HOOFDSTUK I

Parg. 7 PRINCIPIA DER WETENSCHAP

A. Rationalisme: alleen het denken voert tot kennis en niet de waarneming, die tot valse voorstellingen leidt (bijv: stok in het water).

Kant leidde wel de vorm, niet de stof af uit de menselijke geest; Fichte, Schelling, Hegel: niet alleen de voorstellingen, ook de dingen zelf zijn uit het denken voortgekomen (metafysisch idealisme).

HB: bezwaar > het oog is niet de bron van het licht; wij schrijven de dingen obiektiviteit toe; het is in strijd met de ervaring.

B. Empirisme:
Via het Nominalisme leidde het tot positivisme, de ervaringswijsbegeerte; hieruit leidde de weg naar Agnosticisme en Materialisme.
Het denken ontwerpt de dingen niet, maar de dingen buiten ons bepalen het denken (bewustzijn).
Het bewustzijn is tabula rasa. Dus is er geen wetenschap mogelijk van het bovennatuurlijke! Het blijft immers terra incognita.

HB: bezwaar: de menselijke geest is niet slechts passief, maar ook actief. Na de analyse volgt toch weer de synthese. De mens speelt mee met het verstand, wil, gevoel en karakter.
Dus:
Rationalisme en Empirisme beide schadelijk voor de religie!

C. Realisme:
Heeft zowel de ervaring alsook de verwerking in zich. Het handhaaft het ding en de voorstelling.
Hier is ook het verschil tussen Realisme en Nominalisme aan de orde.
Het Realisme neemt de realiteit der dingen aan (Plato, Aristoteles).  Het Nominalisme
(Empirisme) gaat ervan uit dat gedachten slechts schijn zijn. Het ontkent de algemene begrippen.

Parg. 8
PRINCIPIA DER RELIGIE

A. Het wezen van de religie:
Vlg. Cicero komt religie van re-legere= herlezen. Leidenroth: re-ligere (look): met vreze omzien.
De religio obiektiva ligt in het OT. In het woord berith (verbond); subiektief beantwoordt daaraan de vreze des Heeren.
In het NT geldt als religio obiektiva: Christus, waaraan subiektief beantwoordt eusebia, pietas, pistis, agape.

Lactantius: Recta verum Deum cognoscendi et colendi ratio.

Thomas onderscheidde t.a.v. de religie: virtutes intellectuales, morales en supranaturales (geloof, hoop en liefde). Hij plaatste de religie onder de virtutes morales.

De religio subictiva (habitus) heeft dringend nodig de inwerking van de religio obiectiva (actus). Calvijn: "Semen religionis omnibus inditum est”.
Schleirmacher kende slechts de religio subiectiva (schlechthiniges Abhängig-keitsgefühl).
Hier spreekt de HS van geloof.

Er bestaat onderscheid tussen religio en cultus (oorzaak en gevolg). Cultus internus: beleving van het geloof; cultus externus: liturgie enz.
Ant. 49 HC heeft een goede omschrijving van het begrip religie.

Nadruk op het subiect wordt gelegd door Kant (zedelijk handelen) en door Schleiermacher (gevoel).

In de religie onderscheiden we zaken als cultus, zedeleer, dogma, traditie enz.

B. De zetel van de religie

Zetelt de religie in het verstand, de wil of het gevoel?
Sommigen: het verstand: zo bijv. het Gnosticisme; Hegel sprak van amor intellectualis. Vlg. Schelling is de religie een lagere vorm van weten (zo ook Feuerbach).
Filosofie vlg. hen staat hoger. Dit leidt tot Materialisme: Keine religion ist mein Religion.

Anderen plaatsen de religie in het gebied van de wil. Zo de Pelagianen en de Remonstranten, in het voetspoor van Kant.
Bij de Ethischen kreeg het zedelijk goede een Goddelijk karakter. Dit moet echter omgekeerd gesteld worden. Er kan geen sprake zijn van een zede zonder de verhouding tot God.

Schleirmacher zoekt tenslotte de zetel van de religie in het gevoel. Zo ook Mysticisme en Pietisme. HB: wijst op de gevaren van het blindelings volgen van deze lijn.

RELIGIE OMVAT ECHTER DE GEHELE MENS.

C. Oorsprong der religie

Men verklaart soms de religie uit vrees of onkunde. Darwin leidt religie af vanuit de trouw van de hond. Religie reeds in aanleg bij dieren aanwezig, aldus Darwin.
Anderen: religie te verklaren vanuit de angst voor de omringende natuur. HB: men had deze angst ook wel op een andere manier kunnen oplossen (bijv. door cultuur, kunst, eenheidsstreven).
Elke verklaring vanuit de cultuur of de psychologie schiet tekort.

Dus komen we uit bij de OPENBARING. Maar de godsd. aanleg van de mens komt daarbij. Semen religionis (Calvijn).





HOOFDSTUK  II

            Principium externus

Pargr. 9 Wezen en begrip der openbaring

Alle religies zijn verlossingsreligies met drie elementen: theologie, anthropologie en soteriologie.

Rationalisme en Deisme: er is geen andere openbaring dan die in de natuur en de geschiedenis. Rede wilde de bijzondere openbaring onderzoeken en achtte die met zichzelf in strijd.
Schelling (speculatief Rationalisme): het zelfbewustzijn Gods valt samen met het menselijk bewustzijn aangaande God.
In deze stromingen zoekt men de openbaring in de natuur, in de geschiedenis of in de mens zelf (verstand, hart, geweten).
Openbaring is hier door en door natuurlijk.
Zo ook Delitzsch: Gods openbaring valt samen met het natuurverloop, met de immanente wereldontwikkeling (Spinoza en Hegel).

Het NATURALISME ontkent alle openbaring. Het kan voorkomen als:
a.    materialisme: verklaart het psychische uit het physische (Feuerbach); anthropologie is dan het geheim van de theologie.
b.    pantheisme: in de wereld werkt een onpersoonlijke, almachtige kracht.
c.    Rationalisme: wel een persoonlijk God, maar geen bovennatuurlijke openbaring.

Pargr. 10  Algemene openbaring

Men onderscheidde de theologia naturalis en supernaturalis. Theologie naturalis werd verdeeld in insita en acquisista.
Augustinus verklaarde sommige dogma’s uit de theologie naturalis (drieëenheid).
Zo deden ook Thomas, Anselmus, Alb. Magnus e.a. Men beperkte zich echter tot enige articuli mixti.
De Reformatie leerde dat de revelatio supernaturalis nodig is om de revelatio naturalis te kennen. Dit tegenover. de Scholastiek.
Luther wees Aristotles de deur, al gaf hij hem enig gezag in wereldlijke zaken.
Calvijn gaf de rede ook enige zeggenschap naast het geloof.

Het Rationalisme verwierp de revelatio supernaturalis. Kant ondermijnde op zijn beurthet gezag van de revelatio naturalis, die bij het Rationalisme in zo hoog aanzien stond.

Zeker leert Gods Woord de revelatio naturalis (in de natuur, de geschiedenis).
HB spreekt liever van algemene en bijzondere openbaring.
Sommigen oordeelden gunstig over de algemene openbaring (Zwingli, Erasmus).
Beoordeling:
1. De algemene openbaring laat Christus onbekend;
2. Deze is ook met dwaling gemengd;
3. Niemand was en is ermee tevreden;
4. Door de algemene openbaring is er een gesprek mogelijk met de wereld; ook zij heeft de openbaring Gods; Christus is de Wens aller heidenen.

Pargr. 11 Bijzondere openbaring

OT-ische begrippen: galah  (ontdekken), a`ah  (doen zien),  jadah (doen kennen);
NT-ische begrippen: : epifanein (verschijnen), emfanizein (openbaar maken), dhloun (duidelijk maken),  gnorizein( bekend maken),  deinunai (tonen), apokaluptein  (openbaren).

Theofanie, mantiek en magie zijn de kanalen van alle openbaring.
•    Allerlei verschijnselen, zoals telepathie, spiritisme, magnetisme, hypnotisme tonen aan dat er wellicht in de nachtzijde van het menselijke bestaan krachten verscholen liggen die een meer onmiddellijk rapport bewerken kunnen met de bovenzinnelijke wereld.

" There are more things in heaven and earh than are dreamt of in your filosofy”, sprak Shakespeare.

•    De Heilige Schrift spreekt meermalen van theofanie, angelofanie en Christofanie: lichamelijke verschijningen. God verschijnt in tekenen en in personen.

•    De profetie bevat een mededeling van Gods gedachten. Soms is er de lagere vorm zoals de Urim en de Thummim, het lot, de droom en het visioen. Dromen worden als ijdel bestempeld, maar gelden toch soms als openbaring Gods. De inwendige verlichting komt bij veel profeten meer voor dan de extase.
•    Ook door wonderen spreekt de Heere; deze komen veel voor bij de apostelen en de profeten.

Samenvattend:
1.    De algemene openbaring komt tot ons in de natuur en de geschiedenis.
2.    De heilsopenbaring komt tot ons in de bijzondere openbaring: in theofanie, profetie en wonder, zich concentrerend in de persoon van Christus.

3.    Hieraan beantwoordt een subiectieve openbaring in de mens (verstand, hart en geweten); hierdoor kan hij de obiectieve openbaring verstaan.


Pargr. 12 Openbaring en natuur

Rome kent twee concepties van de mens:
1.    De mens in "puris naturalibus” (zonder het beeld Gods); hier kan de mens een zuivere kennis van God hebben uit Zijn werken;
2.    De mens met de dona superaddita, in de bovennatuur, de bovennatuurlijke genade;
De laatste is bestemd voor de fides.

Geen tegenstelling van zonde en genade, maar van natuur en genade. De ordo gratiae verheft zich boven de ordo naturae.
De wereld is het ongewijde terrein van de satan; de kerk is het terrein van de God-mens.

Consequenties: de wereld moet aan de kerk onderworpen worden; de natuur kan worden veracht.

Pargr. 13 Openbaring en H. Schrift

De sarks van de taal is het schrift; de openbaring neemt het schema of de morfè aan van de Schrift (diensknechtsgestalte).
Vroeger werd de openbaring teveel beperkt tot de Schrift; tegenwoordig echter maakt men de openbaring geheel los van de Schrift en omgekeerd.
Men ziet dan in de HS slechts oorkonde, aanhangsel.
Lessing sprak tgo. Luther over het juk van de paus en over het juk van de letter.

Twee dwalingen:
1. De openbaring miskennen t.g.v. de Schrift;
2. De Schrift miskennen t.g.v. de openbaring.
 
 
 
De theopneustie der Heilige Schrift

Het OT vertoont de volgende lijnen:

a. de profeten werden door God geroepen;
b. Jahwe sprak tot hen;
c. tijd en plaats daarvan geven zij nauwkeurig aan;
d. zij maken onderscheid tussen Gods Woord en de eigen gedachten;
e. de Thora had van meet af Goddelijk gezag;
f. de geschriften van het OT kregen gezag;

De canon van het OT had gezag bij Jezus en de apostelen (2 Tim.3:16 [Bavinck erkent hier het bekende bezwaar dat gevoeld wordt in de vertaling StV en NV]). Jezus staat nooit kritisch tgo. het OT.
In citaten en aanhalingen volgt men soms de weergave van de Hebreeuwse tekst, maar soms ook die van de LXX; soms ook is het een vrije weergave van deze handschriften en overzettingen.

Ten aanzien van het NT kan gezegd worden:
a. Jezus kon niet dwalen;
b. Hij liet Zelf geen boeken na;
c. de apostelen zijn met de Heilige Geest begiftigd;
d. Paulus heeft eveneens gezag;
e. Het NT heeft gezag in de eerste gemeenten en in de tijd daarna.

HB kon in zijn tijd nog schrijven: Er is geen dogma waarover zoveel overeenstemming bestaat als over het schriftgezag.

De kerkvaders leerden de inspiratie van de H. Schrift; Augustinus nam geen fouten aan; de ME brachten geen andere ontwikkeling.

Trente: de waarheid is vervat in geschreven boeken en in ongeschreven overleveringen.

Rome leeft bij de volgende indeling:
a. God werkte antecedenter (positieve inspiratie);
b. God werkte concomitanter (behoeden voor dwalingen; negatieve inspiratie);
c. God werkte subsequenter (achteraf gegeven goedkeuring van de HG zou al voldoende zijn.
De tweede opvatting was het meest algemeen!

De volgende stelling kwam op: alleen geloofs- en zedeuitspraken zijn onfeilbaar.
Rome verwerpt in ‘t algemeen de inspiratio verbalis, textualis en punctualis.
Een inspiratio realis is genoeg. Deze is soms inspiratie (openbaring), soms ook assistentie.

REFORMATIE:

- Luther kende scepsis t.o.v. sommige boeken: Esther, Ezra en Nehemia, Jakobus, Judas en Openbaringen aan Johannes.
- Zwingli gaf onnauwkeurigheden toe.
- Calvijn hielde de Bijbel voor het Woord Gods.

Daarna ontwikkelde zich een meer mechanische inspiratie.

Velen onderscheidden daarna het Woord Gods en Schrift. Zo deden Socinianen en Remonstranten: dualistische opvatting > de leer alleen is geinspireerd; het OT heeft betrekkelijke waarde.
Schleiermacher leerde de dynamische opvatting: inspiratie van de schrijvers; hoe dichter bij het centrum, hoe meer inspiratie. De HS is een Goddelijk en een menselijk boek.

T.a.v. de term theopneustos aanvaarden we zowel de actieve alsook de passieve betekenis (2 Tim.3:16).
De inspiratie zoekt het evenwicht tussen de Auctor primarius en de auctores secundarii.

ORGANISCHE INSPIRATIE


Hier wordt de zelfwerkzaamheid van de schrijvers erkend (bronnen, taal, karakter en kennis). De Logos werd sarks, het Woord werd Schrift; dit heeft de instemming van HB, maar het mag niet gebruikt worden om de menselijke factor te benadrukken.

Bezwaren tegen de inspiratie komen voort uit een verzet tegen het evangelie. Pascal: " Humiliez vous, raison impuissante, taisez vous, nature imbecile, ecoutez Dieu!”

Pargr. 14 De eigenschappen der HS

Op dit terrein hebben we vooral te maken met Rome en het Anabaptisme. Bij Rome heeft de kerk gezag over de HS; dit geldt vooral van de paus, meer dan van de bisschoppen (Ubi papa, ibi eccesia).

Het gezag der Schrift

Rome: de kerk gaat in het OT en N temporeel aan de Schrift vooraf; dus heeft de Schrift de kerk nodig en niet omgekeerd.
Toch zien we duidelijk dat de kerk van het NT van meet af gebonden is aan het gezag der apostelen.  

Binnen het Protestantisme ging men onderscheiden in auctoritas historica en auctoritas normativa.
Veel gaat ons niet meer aan (vloekpsalmen, getuigenissen van bijv. Simeon en Anna, enz). Dus werd voor velen de HS de authentieke oorkonde van de openbaring.
Ieder kan zo zijn eigen Bijbel vormen.
Men liet als criteria gelden: persoon van Christus, de kerk, de religieuze ervaring, de rede of het geweten.

De noodzakelijkheid der Schrift

 Door Rome niet erkend. Ook niet door de Anabaptisten en de Mystiek (Gnostiek).
Spiritualisme: Na tijdperk van de Vader en de Zoon nu het tijdperk van de Heilige Geest.
Anabaptisme: HS slechts getuigenis van het Woord Gods; het echte Woord ligt in het inwendig licht.
Dit Mysticisme werd tot Rationalisme: het natuurlijk licht van rede en geweten.
Voor Schleiermacher is de HS geen bron, maar norm der religie.
Wij handhaven de noodzakelijkheid van de HS: vox audita perit, litera scripta manet!

De duidelijkheid der Schrift

Rome: de Schrift is voor de leken duister; slechts de kerk kan deze uitleggen.
De HS is echter klaar en duidelijk inzake de weg der zaligheid. De HS is iudex supremus controversarium.

De genoegzaamheid der Schrift

Rome acht de traditie nodig naast de HS. Reeds van Jezus bestaat een serie uitspraken die ongeschreven bleven.
Deze traditieleer doet bij Rome dienst om specifieke dwalingen te bedekken.
Trente bepaalde: Schrift en traditie pari pietatis affectu et reverentia.

De paus staat boven de Schrift: Roma locuta, causa finita. We erkennen wel een traditie, maar afgeleid van de Schrift.




HOOFDSTUK III                    Principium internum

Parg. 15                            

PI vaak gezocht in de eigen natuur van de mens, zoals het hart, het verstand, het gemoed, het geweten. We moeten het echter zoeken in de Heilige Geest.

Parg. 16

Historisch- apologetische methode
Apologeten gaven de rede een voorname plaats. Er zijn bewijsbare waarheden en bovennatuurlijke mysterieen. Men kan de redelijkheid van het geloof bewijzen.
ROME: de bovennatuurlijke openbaring rust op de natuurlijke openbaring.
Treden in de ladder naar de visio Dei zijn: pura naturalia, theologia naturalis, motiva credibilitatis, actus praeparatorii, gratia infusa, bona opera, visio Dei.

Reformatie niet geheel vrij hiervan. Calvijn: de goddelijkheid van de HS kan bewezen worden. Later kwam o.i.v. Cartesius de theologia naturalis zelfstandig naast de theologia revelata te staan.

Parg. 17

Speculatieve methode

Kant en Schleiermacher. Geen rationalisme, maar Hegel’s idealisme: het subject bepaalt het object. Schleiermacher had met Hegel en subjectieve uitgangspunt gemeen, echter niet vanuit de rede, maar vanuit het gevoel. Alle autoriteit is dan in de religie geheel weggevallen. Er is geen enkele objectiviteit.

Parg. 18

Religieus- empirische methode

Bij Vermittlungstheologen, zoals Frank. Grond ligt in de ervaring van de wedergeboorte. Allerlei waarheden kunnen buiten de HS om uit de wedergeboorte afgeleid worden. Frank was hoogleraar te Erlangen (stierf in 1894). Ihmels zag de bevinding meer gegrond op de openbaring.
Frank maakte ten onrechte de ervaring los van de openbaring.

Parg. 19

Ethisch- psychologische methode

Invloed van Kant. Gaat terug op de ehische gesteldheid: zin voor het goede, gevoel van onvoldaanheid, behoefte aan verlossing. Zo Pascal en Vinet.
Religie wordt tot het ethische beperkt. Zo vooral Ritschl.
Hermann zocht het vooral in de persoon van Jezus. Jezus geeft een zedelijk ideaal. Historische Jezus mag voorwerp zijn van vrij onderzoek. Het zedelijk gehalte van Jezus staat op ethische gronden absoluut vast.

Parg. 20

Het geloof
Principium internum niet in de mens (verstand, rede of gevoel), maar in het geloof.
HS spreekt van de openbaring buiten ons in Christus en van de verlichting van de Heilige Geest in ons.
Geloof >> loven, beloven, verloven, veroorloven, lof, gelofte; dit alles verwant met lieven. Grondtrek: liefdevolle overgave.
In NT: pistis (Hebr.11:1). Geen waarneming. Het is fides salvifica.

Later werd het geloof gezien als toestemming van het verstand aan de geopenbaarde waarheid Gods. Geloof wordt dan een zaak van het verstand. Moest aangevuld worden door de liefde (fides formata).
Dus geloof als acte van het verstand onvoldoende; moest aangevuld worden door de liefde, dus door de werken.

Reformatie kent het onderscheid tussen fides historica en salvifica.
Zaligmakend geloof vooral gelegen in kennis, echter geen acte van het verstand alleen, maar zaligmakende kennis. Geestelijke kennis!
Zekerheid van het geloof ligt in de beloften. Dit wordt door Rome ontkend. Kant sprak hier van een morele zekerheid, geen intell. zekerheid.

Parg. 21

Grond des geloofs

Geen motiva of praeambula. Alleen Gods Geest geeft zekerheid.
Testimonium SS: Dit geen private openbaring, maar ervaring van alle gelovigen (Joh.15:26; 16:14; Jer.31:34). Een macht boven ons doet geloven.

Calvijn cs. betrokken het TSS teveel op de HS; teveel losgemaakt van het geloofsleven.
De Heilige Geest verheerlijkt Christus (Joh.14:17; 15:26; 16:14); overtuigt van zonde (Joh.16:8-11);wederbaart (Joh.3:3); doet belijden (1 Cor.12:3); verzekert (Rom.8:14; 2 Cor.1:22; Ef.1:13).

TSS hangt samen met het eigen geloofsleven.
1. Verzekert dat wij kinderen Gods zijn;
2. Verzekert van de objectieve waarheden des heils.

Parg. 22

In alle tijden bestond er verzet tegen de theologische wetenschap. Denk aan de afkeer van mensen als Luther en Melanchton van de scholastiek aan het eind van de ME.
Melanchton: "hoc est Christum cognoscere, beneficia eius cognoscere, non quod isti (scholastici) docent”.

Zo wilden velen later terug van de belijdenis naar de HS, van de leer naar het leven (Harnack, Ritschl). Ondogmatisch christendom.
Rome spreekt van de fides implicita: de eenvoudigen hebben aan enkele waarheden genoeg.
HB geneigd teveel te hechten aan de wetenschap ?