er van uit, dat u verloren bent. Dat u gelijk bent aan een schaap, dat ten prooi is gevallen aan de ergste gevaren. Het kan elk moment verscheurd worden door het roofzuchtig gedierte.

U kunt elk moment weggerukt worden naar de eeuwigheid. Ieder ogenblik kan het gebeuren dat de duivel je knellender verstrikt in de banden des doods en de angsten der hel.

Nu wendt u zich steeds meer tot de wereld, steeds meer bij God vandaan. Moet dat dan zo doorgaan?

Laat u het aangeboden behoud dan zo maar voor een schoteltje linzenmoes aan u voorbijgaan?

 

Weet dan dat dat niet zonder gevaar is.

De Heere zegt namelijk: Want Ik ben God en niemand meer.

Dat onderstreept de noodzaak. Er is buiten de Heere geen God. Hij is God! God als Rechter, Die nu nog als Uw Redder Zich openbaart.

Wat zullen we met deze uitnodiging doen?

De Heere wendt Zich tot u opdat u zich tot Hem zou wenden!