Weblog

Vrouw en ambt - woensdag 16 juni 2021

 

Enkele kritische accenten bij het minderheidsrapport:

 Het minderheidsrapport ter GS werd mij toegezonden met de vraag dat ik er mijn gedachten over zou willen geven. Het rapport geeft conclusies, waaronder dan mijn commentaar gegeven wordt (cursief gesteld);

 

Conclusie:

1. dat de vraag in het geding is of de nieuwtestamentische voorschriften met betrekking tot de positie van zusters in de gemeente tot de blijvende geboden dan wel de tijdgebonden voorschriften behoort; dat deze vraag uiteenvalt in deelvragen naar de omgang met de scheppingsorde, de omgang met Bijbelse voorschriften en de omgang met elkaar;

 

Op zich is het gewettigd deze vraag zo te stellen. Vanouds echter leefden er grote bezwaren tegen de term "tijdgebonden” binnen onze kerken. Ik begrijp dat er aanleiding toe is. Het luistert echter nauw. De Rechabieten worden geprezen omdat ze geen wijn dronken uit respect voor het voorschrift van hun vader. Zij worden daarom door de Heere ten voorbeeld gesteld. (Jeremia 35:div). Zo kunnen we ook omgaan met geboden en nuttige gebruiken.

Ik heb enige moeite met het derde (omgang met elkaar). Dat moeten we m.i. erbuiten houden. Geeft openingen voor een al te menselijke beinvloeding. Het staat niet op een lijn en is niet van hetzelfde gewicht als de twee eerste delen.

Het rapport schrijft:

Wie buiten de kerk geen enkel verschil maakt tussen de positie van man en vrouw kan zich binnen de kerk niet geloofwaardig op de scheppingsorde beroepen. Wij zouden deze scheppingsorde ook moeten uitleven in de maatschappij: geen vrouwen die leiding geven. Toch leeft de gedachte wel dat we ons ook in de maatschappij daaraan moeten houden…….

Enkele op zichzelf staande overwegingen op dit deel van het rapport:

Voor mij een heldere argumentatie die  vraagt om serieuze behandeling; ik bedoel de scheppingsorde zowel voor de kerk alsook voor de maatschappij.

Nu vind ik de gegeven voorbeelden niet onderling vergelijkbaar. De heilige kus kan niet op een lijn staan met het spreekverbod voor de vrouw. Die heilige kus is geen scheppingsorde. Men kuste elkaar destijds als een normaal gebruik, en dat moest met heiligheid gepaard gaan. Het gaat niet om de kus, maar om de heiligheid. Dit voorbeeld overtuigt mij persoonlijk niet echt.

Conclusie 2.

dat er schepselmatig verschil is tussen de positie van man en vrouw, maar dat dit verschil blijkens ons dagelijks leven niet hoeft te betekenen dat vrouwen van leidinggevende posities moeten worden uitgesloten; dat de voorschriften met betrekking tot de positie van zusters in de gemeente dus niet reeds blijvend zijn omdat ze teruggrijpen op de scheppingsorde;

Als het gaat om leiding gevende functies van vrouwen zet mij dit wel aan het denken om ook in de maatschappij vanuit de schepping strikter te zijn. Gaat het over de haardracht van vrouwen, dan zou het goed en Bijbels zijn als zusters hun haar lieten groeien. Deze kwestie heeft in onze kerken zelfs ooit geleid tot uittreding van een predikant.

Ik neig ook naar de gedachte dat de emancipatie van de vrouw een anti-Bijbels streven is. Uiting van het autocratische streven van de natuurlijke mens.

Wat 1 Corinthe 11 zegt over de positie van de vrouw met daaraan verbonden het dekken van het hoofd, lijkt mij ook van blijvende betekenis.

Daarbij vind ik het niet zonder risico om te argumenteren naar de kant van verruiming en afzwakking van voorschriften en regels. In 1 Cor. 7 zegt Paulus er nadrukkelijk bij dat iets zijn persoonlijke mening is, en dus niet een voorschrift van de Heere (1 Cor.7:12).

In dit verband wijs ik er ook op dat Jezus een andere weg volgt. Hij mitigeert de wet niet maar stelt deze nog veel strikter voor, bijvoorbeeld inzake echtscheiding. Hij keurt zelfs de nauwgezetheid van de wetgeleerden niet radicaal af.

Over de onderdanigheid van de vrouw: Sara’s aanspraak aan haar man wordt niet als een bevel weergegeven. Onderdanigheid kan betrokken worden op het feit, dat de man in een huwelijk de uiteindelijke knopen doorhakt.

Er wordt ook gesteld dat geboden ons vreugde moeten geven. Geen sterk argument. Het christelijke leven wordt ook getypeerd als strijd. Dus niet alleen vreugde. Dit geldt ook niet van elk van de tien geboden. Gaan we zodoende niet inspelen op de wensen van de natuurlijke mens?

Is trouwens in de HS de positie van de vrouw getekend als onderschikking? Sara schikte zich lang niet altijd. Ik proef hier een poging om het ene te overaccentueren ten gunste van eigen standpunt.

 Wat dan gezegd wordt over de scheppingsorde in een bepaald verband, werkt wel de subjectiviteit in de hand. Houd het eenvoudig. Scheppingsorde, punt uit. Niet relativeren! Speel liever niet in op de wensen van de mens en van de tijdgeest. Die neiging wordt hier niet voldoende vermeden.

We kunnen ook de andere kant op redeneren: dus ook in de maatschappij de Bijbelse positie van de vrouw erkennen. Trouwens, veel van deze dingen zullen we nog steeds zo benaderen.

 Conclusie 3.

dat de kerk te waken heeft voor progressieve of conservatieve gelijkvormigheid met de wereld en geroepen is aan zowel de gelijkwaardigheid als het verschil tussen man en vrouw recht te doen; dat recht doen aan het verschil tussen man en vrouw een geestelijk zaak is en dat ook bij openstelling van de ambten voor zusters aan dit verschil op geestelijke wijze recht gedaan kan worden; Er is hiervoor gesteld: de maatschappij schiet door (D66), ook de kerk heeft anderzijds aan een verkeerde praktijk meegedaan (overheersing door de man); Deze conclusie gaat te snel.

 Bijna zou het beroep op het geestelijke karakter van ons denken en besluiten dopers kunnen klinken, tenminste in dit geval. Het geeft teveel subjectieve openingen naar vaagheid en mist.

 Conclusie

4. dat de doorgaande lijn in de Schriften spreekt over gelijkwaardigheid en verschil tussen man en vrouw, over verstoring daarvan door de zonde en herstel daarvan in Christus en door de Heilige Geest; dat de gave van de profetie aan zowel man als vrouw door de Geest eerder vóór dan tegen de openstelling van de ambten voor zusters pleit;

 Dat er profetessen waren, geeft niet de doorslag. Het ambt van profetessen klinkt niet in de tempel, niet dus in de omgeving van het heiligdom. Het is duidelijk een ambt met een andere strekking.

Hier wordt ook iets opgemerkt over de vrouwen die Jezus volgden en dienden. Juist deze opmerking overtuigt eerder van het tegendeel. Waarom heeft Jezus hen niet aangesteld met ambtelijke volmachten?

 Het gevaar vind ik in deze denkwijze dat er op beide fronten inkrimping bepleit wordt van Gods geboden. Je redeneert vanuit verkeerde trends in de samenleving (de eerste misser) naar een tweede misstap om duidelijke teksten te willen ombouwen. Dit is geen beschuldiging. Deze kwaal kleeft ons allen aan. In ieder geval zie ik dit wel als een persoonlijke schuld.

 In dit deel spreken jullie oprecht uit dat het niet je bedoeling is de onfeilbaarheid van Gods Woord aan te tasten. Dit maakt mij, met alle respect, juist wantrouwig. In onze kerken zijn veel besluiten genomen met de beste en meest oprechte beloften. Ik heb ook door de loop van vele jaren gezien dat zulke beloften geen stand hielden. Voortschreidend inzicht?

 Conclusie

dat de doorgaande lijn in de Schriften spreekt over gelijkwaardigheid en verschil tussen man en vrouw, over verstoring daarvan door de zonde en herstel daarvan in Christus en door de Heilige Geest; dat de gave van de profetie aan zowel man als vrouw door de Geest eerder vóór dan tegen de openstelling van de ambten voor zusters pleit;

Een niet-openstelling maakt een formeel onderscheid, terwijl man en vrouw voor God van gelijke waarde zijn. Dat moet op z’n minst onvanzelfsprekend genoemd worden.

 God echter heeft in de dienst der priesters dat formele onderscheid wel gemaakt. Er is reeds een formeel onderscheid in het anders geaard zijn van mannen en vrouwen. Ook door God ingesteld.

De scheppingsorde spreekt wel van gelijkwaardigheid, niet van gelijkheid!

 

Wanneer we er geen moeite mee hebben dat een vrouw minister, koningin, rechter, manager of directeur

 Het is mij juist gedurende Rutte 3 opgevallen dat de meeste vrouwen minder scoren dan een man……

 Zo scherp is de scheidslijn niet tussen ambtelijke en niet-ambtelijke dienst.

 Kan ik moeilijk in meegaan. Apostelen hadden een duidelijke persoonlijke roeping. Stam van Levi onder het OT was specifiek belast met de tempeldienst.

 De Schrift zelf kent omtrek en rand, blijvende geboden en incidentele voorschriften, werken van God die de eeuwen omspannen en momentopnames van instructie aan gemeenten en voorgangers in de jaren 50 na Christus.

 Lijkt me een gedachte die niet zonder gevaar is. Wie gaat dit onderscheid bepalen? Zeker nu het rapport affiniteit zoekt met de hype van deze tijd. Ik bedoel: in deze argumentatie bewijs je lippendienst aan de tijd en haar cultuur. Is het in Gods Woord juist niet andersom: kijk uit voor wat de maatschappij wil!

 Deze opvatting is naar ons besef in strijd met het woord van God, dat ons leert dat we niet in oudheid van de letter maar in nieuwheid van Geest dienen

 Tegenstelling letter en Geest (Loonstra). De Geest bepaalt de letter? Dit is waar. Twee vragen: op welke "letter” slaat dit? Op alle? In 2 Corinthe 3 gaat het om de gehele OT-ische wet, inclusief de dekaloog. Die geboden moeten wel door de Geest worden verklaard, maar ze worden daarmee zeker niet terzijde geschoven.

Is hier niet een dopers gevaar van zelfs een buiten Bijbels princiep; de Geest en de letter wijken hierdoor niet van elkaar af; het zijn geen tegenstellingen.. Dit een lering van de Wederdopers.

Is een NT-isch voorschrift gelijk te stellen aan een OT-isch schaduwachtig motief?

De hermeneutische sleutel in Christus betekent m.i. geen opheffing van de wet maar een vervulling, een geldigheid zelfs van de tittel en de iota.

 Conclusie:

5. dat de kerk is ‘ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter’ (Romeinen 7:6); dat we daarom inzake alle kerkordelijke voorschriften met betrekking tot de positie van zusters in de gemeente geroepen zijn om in nieuwheid van Geest te dienen en niet in oudheid van letter;

 Waarom, zo vraag ik, heeft dan Paulus zelf zo niet gehandeld? Hij trekt als NT-isch gelovige, niet de conclusie die het rapport trekt. Ook hij diende niet meer in de oudheid der letter; toch gaf hij dit voorschrift. U stelt op een lijn wat de apostel niet deed.

 Conclusie:

6. dat het Bijbels onderscheid tussen letter en Geest betekent dat de kerk niet gebonden is aan letterlijke voorschriften, maar geroepen is de wil van God te onderscheiden a) luisterend naar de gemeente; b) luisterend naar het geheel van de Schriften; c) luisterend naar de blijvende geboden; d) luisterend naar Christus; e) luisterend naar de stem van het geweten; f) luisterend naar de scheppingsordening;

 Op zich staan hier veel goede dingen. Ik teken hier het volgende bij aan:

Loonstra schreef recent het boek over de kerkelijke eenheid (een kerk). Ik heb er in Bewaar het Pand drie artikelen aan gewijd. Het bleek me dat hij een reductie van de Belijdenis aanbrengt. Het komt neer op de twaalf artikelen. Door zo’n reductie raken we heel veel kwijt. Het Gereformeerde karakter van de kerk schiet erbij in. Dat is de hoofdlijn. Dat zou me argwanend maken om zijn gedachten over te nemen.

De kerk is niet gebonden aan letterlijke voorschriften. Een voor mij onbegrijpelijke stelling. Geldt dit ook van bijvoorbeeld de uitspraken van Jezus over echtscheiding? Of over de eis tot volmaaktheid? Of inzake de heiliging? Gaat dit niet een verwarrende "elk wat wils” gehoorzaamheid worden? We komen hier in zeer subjectieve wateren.

De uitspraken van het Apostelconvent in Hand. 15 hebben dan ook geen betekenis meer voor ons. Het is waar dat de Schrift ook selectief omgaat met sommige voorschriften. Maar dat gebeurt naar mijn mening niet omdat het letterlijke geen betekenis heeft. Dan had Jezus de blindgeborene of de melaatste ook niet naar de priester hoeven te sturen. Die regels zouden dan ook voorbij zijn.

Verder moeten we luisteren naar de gemeente, zo wordt gesteld. Dat hebben de profeten juist nooit gedaan. Het ambt is juist geen orgaan van de gemeente, maar het komt van Boven. Niettemin erken ik dat de letterlijke zin ons niet altijd verder brengt. Ik wil die lijn dan wel volgen, maar alleen als de Schrift zelf dat doet.

Wat te verstaan onder het geheel van de Schriften? IK neem aan dat de kern gezocht wordt in de liefde. Is dat helemaal waar? Overstemt de liefde de andere deugden van God, zoals Zijn heiligheid en Zijn toorn? Oke, als we die liefde dan maar heilig zouden houden. Maar het is bekend prostitutie wel eens verdedigd is met een beroep op Gods liefde. Dat zul je nooit willen bedoelen. Hebben we dan juist niet in de Belijdenis een duidelijke hoofdsom van de Schriften? Ongetwijfeld vat het rapport dit geheel van de Schriften geheel anders op dan onze Belijdenis, waaraan we overigens allen ons gebonden hebben.

Dan moet er geluisterd worden naar de blijvende geboden. Wanneer is een gebod blijvend en wanneer niet? Ik vrees dat dit bepaald zou kunnen gaan worden door de tijdgeest, door de postmoderne mens. We zouden op deze manier voeding kunnen geven aan de gedachte dat ieder zijn subjectieve geboden heeft. Dat bedoelt het rapport niet, maar er wordt wel opening gegeven aan deze gedachte.

Luisteren naar Christus. Daar kan niets tegen in gebracht worden. Jezus heeft gesproken over iemand die gehouden moet worden als een heiden en een tollenaar. Hij gaf meerdere concrete geboden. Hij toont ook de Schriften, ook de wet, te houden voor onaantastbaar en de wil van God voorstellend. Hij sprak over het ontbinden van een van de kleinste geboden als een daad van zonde en verzet. Zouden wel de geboden van het OT betekenis hebben of gehad hebben, en die van het NT niet? Dat kan ik me nauwelijks indenken.

En wanneer is mijn geweten betrouwbaar? Bavinck wijst de gedachte af dat God Zich zou openbaren in ons geweten.

 

Conclusie:

7. dat Paulus in 1 Korintiërs 14:34 voorschrijft dat vrouwen niet interrumperend mogen spreken maar niet dat zij in het geheel niet mogen spreken (hij erkent immers hun profetie); dat Paulus in 1 Timoteüs 2:12 vrouwen weliswaar niet toestaat te onderwijzen of gezag te hebben over mannen, maar dat de scopus van dit voorschrift zich gezien de context en gezien het geheel van de Schriften lijkt te beperken tot de geadresseerden (hij erkent immers de profetie in Korinte en stelt bovendien dat de wet niet gesteld is voor rechtvaardigen); dat de zwijgteksten daarom niet moeten worden opgevat als blijvend verbod aan zusters om te onderwijzen en leiding te geven in de gemeenten, maar als tijdgebonden toepassing van de scheppingsorde op een context die de onze niet meer is; en dat niet de letterlijke toepassing bindend is, maar het geestelijk leven naar de scheppingsorde;

 Hier gaat het rapport volkomen uit de bocht:

Dit "interrumperend” spreken heeft een subjectieve toevoeging in zich. Vind je dit niet gevaarlijk, om op deze manier een tekst om te buigen op grond van een vreemde interpretatie tot haar tegendeel?

Reeds heb ik als mijn gedachte aangegeven dat de profetie geen tempel-ambt is, dus: geen kerkelijk optreden behelst.

Het geheel der Schriften geeft .m.i. juist aan dat vrouwen niet optreden in de tempel als priester en later in de kerk als apostel of medewerker.

Hier de tegenstelling blijvend en tijdgebonden. Als je dit schema hanteert, gaat het er maar net om hoe je dit toepast; wat is wel tijdgebonden en wat niet? Wordt vlg. het rapport bepaald door: een context die de onze niet meer is. Wie bepaalt wat de onze niet meer is? Juist, de maatschappelijke ontwikkeling. Gaat de maatschappij, met D66 voorop, zich geen rol aanmatigen om de Bijbel uit te leggen, scherper gezegd: naar haar hand te zetten?

Verder lijkt mij de stelling "een tijdgebonden toepassing van de scheppingsorde” een contradictio in terminis.

 Conclusie:

8. dat de definitie van het ambt niet impliceert dat het vrouwen niet toekomt dit ambt te bekleden en dat het vrouw-zijn in de Schriften niet betekent dat men niet kan dienen in de dienst aan het Woord;

Ik zie hierin een subjectieve mening, die ik uiteraard laat voor rekening van de opstellers. Kun je je indenken dat een eenvoudig gemeentelid, ook eventueel in Purmerend, wel de neiging heeft om enkele vragen te stellen:

Waarom hebben Oud en Nieuw Testament deze regel dan zelf niet in praktijk gebracht?

Waarom heeft dan Christus de dienende vrouwen ook niet een opdracht tot ambtelijk dienen gegeven?

Hoe moet ik het me dan voorstellen als jij of ik tegen een bepaalde gemeente een strikt selectief, specifiek en van de normale regel afwijkend voorschrift zou geven? Voorbeeld: In Urk neemt men de regel niet ernstig om overheidsmaatregelen na te komen inzake de kerkdiensten. Zou het niet vreemd zijn als de wet voor Urk speciaal wordt aangescherpt: Sluit alle kerken.

Nog een vraag: Toont deze conclusie niet aan dat het mogelijk is om Bijbelse leefregels om te buigen tot hun tegendeel? Je moet er toch niet aan denken dat dit de nieuwe theologie zou worden. Zou je dat echt willen?

Conclusie

9. dat het presbyteriaal-synodaal kerkrecht uitgaat van het principe elkaar te binden in het wezenlijke, te zoeken in wat opbouwt en zo min mogelijk te binden in het niet-wezenlijke; dat de niet-veroordeling van het minderheidsrapport in 1998 terecht was en dat deze erkenning dat de zaligheid niet op het spel staat de ruimte geeft om elkaar bij eventueel voortdurend verschil van mening vrij te laten;

Deze overweging heeft al in heel wat discussies een rol gespeeld. Het is door deze gedachte dat onze kerken volkomen uit elkaar gegroeid zijn. Alleen daarom al zou men dit nu juist niet moeten doen.

Ik stel hier tegenover dat het juist niet gaat om niet-wezenlijke zaken. De man-vrouw verhouding heeft in de wereld onnoemelijk veel losgemaakt en het is duidelijk een splijtzwam in bijna de gehele mensheid. In ieder geval ook bestond deze gedachte in Paulus’ dagen niet.

Trouwens, in wezenlijke zaken bestaan reeds de allergrootste verschillen. Ik denk dan aan de prediking, aan het omgaan met zielen. Ik geef een voorbeeld: in de ene gemeente gaat 10% aan het HA, in een andere gemeente 90% van de belijdende leden. Voeg hierbij dat de zaligheid van de leden geheel verschillend wordt beoordeeld, dan verkeren we nu reeds in een heilloos verdeelde kerk.

Verder is de indeling: wezenlijk en niet-wezenlijk subjectief te hanteren. Paulus noemt wel zulke zaken, maar dan zegt hij erbij dat het niet-wezenlijk is. Dat staat hier dan pertinent niet. De consequentie is dat we deze bepaalde uitspraak óf elimineren, óf transponeren.

Het elkaar vrijlaten kan ook een bewijs zijn van de gedachte: Ben ik mijns broeders hoeder?

 
Conclusie

10. dat de onderlinge omgang vraagt om onderling vertrouwen en dat dit vertrouwen van de kant van de synode verdiend moet worden en van de kant van de plaatselijke kerken gegeven moet worden; dat het onderling vertrouwen hersteld kan worden als én de synode uitspreekt dat de meerderheid de minderheid niet meer zal binden, én de kerkenraden die hierop vooruitgegrepen hebben uitspreken dat zij een verkeerde weg zijn gegaan;

Gezien de verhoudingen, kun je inderdaad spreken van een vertrouwens crisis, misschien zelfs van een vertrouwensbreuk. Deze ligt niet slechts op het terrein van ambtelijke kwesties, deze ligt veel dieper. Ik heb hierboven reeds aangegeven dat de kernzaken uiteenlopend worden aangegeven.

Zo heb ik dus afgaande op de stellingen aangegeven waar naar mijn bescheiden inzicht onze gedachten uiteengaan.

 

Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit bericht geplaatst.


Reageren:

Anti-spam 12 + 2 = (antwoord in cijfers invullen!)


Terug naar de vorige pagina >