PARGR.46  WERK VAN CHRISTUS IN ZIJN VERNEDERING

374
Bij de heidenen gaat verlossing vaak samen met de idee der verzoening.
Diverse vormen van verlossing:
magie als het gaat om verlossing van fysisch kwaad;
mystiek, meditatie als het gaat om verlossing van de eindigheid;
animisme, spiritisme als de godheid oneindig ver weg is.

Eén verschijnsel zeer opmerkelijk: offerande.

Verschillende verklaringen:
expiatorische theorie > destructie van het offer werkt verzoening;
symbolische theorie > eerbied en zelfverloochening;
geschenktheorie > do ut des;
spijstheorie > voedsel aanbieden, omdat goden als mensen zijn.

Totemisme beziet dieren als goddelijke wezens; eten daarvan gaf deel aan goddelijke kracht en machten.
Mogelijk bestond het offer reeds voor de val.

375
offer >  hxnm,   (mincha)= gave.
Later uitbreiding: bonds- zoen- brand- pleng- vredeoffers.
Taak van de priesters: wetsonderwijs, offeren, bidden en zegenen.

Versch. offers: paasoffer  > zoen- en brandoffer;
           bondsoffer > bevestiging van het verbond; verzoening;
    
Hierbij handoplegging van groot belang: overdracht van schuld, van  zegen, van vloek, van een ambt, van de Heilige Geest.

Zoenoffers golden niet voor alle zonden; slechts sommige onopzettelijke zonden (Numm.15,30).
Tal van zonden vallen niet onder de offers.

Andere zoenmiddelen:
Mozes' voorbede; ongewone offeranden (Numm.16,45-50; 2 Sam.24,25).

Offers dienen om schuldbewustzijn te wekken.
Overigens is de OT-ische offerdienst onvolkomen; schriftplaatsen hiervoor blz. 315/316.

Ware offer: gehoorzaamheid (1 Sam.15,22);
barmhartigheid (Hos.6,6);
gebroken geest (Ps.51,19);
horen van Gods stem (Jes.7,23);
deze offerande zal de Knecht des Heeren brengen; Dit is Israel ten diepste niet; Israel's vromen stellen zich tegenover Hem.


376
Christus is de vervulling van het OT.
Hij is de doulos (Filip.2,7.8); Hij kwam om te dienen, de wet te volbrengen, alle gerechtigheid te vervullen, gehoorzaam te zijn.

Zijn ergon is omvangrijk > Hij is Wet en Evangelie in eigen persoon;
Hij zal Gods wil volbrengen <!

Christus is het bondsoffer, bevestigd door het bloed van het nieuwe verbond;
slachtoffer;
gave (Ef.5,2; Hebr.10,10)
losprijs, losgeld (Matth.20,28);
prijs (1 Cor.6,20).

uper voor, ten behoeve van  > velen (matth.20,28); schapen (Joh.10,15; goddelozen (Rom.5,6); allen (2 Cor.5,15); ons (Gal. 3,13);
peri ter wille van > velen of de gehele wereld (Matth.26,28; 1 Joh.2,2);

Dan volgt een opsomming van wat Christus verworven heeft! (pag.320/321).

377
Reeds Eusebius onderscheidde de drie ambten van Christus.

Sommige kerkvaders spraken liever van verlossing dan van verzoening, omdat zij de zonde meer als macht dan als schuld opvatten.
Toch kwam de gedachte van de plaatsvervanging ook wel voor. Zo bijvoorbeeld bij Origines, Athanasius, Augustinus en Tertulianus.

Augustinus:
naast de ethische, de mystieke en de loskopingstheorie komt ook de juridische of de satisfactorische bij hem voor.

Anselmus ging een eigen weg (Cur deus homo?).
Satisfactorische opvatting > vleeswording en voldoening niet alleen conveniens, maar ook noodzakelijk!
Op de zonde volgt altijd aut poena aut satisfactio.
Niemand volgde hem geheel na.

Dunscotus zijn tegenhanger.
loochende de oneindigheid van de schuld en van de verdienste van Christus;
menswording en voldoening slechts willekeur.

Abelardus: Christus'  lijden is niet openbaring van Gods gerechtigheid, maar alleen van Zijn liefde en genade.

Niemand ging zo met Anselmus mee.
Teveel nadruk op de dood van Christus; te weinig op Zijn leven;
te mechanische verbinding tussen satisfactio en meritum.

De grondtrek had wel blijvende betekenis. 
Voldoening is bevrijding, niet alleen van de gevolgen der zonde (dood, hel), maar ook van de zonde zelf en haar schuld.

Thomas onderscheidde te weinig de objectieve en de subjectieve zijde der verzoening.

Reformatie: verzoening van de schuld der zonde.
Door actieve en passieve gehoorzaamheid.

378
Andere opvattingen:
Ebionieten > Christus is profeet, Die door voorbeeld de mens helpt;
Gnostieken > Hij bevrijdt door kennis de mensen uit de banden der materie.

Veelal niet de Christus voor ons, maar in ons.
Dopersen leren dat Christus in ons de mystieke gemeenschap  met God brengt.

Dippel: er is geen objectieve verlossing, want er is geen toorn in God!
Tot zover de mystieke bestrijding.

Rationalistische bestrijding: 
Piscator loochende de oboedientia activa (schadelijke invloed).

Socinianen: Christus bracht de hemelse leer tot ons; Zijn dood was nodig om ons te doen volharden. Ten aanzien van de leer der voldoening stelde men:
1. in strijd met de Schrift; God vergeeft, hetgeen voldoening uitsluit;
2. niet noodzakelijk; geen strijd tussen gerechtigheid en barmhartigheid in God;
3. onmogelijk; persoonlijke schuld kan niet overgedragen worden;
4. schadelijk; kweekt zorgeloosheid en goddeloosheid.

Latere Remonstranten namen deze bedenkingen over. Christus verwierf de mogelijkheid der zaligheid. Veelal subjectieve verzoening!

379
NIEUWERE THEOLOGIE: Geen juridische, maar religieus-ethische duiding van het werk van Christus. Verzoening gericht op de mens, niet op God (subjectief).

Hegel: 
De wereld, als Zoon Gods, komt door lijden tot heerlijkheid <.

Schleiermacher:
Verlossing door mystieke vereniging met de persoon van Christus; gemeenschap met Hem doet delen in heiligheid en zaligheid; niet alleen voorbeeld, maar ook mystische vereniging <.
 
 Ritschl:
Geen juridische duiding; God is niet Rechter, Hij is liefde.
De mensheid gaat gebukt onder schuldgevoel, waartegen Christus de liefde Gods openbaart; geen drie ambten, hetgeen herinnert aan rechtsgemeenschap;
in weerwil van de zonde in Gods liefde geloven!
Geen enkele noodzaak van de verzoening. Zo ook Kaftan: dood van Christus niet noodzakelijk als straf, maar als opvoedingsmiddel.

Harnack:
historische en psychologische betekenis van de dood van Christus;
Boodschap van Jezus: Vaderschap Gods en oneindige waarde van de menselijke ziel!

380
Groninger theologie:
Dood van Christus was openbaring: 1. van Gods liefde, 2. van Jezus' volmaaktheid en 3. van de zonde des mensen. Leidt mensen tot berouw.

In Schotland:
Hypothetisch universalisme: 
Christus stierf voor alle mensen op voorwaarde van geloof en bekering (Amyraldus).
Verwant hiermee de Weslyaanse Arminianen. Campbell leidde het lijden van Christus niet af uit Gods recht, maar uit Gods liefde.

381
JEZUS IS DE CHRISTUS; blijkt uit Zijn namen. 
JEZUS > in OT 4 vormen:
afleiding 3e pers.imp. hi. Van cvy redden.
Deze naam later nog wel door anderen gedragen (Jezuieten). Deze naam tekent de onvergelijkbare waarde van Jezus.

Dan de naam MIDDELAAR ( mesiths):
Job 9,33 > In NT voor Mozes en vooral voor Christus gebruikt. Persoon die tussen twee partijen staat om hen met elkaar te verzoenen.

Geschil ttv de Hervorming:
Osiander stelde de Goddelijke natuur als de materie der rechtvaardiging;
Stancarus zocht deze in de menselijke natuur van Christus.

Gereformeerden: Christus is Middelaar naar de beide naturen.
De middelaarswerken zijn door de ene Persoon met de beide naturen verricht.
De HS noemt Christus meermalen naar de Goddelijke natuur subject der vernedering (Joh.1,14; 2 Cor.8,9; Filip.2,6).
Had Stancarus gelijk, dan was Christus ttv het OT geen Middelaar!

382
Velen hadden bezwaar tegen het drievoudig ambt: het een is van het ander niet te onderscheiden. 
Men onderscheidde:
Profeet: leren, voorspellen, wonderen doen;
Priester: offeren, bidden en zegenen;
Koning: regeren, strijden, overwinnen.

Christus draagt alle drie de ambten tegelijk, al kan men soms onderscheiden. HB handhaaft wel het munus triplex.
Immers: de mens heeft hoofd (kennen), hart (zich geven in liefde) en hand (leiden). Daarom ook Christus zo.

De Rationalisten kennen alleen de Profeet, de Mystieken alleen de Priester en de Chiliasten alleen de Koning.

383
Christus is totale openbaring van Gods liefde.
Gnostieken onderscheidden de God des toorns (OT) en de God der liefde (NT).

Echter: de liefde des Vaders ging vooraf aan de komst van de Zoon; Christus openbaart in Zijn komst de liefde Gods en komt daaruit voort.
Wel spreekt Rom.3,25.26: προς ενδειξιν της δικαιοσυνης αυτου; hier bedoeld de straffende gerechtigheid. 
Deze toch niet in strijd met de liefde Gods. Bij Paulus ook geen tegenstelling tussen Gods goedheid en Zijn gerechtigheid.

Dus: Christus is niet alleen openbaring van Gods straffende gerechtigheid, maar ook niet alleen bewijs van Gods liefde.

384
Was de weg van het recht noodzakelijk ?

Dunscotus : Nee  >> volkomen willekeur;
Augustinus, Athanasius, Thomas en Calvijn: niet noodzakelijk, maar hoogst passend;
Anselmus, Beza, Voetius, Owen en de Moor: absoluut noodzakelijk!
HB sluit zich bij het laatste aan, als men maar goed bedenkt dat het geen onvrije keus was.

Noodzakelijk omdat:
1. Laatste grond der menswording en verzoening ligt in God (Zijn deugden);
2. God haat de zonde absoluut;
3. God is niet alleen Vader, maar ook Wetgever;
4. de zedenwet ligt in de natuur van de mens.

385
SOCINIANEN stelden de voldoening als overbodig.
Recht en genade, voldoening en vergeving, wet en Evangelie, O en NT, schepping en herschepping sluiten elkaar uit.
Geen haat en toorn, maar liefde in God. Het OT stond op de wet, die via de Farizeeën tot Paulus kwam.

HB: deze tegenstelling is vals:
1. gerechtigheid en genade zijn geen tegenstelling; wie het recht ontkent, ontkent ook de genade;
2. recht en religie vormen ook geen tegenstelling;
3. alle godsdienst onderstelt een wet.

386
Oboedientia activa (dadelijke gehoorzaamheid) duidelijk geleerd > Matth.3,15; 20,28; 26,42; Joh.4,34; 5,30;6,38; Rom.5,19; Gal.4,4; Filip.2,7.8; Hebr.5,8; 10,5-10 etc.
Sommigen ontkenden dit. Slechts het lijden van Christus was voorwerp voor contemplatie en imitatie.
Zo dachten de Wederdopers, Mystieken en Piscator, want Christus was hiertoe reeds verplicht ter wille van Zichzelf vlg. hen.
Dus wel nostro bono, niet nostro loco!
 
Hiertegen kan gesteld worden:

1. Leven en werken van Christus een geheel; geen scheiding tussen de oboedientia mortis (lijdelijke gehoorzaamheid) en de oboedientia vitae (dadelijke gehoorzaamheid), Gal.4,4; Rom.8,3 [gelijkheid des zondigen vleses ]; Filip.2,7.8 [gestalte van een dienstknecht ];
Jac. Alting beperkte Christus' werk tot de 3-urige duisternis <!

2. de menswording is ten behoeve van ons geschied; het is dus niet waar dat Christus de dadelijke gehoorzaamheid voor Zichzelf moest opbrengen;
Bovendien is Christus Hoofd van het werkverbond: weg ten leven door de wet.

3. men stelt terecht dat alle gelovigen zelf verplicht zijn tot onderhouding van de wet; echter sluit dit het plaatsvervangende werk van Christus niet uit.

387
Anderen ontkenden de oboedientia passiva > Socinianisme, Rationalisme <<.

De betekenis van de verzoening is volgens hen op de mens gericht, niet op God.
Schleiermacher: Christus heeft het volmaakte Godsbewustzijn, ons ten voorbeeld. Heilig leven. (Dan is echter de incarnatie belangrijker dan het sterven van Christus).

Grotius: Christus bewerkt zo in ons het berouw, dat de "destruction du pèche" in ons is. Of; Christus toont wat liefde vermag.

Velen beroepen zich op de veelvormigheid van het Bijbels getuigenis; men meent daardoor aan het feit een eigen duiding te mogen geven.

Inderdaad is de HS veelomvattend:
Evangeliën: Christus stichter van het Rijk Gods; Zijn bloed vergoten;
Handelingen: Christus sterft vanwege de misdaad der mensen, maar ook vanuit de Raad Gods;
Paulus: Christus zonde en vloek geworden voor ons; totale verlossing;
Petrus: lijden ook ter navolging; Hebreeën: Priester en offer sterven.

Mystieke en ethische opvatting dus niet onwaar, wel eenzijdig.

388
Mystieke en ethische opvattingen bestrijden het totale Bijbelse getuigenis aangaande de verzoening.
Ze leren geen objectieve, maar een subjectieve verzoening. Geen eis en straf Gods.
Christus schiep door Zijn Woord, voorbeeld, Geest en invloed de nieuwe zedelijke toestand in de wereld.
Daardoor komt men tot berouw, liefde, geloof en bekering.

Christus schiep dan niet de werkelijkheid, maar de mogelijkheid der verlossing.
Blijkt daaruit dat men graag spreekt van beroep, niet van ambt (Godd. aanstelling).

Op dit standpunt blijven lijden en sterven onverklaarbaar; HS stelt echter dat het bepaald was (Luk.24,26; 1 Petr.1,11).

Men stelt verder dat Jezus aanvankelijk niet wist en inzag dat Hij sterven moest;
toch had Jezus de wetenschap van Zijn naderend lijden en sterven Zijn gehele leven al (Luk.4,21; Mark.2,20; Matth.12,40; Joh.3,14 eap).

Zijn dood moest, niet vanwege een zedelijke verplichting, maar vanwege de Raad Gods.

Men beroept zich op Gethsemane: maar Christus bad niet om bevrijding van de dood, maar om uit de dood gered te worden.

Zijn lijden is geen martelaarsgang, maar een gericht Gods.
Denk aan de angst, droefheid, verbazing en bloedzweet van Jezus.
Objectieve, geen subjectieve Godverlatenheid.

389
Anselmus leerde zakelijk niets nieuws; bezwaren van Ritschl houden geen steek.
Reeds Augustinus had deze visie. HS: Rom.3,26; Levit.16.
Dus: oboedientia passiva; maar ook: activa. Rust mede in de leer van het werkverbond.

We spreken ook van satisfactio vicaria: Gen.22,12.13; Lev.16,21; Jes.53;

het woord lutron >>
komt van het verbum luein (Matth.20,28;1 Tim.2,6;Mark.10,45). Luein betekent losmaken (uit banden of uit de gevangenis).
Ritschl sprak bij Matth. 20,28 slechts van doodservaring.  Onjuist. Zie NT-ische offers.

Zie ook het woord timè: dure prijs (1 Cor.6,20; 7,23; 1 Petr.1,18.19).

******* De mens bevindt zich in de gevangenis der zonde en kan alleen door de dure prijs van Christus' bloed verlost worden **************************

390
SOCINIANEN zijn hier de felste opponenten: zonde-schuld kan men niet van elkaar overnemen.
Maar Jezus was vrij van persoonlijke zonden. 

ANTINOMIANEN leerden: op Christus zijn niet alleen de schuld en de straf, maar ook de smet en de onreinheid der zonde overgedragen.

In Christus zijn zij bedroefd geweest over de zonde; in Hem wedergeboren en gerechtvaardigd. Men behoeft daarover geen kwelling meer te gevoelen.
Men noemde Christus soms zondaar (Luther, Calvijn).
Dit geldt slechts in de zin van: tot zonde gemaakt.

391
Socinianen hadden ander bezwaar: plaatsvervanging is op zedelijk gebied onmogelijk. Hier verwijst HB naar de offers der heidenen.

392
Het lijden betreft heel de staat der vernedering:
onder Pilatus: hier onschuld bewezen; uitspraak van het hoogste recht; grond voor Zijn dood; uitspraak van de Zone Gods te zijn.
aan het kruis: slechts slaven en ergste misdadigers;
voldaan aan de strengste eis der wet; geworden tot een vloek.
in het graf: Christus in staat des doods; straf der zonde; maar in de dood geen verderf.

393
Nederdaling ter helle:

Hos.13,14: God verlost Zijn volk van de sjeool en de dood;
Hand.2,27.31: Christus behoorde tot de doden en is in de hades geweest;
Luk.23,43: Hij was in het paradijs.
Geen letterlijke opvatting in de HS.
Rom.10,6-8 zegt ook niets daarover. Evenmin Ef.4,9, waar het gaat om de menswording van Jezus.
Voornaamste plaats: 1 Petrus 3,18-22

Verklaringen hiervan:
1. Christus heeft voor Zijn menswording  in de geest door Noach aan diens tijdgenoten het Evangelie verkondigd;
2. Christus ging tussen Zijn dood en opstanding naar het dodenrijk om aan de ongehoorzamen uit de dagen van Noach het Evangelie te brengen;
3. aan gevallen engelen bracht Christus het oordeel, hetzij in de dagen van Noach, hetzij tussen Zijn dood en opstanding.

394
Grote verscheidenheid in uitlegging:

1. Griekse en Roomse verklaring, Christus zou na Zijn dood naar de hades gegaan zijn, om de vromen uit het OT uit de limbus patrum naar de hemel over te brengen, vindt geen steun in de HS.
 2. Lutherse verklaring (Christus heeft Zijn overwinning aan de satan bekend gemaakt) kan hier niet gelden (wel Bijbelse aanleiding).
3. Ook geen prediking van het Evangelie aan allen die het in hun leven niet hebben gehoord.
4. Gereformeerde verklaring (als uitbreiding van de Heid. Cat): 
Christus verkeerde tussen Zijn sterven en opstanding als Middelaar in  de staat des doods.